2.8.Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.8.1.Partijen hebben beiden verzocht een voorziening te treffen ter afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Voorts heeft de vrouw verzocht een deskundige te benoemen die de waarde van de aandelen c.q. de opgepotte winsten bepaalt zodat duidelijk is welke vordering de vrouw op de man heeft, waarbij de kosten van de deskundige voor rekening van beide partijen komen. Daarnaast heeft de vrouw verzocht de man te veroordelen tot afstorting van de aanspraak van de vrouw op de opgebouwde pensioenaanspraken in eigen beheer bij [naam] bij een door de vrouw aan te wijzen pensioenverzekeraar.
2.8.2.Partijen zijn met elkaar gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
Deze huwelijkse voorwaarden luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
‘(…)
Inkomen en belastingen
Artikel 6
1.
Inkomen
Onder inkomen in deze huwelijkse voorwaarden wordt verstaan hetgeen na betaling van belastingen, premies van sociale verzekeringen en de kosten die redelijkerwijs moeten worden gemaakt voor de verwerving van het inkomen resteert van de inkomsten uit arbeid en vermogen.
1. (…)
2. Ingeval een echtgenoot inkomen heeft in de vorm van winst uit onderneming als bedoeld in de inkomstenbelasting, dienen de echtgenoten, naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd, vast te stellen welk gedeelte van de winst voor onttrekking aan de onderneming in aanmerking komt en aldus inkomen is als hiervoor bedoeld.
Voor zover een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn eigen naam uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen, wordt die onderneming voor de toepassing van de vorige zin aangemerkt als een door die echtgenoot uitgeoefende onderneming. In dit geval worden onder winsten verstaan de winsten na aftrek van de daarover door de rechtspersoon die de onderneming uitoefent verschuldigde belastingen.
Op grond van het vorenstaande wordt de algemene winstreserve van een dergelijke onderneming gerekend tot het inkomen uit arbeid tenzij dit naar normen die in het maatschappelijk verkeer als redelijk worden beschouwd onredelijk is.
(…)
Jaarlijkse verrekening van inkomsten
Artikel 9
1.
De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hun inkomen in de zin van artikel 6 na aftrek van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, maar met bijtelling van verschuldigde premies en koopsommen als bedoeld in artikel 8 voorzover deze premies en koopsommen het inkomen verminderen, onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot ten bedrage van de helft van het aan diens zijde op grond van het vorenstaande te verrekenen bedrag aan inkomen.
(…)
2.
De echtgenoten sluiten uitdrukkelijk de (analoge) toepassing van de bepalingen van het wettelijk deelgenootschap, opgenomen in de artikelen 1:129 en 1:132 tot en met 1:145 van het Burgerlijk Wetboek, bij uitvoering van het onderhavige verrekeningsbeding uit, aangezien die verrekening niet verder mag kunnen strekken dan verrekening van inkomen op de wijze als in lid 1 bepaald; met name is het niet de bedoeling, dat, behoudens de werking van een eventueel in deze akte overeengekomen zogenaamd finaal verrekeningsbeding, bijvoorbeeld waardevermeerdering van eigen vermogen in de verrekening wordt betrokken.
Verval van rechten
Artikel 10
Het recht tot het vorderen van het te veel bijgedragene in de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 7 vervalt drie jaar na het einde van het desbetreffende kalenderjaar.
Het recht tot het vorderen van de verrekening als bedoeld in artikel 9 vervalt een jaar na ontbinding van het huwelijk of in geval van scheiding van tafel en bed een jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
(…)
Afrekening indien het huwelijk eindigt door echtscheiding en bij scheiding van tafel en bed
Artikel 15
1.
Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van hun vermogens plaats zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten een beperkte gemeenschap van goederen had bestaan omvattende: de woningen bij de echtgenoten of een van hen in gebruik, de voor de verkrijging daarvan aangegane financieringen en de daarbij medeverbonden polissen van levensverzekering, met dien verstande dat de comparant sub 1 genoemd [lees: de man] daarvan vooraf mag nemen een bedrag van NEGENTIG DUIZEND ZEVENHONDERD ZES EN VIJFTIG EURO EN VIER EUROCENT (€ 90.756,04), welk bedrag wordt geïndexeerd aan het consumentenprijsindexcijfer cpi-alle huishoudens, (onder dit prijsindexcijfer wordt verstaan het door het centraal bureau voor de statistiek te ’s-Gravenhage te publiceren consumentenprijsindexcijfer (cpi) genaamd cpi-alle huishoudens met als basisjaar negentienhonderd negentig is honderd (1990=100)), waarbij dat prijsindexcijfer over het jaar tweeduizend twee geacht wordt ten grondslag te liggen aan beide laatstvoormelde bedragen.
(…)’
2.8.3.Onweersproken staat vast dat partijen de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschappen van inboedel, caravan en bankrekeningen reeds hebben verdeeld.
2.8.4.Vaststaat dat partijen het in artikel 9 opgenomen zogeheten periodieke verrekenbeding niet hebben uitgevoerd.
Op grond van artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt, indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
Lid 4 van artikel 1:141 BW bepaalt dat indien een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn eigen naam uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen, en een verrekenbeding is overeengekomen dat ook ondernemingswinsten omvat, worden de niet uitgekeerde winsten uit zodanige onderneming, voor zover in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwd, eveneens in aanmerking genomen bij de vaststelling van de verrekenplicht van die echtgenoot, onverminderd het eerste lid.
2.8.5.Partijen twisten over de vraag of in het kader van de echtscheiding afgerekend dient te worden uitsluitend op grond van het hiervoor vermelde artikel 15 of op grond van zowel artikel 9 huwelijkse voorwaarden juncto artikel 141 lid 3 BW als van artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden.
2.8.6.De vrouw stelt dat naast het finale verrekenbeding ook uitvoering moet worden gegeven aan het periodiek verrekenbeding op grond van artikel 1:141 lid 3 BW. In artikel 15 wordt slechts een regeling getroffen ten aanzien van de woningen van de echtgenoten en de daaraan gekoppelde hypotheekschuld en levensverzekering en laat dit de verrekenverplichting die de afgelopen jaren had moeten plaatsvinden, maar niet heeft plaatsgevonden, onverlet, aldus de vrouw. Ingeval gekeken wordt naar de bedoeling van partijen en de uitleg van de huwelijkse voorwaarden volgens de Haviltex methode, hebben partijen volgens de vrouw duidelijk willen maken dat de man nog een vordering heeft van € 90.756,04 die allereerst uit de overwaarde van de woning betaald dient te worden en dat daarnaast periodiek verrekend dient te worden hetgeen uit overgespaard inkomen onverteerd is gebleven. De vrouw stelt dat dit zelfs in artikel 9 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden wordt bevestigd, omdat expliciet is opgenomen dat eventueel ook nog een finaal verrekenbeding kan worden opgenomen, zonder dat dit afbreuk doet aan het opgenomen beding in artikel 9. Deze uitleg is voorts bevestigd door de notaris [naam] die zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar om een onafhankelijk oordeel van de uitleg van de huwelijkse voorwaarden heeft verzocht, welke uitleg door de vrouw is overgelegd.
De man betwist dit. Volgens de man staat in artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden expliciet vermeld hoe moet worden afgerekend wanneer het huwelijk eindigt door echtscheiding en wordt hierdoor het periodiek verrekenbeding zoals opgenomen in artikel 9 terzijde gesteld. De man heeft de huwelijkse voorwaarden altijd bedoeld en begrepen dat bij echtscheiding alleen de woning met de schuld zou worden verrekend.
Kennelijk zag notaris [naam] aanleiding om een advocaat in te schakelen voor de uitleg van de huwelijkse voorwaarden en dat geeft al aan dat het wat hem betreft misschien niet zo duidelijk is als dat hij zijn advocaat heeft willen doen opschrijven, aldus de man.
De man verwijst naar HR 19 januari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ1106) en HR 1 februari 2008 (RFR 2008,40 en LJN BB 9). Volgens de man betreft dat een soortgelijke casus en blijkt daaruit dat ingeval van echtscheiding een periodiek verrekenbeding geen zelfstandig bestaansrecht meer heeft naast een deelgenootschap dat in de huwelijkse voorwaarden was overeengekomen. De Hoge Raad heeft bepaald dat dan geen sprake meer kan zijn van het alsnog uitvoeren van een periodiek verrekenbeding, aldus de man. 2.8.7.In beide arresten waar de man naar verwijst gaat het om de casus dat in de huwelijkse voorwaarden zowel een periodiek verrekenbeding van inkomen is opgenomen als een verrekenbeding bij het einde van het huwelijk door echtscheiding alsof partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd (met uitzondering van de aanbrengsten ten huwelijk en - kortgezegd - de goederen verkregen uit schenking of erfenis).
Uit deze arresten begrijpt de rechtbank dat wanneer in de huwelijkse voorwaarden een periodiek verrekenbeding wordt gecombineerd met een finaal verrekenbeding en aan het periodieke verrekenbeding geen uitvoering is gegeven, aan het einde van het huwelijk niet alsnog uitvoering dient te worden gegeven aan het periodieke verrekenbeding maar slechts aan het finale verrekenbeding aangezien het finale verrekenbeding het periodieke ‘absorbeert’.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet onderhavige zaak echter niet op een vergelijkbare casus aangezien in de huwelijkse voorwaarden van partijen slechts een finaal verrekenbeding ten aanzien van de woningen van partijen is opgenomen en niet een finaal verrekenbeding alsof partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd.
2.8.8.Nu partijen over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden twisten, dient de uitleg volgens vaste rechtspraak te geschieden aan de hand van het zogenaamde Haviltex-criterium. Daarbij zijn niet alleen de bewoordingen van de huwelijkse voorwaarden van belang, maar komt het ook aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
2.8.9.De stelling van de vrouw dat het de bedoeling was dat het bedrijf zou worden verrekend omdat ook zij had meegewerkt aan het bedrijf, is door de man gemotiveerd betwist. Volgens de man was het de bedoeling dat het bedrijf buiten het huwelijk zou worden gelaten en hebben partijen als concessie in de huwelijkse voorwaarden opgenomen dat de man zijn salaris en eventuele dividenduitkeringen zou delen met de vrouw aangezien de vrouw op dat moment thuis zat met de oudste twee kinderen.
Voorts heeft de vrouw gesteld dat de bedoeling van partijen bevestigd is in artikel 9 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, omdat daarin expliciet is opgenomen dat eventueel ook nog een finaal verrekenbeding kan worden opgenomen, zonder dat dit afbreuk doet aan het opgenomen beding in artikel 9.
Dit is als zodanig niet door de man betwist.
Tenslotte heeft de vrouw ter onderbouwing van haar standpunt een mailbericht van 27 mei 2015 overgelegd van mr. E. Buziau, advocaat, namens notaris [naam] , over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden. Volgens notaris [naam] dient nu kennelijk nimmer uitvoering is gegeven aan artikel 9 naast finale verrekening volgens artikel 15 alsnog over de relevante jaren periodiek te worden verrekend volgens de regels van artikel 9 en de toepasselijke wettelijke bepalingen en jurisprudentie en moeten de vermogens van partijen economisch bezien in de positie te worden gebracht alsof zij wel ieder jaar periodiek hadden verrekend.
Voorts blijkt uit artikel 10 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden dat het recht tot het vorderen van de periodieke verrekening een jaar na ontbinding van het huwelijk vervalt.
2.8.10.Tegen deze achtergrond, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het niet uitgevoerde periodieke verrekenbeding niet wordt geabsorbeerd door dit finale verrekenbeding en moeten de huwelijkse voorwaarden van partijen zo worden uitgelegd dat zowel het niet-uitgevoerde periodieke verrekenbeding als het finale verrekenbeding bij echtscheiding moeten worden uitgevoerd.
2.8.11.Gelet op voornoemd oordeel zal de rechtbank beide partijen in de gelegenheid stellen zich nader uit te laten over de omvang van het te verrekenen vermogen zowel op grond van het niet-periodieke verrekenbeding als het finale verrekenbeding en om een voorstel tot verrekening te doen.
2.8.12.Partijen twisten onder meer over de vraag in hoeverre er opgepotte winsten in [naam] en [naam] aanwezig zijn.
Ter berekening hiervan heeft op verzoek van de man [naam] van [naam] , belastingadviseurs en management consultants in [plaats] (hierna: [naam] ) een memo opgesteld, gedateerd 9 november 2015, waaruit blijkt dat de voor verrekening vatbare opgepotte winsten in [naam] in totaal € 3.002.122 bedragen, hetgeen – na aftrek van de verschuldigde 25% inkomstenbelasting – een netto dividend van € 2.251.591 zou opleveren.
[naam] accountants, belastingadviseurs en bedrijfsadviseur in [plaats] (hierna: [naam] ) heeft op verzoek van de vrouw op voornoemd memo van [naam] gereageerd bij brief van 20 november 2015. Volgens [naam] moet uit worden gegaan van de gerealiseerde winsten en hadden – gelet op de cijfers van de betreffende vennootschappen – in de verrekenperiode de gerealiseerde winsten uitgekeerd kunnen worden zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar zou zijn gekomen.
2.8.13.Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij allereerst willen bezien of [naam] en [naam] in onderling overleg tot overeenstemming kunnen komen ten aanzien van de vraag welk bedrag aan opgepotte winsten in de verrekening op grond van artikel 9 huwelijkse voorwaarden juncto artikel 1:141 lid 3 BW dient te worden betrokken. Indien deze deskundigen niet tot overeenstemming komen, vragen partijen de rechtbank een deskundige te benoemen ter beantwoording van voornoemde vraag, niet zijnde [naam] , [naam] , [naam] .
2.8.14.De rechtbank is voornemens de heer [naam] , werkzaam bij [naam] , [adres] , te benoemen als deskundige voor de bepaling van het bedrag aan opgepotte winsten dat in de verrekening op grond van artikel 9 huwelijkse voorwaarden juncto artikel 1:141 lid 3 BW dient te worden betrokken. Daarbij is de rechtbank voornemens aan deze deskundige de volgende vragen voor te leggen:
- is sprake van niet uitgekeerde winsten in [naam] respectievelijk [naam] in de periode van 21 februari 2002 tot 12 december 2014, zo ja tot welk bedrag zijn deze uitkeerbaar rekening houdend met de pensioenafstorting jegens de vrouw, onder voorwaarde van de continuïteit van [naam] respectievelijk [naam] en mede gelet op het vennootschapsrecht?
- heeft u nog verdere opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om aan te geven of zij bezwaar hebben tegen de hierboven geformuleerde vragen, en om vragen, die zij aan de deskundige willen voorleggen, te formuleren en aan te geven op welke stukken zij deze vragen baseren.
De rechtbank wijst erop dat voornoemde deskundige in zijn rapport rekening moet houden met de hoogte van de pensioenafstorting jegens de vrouw.
De kosten van de deskundige zullen in beginsel bij helfte door partijen moeten worden gedragen. Aan de deskundige zal vooraf een voorschot betaald dienen te worden.
De rechtbank is, aangezien de vrouw thans geen eigen inkomsten heeft, voornemens in de benoemingsbeschikking te bepalen dat het voorschot door de man zal moeten worden voldaan. In de eindbeschikking zal de rechtbank een definitieve beslissing nemen over de verdeling van deze kosten.
2.8.15.Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de verzoeken ten aanzien van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden pro forma aanhouden voor de duur van drie maanden en partijen verzoeken de rechtbank te berichten of zij tot overeenstemming zijn gekomen ten aanzien van de afwikkeling huwelijkse voorwaarden. Indien partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, dienen partijen zich nader uit te laten over de omvang van het te verrekenen vermogen zowel op grond van het periodieke verrekenbeding als het finale verrekenbeding en om een voorstel tot verrekening te doen alsmede over de aan de door de rechtbank te benoemen deskundige te stellen vragen.