ECLI:NL:GHDHA:2014:4654

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
200.141.702/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. van Kempen
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man tot vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige kind. De man had eerder, in 2011, een vergelijkbaar verzoek ingediend dat door de rechtbank Rotterdam was afgewezen. De moeder van het kind had de man geen toestemming gegeven voor erkenning. Het hof heeft vastgesteld dat de man, ondanks eerdere afwijzing van zijn verzoek, opnieuw een verzoek heeft ingediend op basis van gewijzigde omstandigheden. Echter, het hof oordeelde dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich verzet tegen het opnieuw voorleggen van een verzoek dat al eerder is afgewezen. De wet biedt geen mogelijkheid om een dergelijk verzoek opnieuw in te dienen op basis van gewijzigde omstandigheden. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De uitspraak benadrukt de bindende kracht van eerdere beslissingen in rechtszaken en de beperkingen die de wet stelt aan het indienen van nieuwe verzoeken in vergelijkbare situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 8 oktober 2014
Zaaknummer : 200.141.702/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1693
Zaaknummer rechtbank : C/10/419331
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. D.N. van Wensen te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Th.Th.M.L. Boersema te Maassluis.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. M.C. Bekkering,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige, kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Als degene wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
In verband met het bepaalde in artikel 44 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
het Openbaar Ministerie,
Arrondissement Rotterdam, waarvoor in het hoger beroep in de plaats treedt:
Ressortsparket Den Haag,
hierna te noemen: het OM.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 november 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De bijzondere curator heeft op 8 april 2014 een verweerschrift ingediend.
De moeder heeft op 7 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
De man heeft op 20 mei 2014 schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van de bijzondere curator.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
  • op 11 februari 2014 een niet-gefaxte versie van het beroepschrift met de daarbij behorende bijlagen;
  • op 25 februari 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
  • op 4 maart 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
Bij brief van 10 maart 2014 heeft het OM bericht af te zien van de mogelijkheid om te concluderen, aangezien de onderhavige zaak slechts in beperkte mate het openbaar belang raakt. Voorts heeft het OM daarbij medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
De raad heeft bij brief van 3 juni 2014 zijn rapport van 23 januari 2014 aan het hof overgelegd.
De zaak is op 2 juli 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de man;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • mevrouw [A] namens de raad;
  • mevrouw [B] (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De bijzondere curator heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man strekkende tot vervangende toestemming voor de erkenning van de na te noemen minderjarige afgewezen. Tevens heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te doen met betrekking tot de omgang tussen de man en de minderjarige en advies daaromtrent uit te brengen. De behandeling van de zaak ten aanzien van het verzoek tot omgang is derhalve tot 1 mei 2014 pro forma aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
  • Uit de moeder is [in] 2003 te [geboorteplaats] geboren: [geboorteplaats], hierna te noemen: de minderjarige.
  • De man is de verwekker van de minderjarige.
  • De moeder onthoudt de man toestemming tot erkenning van de minderjarige.
  • Reeds eerder bij beschikking van 21 oktober 2011 van de rechtbank Rotterdam is een verzoek van de man strekkende tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige, afgewezen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verlening van de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog te bepalen dat de toestemming van de moeder door de toestemming van het hof wordt vervangen, zodat de man kan overgaan tot erkenning van de minderjarige.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man en de bijzondere curator niet-ontvankelijk te verklaren in hun appel.
4. De bijzondere curator verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen indien en voor zover het hof oordeelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en, opnieuw beschikkende, de man vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige.
5. Het hof overweegt als volgt. In 2011 heeft de man reeds een verzoek tot verlening van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige ingediend. Dit verzoek is destijds afgewezen. In de stelling van de moeder dat sprake is van een verkapt appel tegen de eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2011 ligt naar het oordeel van het hof besloten dat zij zich wenst te beroepen op het gezag van gewijsde van die uitspraak.
6. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 236, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geldt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in een geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegane beslissing, in een ander geding tussen partijen dezelfde bindende kracht hebben. Dit artikel is van analogische toepassing op de verzoekschriftprocedure. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat door het in een andere procedure opnieuw aan de rechter voorleggen van verzoeken, verkapt appel of cassatie wordt ingesteld. Anders dan in zaken betreffende bijvoorbeeld levensonderhoud en omgang, voor welke categorie zaken met zoveel woorden in de wet is voorzien in een mogelijkheid tot het verzoeken van wijziging op grond van nadien gewijzigde omstandigheden, oordeelt het hof anders dan de rechtbank dat in een op artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek gebaseerde procedure de man geen beroep toekomt op gewijzigde omstandigheden, althans de wet zich verzet tegen een nieuw verzoek. Derhalve zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de man alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn inleidend verzoek.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Van Kempen en Jansen, bijgestaan door
mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2014.