ECLI:NL:RBNHO:2016:10385

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 212
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak in Wob-zaak over openbaarmaking documenten project Hoogwaardig Openbaar Vervoer ’t Gooi

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een Wob-zaak tussen Stichting RTV Noord-Holland en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland. De zaak betreft een verzoek om openbaarmaking van documenten met betrekking tot het project Hoogwaardig Openbaar Vervoer ’t Gooi. Het primaire besluit van 25 juni 2015 om het verzoek deels in te willigen en deels te weigeren, werd door de rechtbank beoordeeld. Na een tussenuitspraak op 11 augustus 2016, waarin de rechtbank verweerder de gelegenheid gaf om gebreken in het bestreden besluit te herstellen, heeft verweerder op 14 september 2016 gereageerd met een aanvulling op de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat de weigering om bepaalde documenten openbaar te maken onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat verweerder niet had aangetoond dat de inhoud van deze documenten reeds openbaar was gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen het griffierecht te vergoeden en de proceskosten te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de motivering van verweerder om geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot verstrekking in niet tot personen herleidbare vorm niet onredelijk was, maar dat de weigering tot openbaarmaking van bepaalde passages niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 16/212

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2016 in de zaak tussen

Stichting RTV Noord-Holland, te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.I. Robichon-Lindenkamp),
en

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, verweerder

(gemachtigden: P.A.J.M. Kreuwel en G.A.M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot het project Hoogwaardig Openbaar Vervoer ’t Gooi deels ingewilligd en deels geweigerd.
Bij besluit van 2 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar deels gegrond verklaard, (de motivering van) het primaire besluit deels gewijzigd, alsnog een deel van de documenten waarop het verzoek betrekking heeft openbaar gemaakt en de weigering de overige documenten openbaar te maken, gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2016 heeft de rechtbank aan eiseres meegedeeld dat zij, op grond van artikel 13, tweede lid, van de Procesregeling bestuursrecht 2010, handelt alsof het verzoek van verweerder om beperking van de kennisneming van de bij brief van 15 februari 2016 door verweerder toegezonden stukken is ingewilligd, voor zover deze stukken betrekking hebben op de Wob.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Eisers is vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigden.
Bij tussenuitspraak van 11 augustus 2016 (de tussenuitspraak, ECLI:NL:RBNHO:2016:6635) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 14 september 2016 laten weten de gebreken te hebben hersteld.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en
15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nota’s GS en de daarbij behorende juridische, financiële en communicatieve bijlagen zijn bestemd voor intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Voor zover deze documenten ook feitelijke informatie bevatten, is overwogen dat deze feitelijke informatie zodanig met de persoonlijke beleidsopvattingen is verweven, dat verweerder openbaarmaking van deze stukken met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob in beginsel kon weigeren.
2.2.
De rechtbank heeft na bestudering van de documenten in de tussenuitspraak vastgesteld dat deze op sommige onderdelen (in hoofdlijnen) overeengekomen met reeds openbaar gemaakte stukken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van
5 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5117) en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juni 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:3018) heeft de rechtbank overwogen dat de weigering passages openbaar te maken zonder nadere motivering niet begrijpelijk is, indien dezelfde passages in eenzelfde of identiek document wel openbaar zijn gemaakt.
Nu uit de besluitvorming van verweerder niet blijkt dat per document is afgewogen of een deel van de inhoud van dit document reeds openbaar is gemaakt en indien dit het geval is, om welke redenen desondanks openbaarmaking van (de passage in) dit document wordt geweigerd, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd is. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van de onder rechtsoverweging 4.9 van de tussenuitspraak genoemde documenten per passage te beoordelen of (een deel van) de inhoud reeds openbaar is gemaakt. Ten aanzien van de passages in de documenten die overeenkomen met openbaar gemaakte informatie zal verweerder de weigering tot openbaarmaking nader dienen te motiveren. Voor het geval dit leidt tot verdere openbaarmaking van documenten zal verweerder tevens dienen in te gaan op de gevolgen van deze openbaarmaking op de weigering gebruik te maken van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob neergelegde bevoegdheid om informatie in niet tot personen herleidbare vorm te verstrekken.
3. Bij brief van 14 september 2016 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Verweerder heeft de onderdelen uit de nota’s GS die reeds openbaar zijn gemaakt via de openbare besluitenlijst of op andere wijze, bijgevoegd. Verder handhaaft verweerder het standpunt dat de overige passages uit deze documenten persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die niet in niet tot de persoon herleidbare vorm kunnen worden verstrekt. Verweerder ziet in de tussenuitspraak van 11 augustus 2016 geen aanleiding om tot verdere openbaarmaking over te gaan.
4.1.
Eiseres voert in de zienswijze aan dat in de alsnog verstrekte nota’s GS grote vlakken integraal zijn weggelakt. Eiseres kan zich niet aan de indruk onttrekken dat meer informatie uit de nota’s GS is weggelakt dan gerechtvaardigd is. Eiseres heeft de rechtbank verzocht te toetsen of niet meer dan nodig is weggelakt.
4.2.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat er door verweerder ten onrechte meer passages zijn weggelakt dan gerechtvaardigd is. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. De enkele stelling van eiseres dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat meer informatie uit de nota’s GS is weggelakt dan gerechtvaardigd is, biedt de rechtbank geen aanknopingspunten voor toetsing. De beroepsgrond slaagt niet.
5. In reactie op de aanvullende motivering heeft eiseres voorts aangevoerd dat cijfermatige, communicatieve, juridische en risico-onderbouwingen in de nota’s GS en de daarbij behorende bijlagen gescheiden kunnen worden van eventuele beleidsopvattingen en verstrekt moeten worden. De rechtbank heeft hierover reeds geoordeeld in de tussenuitspraak in rechtsoverweging 4.5. In de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 24 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO4877) ziet de rechtbank geen aanleiding terug te komen op hetgeen zij heeft overwogen, nu geen sprake is van een vergelijkbare situatie. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik maakt van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob, opgenomen bevoegdheid, gezien de omvang van dit miljoenenproject, om met het oog op een goede democratische bestuursvoering de informatie in een niet tot de persoon herleidbare vorm te publiceren. De betrokken persoonsgegevens kunnen eenvoudig verwijderd worden. Hiermee zal van herleidbaarheid geen sprake zijn, terwijl essentiële (inclusief feitelijke) informatie alsnog openbaar kan worden gemaakt. Slechts de teamleider van het project is immers bekend, de overige leden niet. De onderbouwing van de weigering is daarom niet alleen onjuist, maar schiet nog altijd tekort, aldus eiseres.
6.2.
Verweerder stelt zich, ook na het openbaarmaking van een deel van de nota’s GS, op het standpunt dat het niet mogelijk is om tot openbaarmaking van de geweigerde passages in niet tot persoon herleidbare vorm over te gaan, aangezien er bij het project een beperkte en aanwijsbare groep ambtenaren betrokken is waarvan gemakkelijk de identiteit kan worden achterhaald. Openbaarmaking van deze passages zou afbreuk doen aan het uitgangspunt dat binnen een bestuursorgaan vrijelijk van gedachten moet kunnen worden gewisseld, zonder dat de verantwoordelijke ambtenaar of bestuurder daarop naderhand kan worden aangesproken.
6.3.
De rechtbank stelt voorop dat gebruikmaking van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob opgenomen mogelijkheid tot het in niet persoon herleidbare vorm verstrekken van documenten, een discretionaire bevoegdheid is. Dit betekent dat de rechtbank deze bevoegdheid terughoudend dient te toetsen. Verweerder heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 11, tweede lid, van de Wob, opgenomen bevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering niet onredelijk is. Eiseres heeft niet aangetoond dat de goede en democratische bestuursvoering gediend is met verstrekking van de geweigerde informatie. De rechtbank verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ1890). Alleen de financiële omvang van het project is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit voor zover daarbij de openbaarmaking van de bij brief van 14 september 2016 verstrekte (passages van) documenten is geweigerd, vernietigen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de openbaarmaking van de bij brief van 14 september 2016 verstrekte (passages van) documenten is geweigerd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.240,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzitter, en mr. W.J.A.M. van Brussel, en mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.