ECLI:NL:RBNHO:2016:10376

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
15/871533-15 en 15/700042-16
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door verdachte met gevaar voor goederen en levens

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in een periode van zes maanden schuldig heeft gemaakt aan acht brandstichtingen en een poging daartoe. De brandstichtingen vonden plaats bij woningen en voertuigen van voormalige vrienden van de verdachte, waarbij in verschillende gevallen levensgevaar voor omwonenden te duchten was. De rechtbank heeft de psychologische en psychiatrische rapporten van deskundigen in overweging genomen, die uiteenlopende diagnoses en adviezen gaven over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het gevaar dat de verdachte voor de maatschappij vormt. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen behandeld en schadevergoedingen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van deze schadevergoedingen aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/871533-15 en 15/700042-16 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 9 december 2016
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 november 2016 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Inforsa te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 15/871533-15
Feit 1(
zaak 1):
hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning aan de [adres 1] door open vuur in aanraking te brengen met (een jerrycan met) benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat perceel bevinden personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat perceel bevinden personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 2(
zaak 2):
hij op of omstreeks 07 september 2015 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning aan de [adres 2] door open vuur in aanraking te brengen met (een jerrycan met) benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat perceel bevinden personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat perceel bevinden personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 3(
zaak 3):
hij op of omstreeks 09 september 2015 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning aan de [adres 2] , met dat opzet open vuur (een brandende aansteker) in aanraking heeft gebracht met benzine, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat perceel bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat perceel bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4(
verzamelfeit):
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 24 aug 2015 te Alkmaar en/of Spanbroek, gemeente Opmeer, in elk geval in Nederalnd (telkens) opzettelijk brand heeft gesticht in verschillende panden en/of personenauto’s door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar voor een ander of anderen en/of (telkens) gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Ten aanzien van parketnummer 15/700042-16
Feit 1(
zaak 6):
hij op of omstreeks 13 maart 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Peugeot 206cc, [kenteken 1] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk bij een wiel van die voornoemde auto (motor)benzine, althans een brandbare stof, met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto en/of de zich in de directe omgeving bevindende auto's, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende/wonende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de directe omgeving bevindende/wonende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
Feit 2(
zaak 7):
hij op of omstreeks 13 maart 2015 te Noord Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Kia, [kenteken 2] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op een of meer plekken bij die voornoemde auto (motor)benzine, althans een brandbare stof, met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto en/of de zich naast die auto bevindende woning (gelegen aan [adres 3] te Noord Scharwoude), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in de voornoemde woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de voornoemde woning bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
Feit 3(
zaak 8):
hij op of omstreeks 24 augustus 2015 te Opmeer, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning aan de [adres 4] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk een of meer goederen waaronder een of meer fietsen, bromfietsen (met een tank benzine), bromfietsonderdelen, spuitbussen, verfblikken, olieblikken en/of andere naast die woning gelegen goederen met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan die goederen en/of die woning geheel of gedeeltelijk zijn/is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en/of de aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in die woning en/of die aangrenzende gebouwen bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in die woning en/of die aangrenzende gebouwen bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Feit 4(
zaak 11):
hij op of omstreeks 4 september 2015 te Noord Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Volkswagen Golf, [kenteken 3] en/of een aanhangwagen, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op een of meer plekken bij of in die voornoemde auto en/of die aanhangwagen (motor)benzine, althans een brandbare stof, met open vuur in aanrakning gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto en/of de voornoemde aanhangwagen geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto en/of die aanhangwagen en/of de zich naast die auto en/of die aanhangwagen bevindende woning (gelegen aan [adres 3] te Noord Scharwoude), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in de voornoemde woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de voornoemde woning bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
Feit 5(
zaak 4):
hij op of omstreeks 10 juni 2015 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (of meer) personenauto’s, een Peugeot 206, [kenteken 4] en/of een Audi, [kenteken 5] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op een of meer plekken bij die voornoemde auto’s (motor)benzine, althans een brandbare stof, met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto’s geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto’s, de zich in de directe omgeving bevindende auto’s en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de zich in directe omgeving van die auto’s bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in directe omgeving van die auto’s bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was;
Feit 6(
zaak 5):
hij op of omstreeks 22 augustus 2015 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Audi, [kenteken 6] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op een of meer plekken bij die voornoemde auto (motor)benzine, en/of aanmaakblokjes, althans een brandbare stof, met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die auto en/of zich in de directe omgeving bevindende goederen (pallets, boot), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Feit 7:
hij op of omstreeks 9 september 2015 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland een wapen van categorie I onder 7°, te weten gasdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen en/of met een voor ontploffing bestemde voorwerp voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat de dagvaarding nietig is voor zover deze betrekking heeft op het onder 4 ten laste gelegde feit (
verzamelfeit) onder parketnummer 15/871533-15. Deze dagvaarding voldoet voor het overige wel aan alle wettelijke eisen en is dus in zoverre geldig.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de dagvaarding met parketnummer 15/700042-16 geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de overige onder parketnummers 15/871533-15 en 15/700042-16 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de ten laste gelegde feiten voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is, doch dat ten aanzien van feit 1 (zaak 6) en feit 5 (zaak 4) onder parketnummer 15/700042-16 uitsluitend sprake is van gemeen gevaar voor goederen.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van parketnummer 15/871533-15
Feit 1(
zaak 1):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 27 augustus 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 1, dossierpagina’s 18 t/m 20, 24 en 26 t/m 55);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal samenvattende bevindingen d.d. 8 februari 2016 (map F, dossierpagina 7).
Feit 2(
zaak 2):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van aangever
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 12 oktober 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 2, dossierpagina’s 20 en 22 t/m 25);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal samenvattende bevindingen d.d. 8 februari 2016 (map F, dossierpagina 9).
Feit 3(
zaak 3):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 september 2015 (map Z, zaak 3, dossierpagina 15);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal samenvattende bevindingen d.d. 8 februari 2016 (map F, dossierpagina’s 9 en 10).
Ten aanzien van parketnummer 15/700042-16
Feit 1(
zaak 6):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 23 oktober 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 6, dossierpagina’s 10 t/m 12 en 14 t/m 21);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal samenvattende bevindingen d.d. 8 februari 2016 (map F, dossierpagina 2).
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij deze brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 2(
zaak 7):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 oktober 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 7, dossierpagina’s 12 t/m 14 en 16 t/m 23).
Feit 3(
zaak 8):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing d.d. 31 augustus 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 8, dossierpagina’s 18 t/m 25).
Feit 4(
zaak 11):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 september 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 11, dossierpagina’s 18 t/m 25);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal samenvattende bevindingen d.d. 8 februari 2016 (map F, dossierpagina 8).
Feit 5(
zaak 4):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte gedaan door [benadeelde partij 6] mede namens [naam] d.d. 10 juni 2015 (map Z, zaak 4, dossierpagina’s 11 en 12);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal samenvattende bevindingen d.d. 8 februari 2016 (map F, dossierpagina’s 3 en 4).
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat bij deze brandstichting levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Feit 6(
zaak 5):
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van [benadeelde partij 6] d.d. 22 augustus 2015 (map Z, zaak 5, dossierpagina 11);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 16 oktober 2015 met fotobijlagen (map Z, zaak 5, dossierpagina’s 15 t/m 17 en 19 t/m 26).
Feit 7:
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 november 2016;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal onderzoek [auto] d.d. 14 september 2015 (map A, dossierpagina 65);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2015 (map A, dossierpagina’s 164 en 165).
3.4
Bewezenverklaring
Ten aanzien van parketnummer 15/871533-15
Feit 1(
zaak 1):
hij op 26 augustus 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, opzettelijk brand heeft gesticht aan een woning aan de [adres 1] door open vuur in aanraking te brengen met (een jerrycan met) benzine ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de zich in dat perceel bevindende personen te duchten was;
Feit 2(
zaak 2):
hij op 7 september 2015 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, opzettelijk brand heeft gesticht aan een woning aan de [adres 2] door open vuur in aanraking te brengen met (een jerrycan met) benzine ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende panden en levensgevaar voor de zich in dat perceel bevindende personen te duchten was;
Feit 3(
zaak 3):
hij op 9 september 2015 te Alkmaar, gemeente Alkmaar, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een woning aan de [adres 2] , met dat opzet open vuur (een brandende aansteker) in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor de omliggende panden en levensgevaar voor de zich in dat perceel bevindende personen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van parketnummer 15/700042-16
Feit 1(
zaak 6):
hij op 13 maart 2015 te Spanbroek, gemeente Opmeer, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Peugeot 206cc, [kenteken 1] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk bij een wiel van die voornoemde auto (motor)benzine met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor alle goederen in die auto te duchten was;
Feit 2(
feit 7):
hij op 13 maart 2015 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Kia, [kenteken 2] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op plekken bij die voornoemde auto (motor)benzine met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich naast die auto bevindende woning gelegen aan [adres 3] te Noord Scharwoude en levensgevaar voor de zich in de voornoemde woning bevindende personen te duchten was;
Feit 3(
zaak 8):
hij op 24 augustus 2015 te Opmeer opzettelijk brand heeft gesticht aan een woning aan de [adres 4] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk goederen waaronder fietsen, bromfietsen (met een tank benzine), bromfietsonderdelen, spuitbussen, verfblikken, olieblikken en andere naast die woning gelegen goederen met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan die goederen en die woning geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in) die woning en de aangrenzende gebouwen en levensgevaar voor de zich in die woning en die aangrenzende gebouwen bevindende personen te duchten was;
Feit 4(
zaak 11):
hij op 4 september 2015 te Noord-Scharwoude, gemeente Langedijk, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Volkswagen Golf, [kenteken 3] , en een aanhangwagen, immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op plekken bij die voornoemde auto en die aanhangwagen (motor)benzine met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto en aanhangwagen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich naast die auto en die aanhangwagen bevindende woning gelegen aan [adres 3] te Noord-Scharwoude en levensgevaar voor de zich in de voornoemde woning bevindende personen te duchten was;
Feit 5(
zaak 4):
hij op 10 juni 2015 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard, opzettelijk brand heeft gesticht aan personenauto’s, een Peugeot 206, [kenteken 4] , en een Audi, [kenteken 5] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op plekken bij die voornoemde auto’s (motor)benzine met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto’s geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 6(
zaak 5):
hij op 22 augustus 2015 te Heerhugowaard, gemeente Heerhugowaard, opzettelijk brand heeft gesticht aan een personenauto, merk Audi, [kenteken 6] , immers heeft verdachte toen en aldaar opzettelijk op plekken bij die voornoemde auto (motor)benzine en aanmaakblokjes met open vuur in aanraking gebracht, ten gevolge waarvan voornoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in de directe omgeving bevindende goederen (pallets, boot) te duchten was;
Feit 7:
hij op 9 september 2015 te Alkmaar een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/871533-15
Feit 1(
zaak 1):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 2(
zaak 2):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 3(
zaak 3):
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van parketnummer 15/700042-16
Feit 1(
zaak 6):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 2(
zaak 7):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 3(
zaak 8):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 4(
zaak 11):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 5(
zaak 4):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 6(
zaak 5):
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 7:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, en dus strafbaar is. Hij gaat ervan uit dat verdachte lijdt aan een stoornis waardoor zijn realiteitstoetsing is tekortgeschoten, zoals psychiater G.C.G.M. Broekman heeft gerapporteerd. Verdachte is bij het plegen van de feiten, die gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden, volgens een geraffineerd plan te werk gegaan. Dit past volgens de officier van justitie niet bij een volledig ontoerekeningsvatbaar persoon met een schizoaffectieve stoornis.
De raadsman heeft zich op basis van de bevindingen van psycholoog M.G.H. van Willigenburg op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte in het bijzonder acht geslagen op het psychiatrisch Pro Justitia rapport, gedateerd 13 september 2016, opgesteld door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, het psychologisch Pro Justitia rapport, gedateerd 17 november 2016, opgesteld door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog, en het neurologisch Pro Justitia rapport, gedateerd 15 november 2016, opgesteld door C. Jonker, gedragsneuroloog.
Het psychiatrisch rapport houdt ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte onder meer het volgende in.
Bij onderzochte is sprake van een ziekelijke stoornis. Hij heeft forse sociaal emotionele en maatschappelijke ontwikkelingsachterstanden en –beperkingen door zijn autisme spectrum stoornis (ASS, type MCDD) met forse informatieverwerkingsproblemen. Deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
De psychotische kenmerken die onderzochte in de afgelopen jaren heeft laten zien, kunnen eveneens te scharen zijn onder de noemer van een (beginnende) schizofrene ontwikkeling. De obsessief compulsieve elementen, de rigiditeit en gebrekkige reciprociteit vallen eerder onder ASS, dan onder een schizofrene ontwikkeling.
Onderzochte heeft als gevolg van zijn ASS/MCDD-problematiek ernstige denk- en gedragsproblemen. Zijn realiteitstoetsing schiet tekort door zijn zorgelijke rigide denkpatronen om degenen die hem hebben tekortgedaan, te verbranden. Zeer zorgelijk is dat onderzochte deze denkbeelden (door zijn stoornis, zijn ziekelijke ontwikkeling) niet kan bijsturen, kan bijstellen, het tenlastegelegde tot gevolg. Hoewel onderzochte zeer planmatig te werk ging, gelet op zijn voorbereidingen en het verkleinen van zijn pakkans, werd hij volledig gestuurd door zijn morbide denkbeelden, uit wrok en wraak op krenkingen, dat de ander moest boeten, uiteindelijk moest branden. Absoluut zorgelijk is dat onderzochte dit nog steeds vindt, dat hij zijn denken op dit punt niet heeft bijgesteld. Overigens is rapporteur van mening dat van een psychose in engere zin geen sprake was. Er zijn geen aanwijzingen dat onderzochte hallucinaties had, bijvoorbeeld opdrachten kreeg om de branden te stichten of in een waan verkeerde met bizarre (paranoïde) fantasieën. Rapporteur is van mening dat het delictgedrag van onderzochte overwegend werd gestuurd door zijn ziekelijke denkpatronen/gestoorde informatieverwerking en dat dit in aanzienlijke mate het geval was. Geadviseerd wordt om onderzochte(sterk) verminderd ontoerekeningsvatbaarte beschouwen.
Het psychologisch rapport houdt ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte onder meer het volgende in.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een schizoaffectieve stoornis (een stoornis in het psychotisch spectrum waarbij zowel psychotische symptomen als stemmingsproblematiek aanwezig zijn), waarvan ook sprake was ten tijde van het tenlastegelegde.
In de afgelopen jaren is ononderbroken sprake geweest van schizofrenie dan wel een schizoaffectieve stoornis. Er zijn toen periodes met wanen en hallucinaties aanwezig geweest. Het gedrag van betrokkene wordt ook vaak bepaald door negatieve symptomen als vervlakking van het affect, gedachten- en spraakarmoede en apathie. Op andere momenten staat onsamenhangende spraak of katatoon gedrag meer op de voorgrond. De psychotische problematiek liet zich over de afgelopen jaren heen vaak lastig diagnosticeren, wat inherent is aan de aard van de problematiek. Door een gebrek aan ziektebesef en –inzicht, een gestoorde realiteitstoetsing, sociaal terugtrekgedrag, geremdheid in het denken en een negativistische, opstandige houding was er dikwijls wel een vermoeden van onderliggende waansystemen maar kwam deze bij exploratie niet naar voren. Ook ten tijde van het onderhavige onderzoek ontkent betrokkene de aanwezigheid van wanen en/of hallucinaties. Op de door hemzelf ingevulde (persoonlijkheids)vragenlijsten komen echter zeer sterk verhoogde scores op schalen voor ernstige psychopathologie naar voren, met name opstandigheid, negativisme, een verzwakte impulscontrole en vijandigheid, depressie en bizarre en buitensporige gedachten die duiden op wanen en/of hallucinaties. De rapporteur heeft de overtuiging dat, net als tijdens het psychologisch onderzoek, onderliggende wanen en/of hallucinaties de afgelopen jaren telkens wel aanwezig zijn geweest, maar door betrokkene werden ontkend of hij niet in staat was er woorden aan te geven. Naast de genoemde negatieve symptomen was in de afgelopen jaren ook telkens een stemmingscomponent (fluctuerende depressieve klachten) aanwezig, waarbij onder meer suïcidale ideatie optrad.
Er zijn geen aanwijzingen die het bestaan van een ontwikkelingsstoornis, zoals een autismespectrumstoornis, ondersteunen. In dat verband wordt opgemerkt dat de waargenomen disharmonie in het testprofiel van het intelligentieonderzoek niet kenmerkend is voor iemand met een autismespectrumstoornis. Het is bovendien waarschijnlijk dat de disharmonie, met name de vertraging van het denken, een cognitief kenmerk van de psychose is. De informatie van zowel ouders (zowel in het huidige onderzoek als ten tijde van het onderzoek in het Pieter Baan Centrum) als betrokkene zelf over zijn jeugd geven geen aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis. In het contact geeft betrokkene in toenemende mate blijk van empathische vaardigheden, iets wat bij iemand met een autismespectrumstoornis vaak afwezig is. Er zijn geen aanwijzingen die het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis ondersteunen. Kille uitspraken die betrokkene nu en dan doet, treden op in het kader van de psychotische stoornis. Voordat betrokkene op zijn 19e de eerste psychose kreeg, functioneerde hij goed op alle levensgebieden.
Gezien de verklaringen van onderzochte over zijn gedrag ten tijde van de ten laste gelegde feiten, lijkt zijn gedrag in forse mate gestuurd te zijn geweest door paranoïde overtuigingen danwel desorganisatie van het denken, danwel katatone kenmerken in de vorm van rigiditeit, negativisme, impulsiviteit en periodieke ongerichte agressie. Het heeft er veel van weg dat het stichten van branden voor betrokkene ook een manier was om spanning te ontladen die hij als gevolg van de psychotische klachten, de depressieve stoornis en het hieraan gepaard gaande wegvallen van zijn sociale netwerk had opgebouwd. De spanningsregulerende werking kan tevens verklaren waarom het beeld iets lijkt te zijn verbeterd nadat hij in maart en juni 2015 enkele branden had aangestoken. Tegen het einde lijkt het stichten van branden ook een (zeer inadequate) ‘cry for help’ te zijn geweest; hij werd steeds onvoorzichtiger en geeft bij de politie aan dat hij hoopte dat men hem zou arresteren. Zelf zegt hij dat hij de branden “vanuit ellende” pleegde. De rapporteur is van mening dat er onderliggend telkens van een psychotische stoornis sprake is geweest die rechtstreeks en volledig heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. De rechtbank wordt daarom geadviseerd betrokkene te beschouwen alsontoerekeningsvatbaarvoor alle ten laste gelegde feiten.
Ter terechtzitting van 25 november 2016 is de deskundige Van Willigenburg, voornoemd, gehoord, waarbij zij bovenstaand advies heeft onderschreven. In aanvulling op het rapport heeft de deskundige – zakelijk weergegeven – verklaard dat alle factoren die van invloed zijn op het gedrag van verdachte bij elkaar genomen, het gedrag zodanig hebben beïnvloed dat verdachte geen keuzevrijheid heeft gehad om al dan niet tot het delictgedrag over te gaan. Dat verdachte planmatig te werk is gegaan, staat niet haaks op de psychotische stoornis die kan worden vastgesteld. Er is zo’n duidelijke psychotische kleuring van de overwegingen en motieven van verdachte om tot de ten laste gelegde gedragingen over te gaan, dat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat daaraan een schizoaffectieve stoornis ten grondslag ligt.
Uit het neurologisch Pro Justitia rapport volgt dat, voor zover het verrichte onderzoek zich daartoe leent, er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een autismespectrumstoornis bij verdachte.
Zoals uit het voorgaande blijkt, komen de psychiater en de psycholoog tot een andersluidende diagnose en tot een andersluidend advies over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank sluit zich aan bij de diagnostische bevindingen van de psycholoog, nu de deskundige Van Willigenburg ter terechtzitting heeft verduidelijkt dat het planmatige karakter van de strafbare gedragingen niet onverenigbaar is met de invloed van een psychotische stoornis, nu uit het neurologisch onderzoek geen aanwijzingen voor een autismespectrumstoornis naar voren zijn gekomen, nu verdachte naar aanleiding van een psychose in juli 2012 van 9 augustus 2012 tot 30 oktober 2014 is behandeld bij het FACT wijkteam van de GGZ - alwaar een mogelijk in ontwikkeling zijnde schizofrenie van het paranoïde type is gediagnosticeerd -, nu gedurende de jeugd van verdachte van enige signalen duidend op autisme niet is gebleken, alsmede nu psychiater Broekman heeft gerapporteerd dat de psychotische kenmerken die onderzochte in de afgelopen jaren heeft laten zien, eveneens te scharen kunnen zijn onder de noemer van een (beginnende) schizofrene ontwikkeling. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om zich ook ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte bij de conclusie van de psycholoog aan te sluiten, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de feiten verdachte niet kunnen worden aangerekend. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging zal worden opgelegd, gelet op de ambivalente houding van verdachte ten aanzien van een TBS met voorwaarden en de langdurige behandeling die zeer waarschijnlijk noodzakelijk zal zijn.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf op te leggen en zich op het standpunt gesteld dat – gelet op het advies van de psycholoog en het feit dat de reclassering haar advies al vóór het uitbrengen van het psychologisch rapport had opgemaakt – de rechtbank onvoldoende is voorgelicht en dat nader onderzoek naar de mogelijkheden tot het opleggen van een TBS met voorwaarden is geïndiceerd. De raadsman heeft betoogd dat TBS met dwangverpleging niet aangewezen is.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een periode van een half jaar schuldig gemaakt aan acht brandstichtingen en een poging daartoe, waarbij steeds gevaar voor goederen is ontstaan en in een aantal gevallen ook levensgevaar voor personen te duchten was. Deze brandstichtingen zijn steeds gepleegd bij auto’s of woningen van voormalige vrienden van verdachte of hun familieleden. Verdachte heeft daarbij grote materiële schade veroorzaakt. De branden zijn telkens in de nacht gesticht, terwijl in de betreffende woningen en in sommige gevallen ook in aangrenzende woningen personen lagen te slapen. Hierdoor bestond een groot risico dat de branden te laat zouden worden ontdekt en had de afloop vele malen erger kunnen zijn dan nu het geval is geweest. In het geval van [benadeelde partij 3] heeft verdachte zelfs bij alle toegangsdeuren van de woning brand gesticht teneinde iedere mogelijke vluchtroute te blokkeren. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat het gebeuren een enorme weerslag op de slachtoffers heeft gehad en nog steeds heeft. Brandstichting versterkt bovendien de algemene gevoelens van onveiligheid en angst in de maatschappij.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie door een gasdrukwapen – die niet van een echt wapen te onderscheiden is – voorhanden te hebben. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk wapen brengt een groot veiligheidsrisico mee.
De rechtbank heeft bij de beantwoording van de vraag of aan verdachte een maatregel dient te worden opgelegd, het onder 5. besproken psychologisch rapport betrokken. Voornoemd rapport houdt betreffende het recidiverisico en mogelijke interventies samengevat het volgende in.
Op basis van de klinische en actuariële risicotaxatie wordt het recidiverisico wanneer betrokkene nu onbehandeld en onbegeleid zou terugkeren in de maatschappij als zeer hoog ingeschat. Betrokkene dient allereerst in een prikkelarme en gestructureerde omgeving van een kliniek te worden opgenomen waar hij adequaat op medicatie wordt ingesteld. Deze medicatie dient zowel de psychotische, depressieve als katatone klachten te bestrijden. Indien de psychose en somberheid naar de achtergrond gedreven kan worden met behulp van deze medicamenteuze interventie, kan cognitieve gedragstherapie voor psychotische klachten worden toegepast, systeemgesprekken, en worden toegewerkt naar resocialisatie met aandacht voor het functioneren op alle levensgebieden. In het geval van betrokkene is het de overweging (als hij daarvoor voldoende is gestabiliseerd) om een signaleringsplan te maken waarbij de verantwoordelijkheid voor het signaleren van symptomen die op een psychose duiden, beter gaat leren herkennen en hij daardoor ook zelf eerder aan de bel leert trekken. Tijdens de behandeling dient met het oog op het verleden met middelenmisbruik voortdurend op de achtergrond aandacht te zijn voor eventueel middelengebruik. De klinische behandeling dient opgestart te worden in een kliniek met voldoende beveiligings- en afzonderingsmogelijkheden, zoals een FPK. De behandeling in de resocialisatie/ambulante fase zal vermoedelijk levenslang zijn.
Een mogelijkheid is het adviseren van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar in het kader van art. 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gezien de ernst en chroniciteit van het ziektebeeld is deze periode naar inschatting van de rapporteur te kort om voldoende te stabiliseren. Een andere mogelijkheid is het adviseren van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, waarbij betrokkene in aanvang ook voldoende lange tijd klinisch kan worden behandeld (minimaal een jaar), en er binnen dit kader van deze strafrechtelijke maatregel aan resocialisatie gewerkt kan worden. Voorwaarden die te overwegen zijn, zijn bijvoorbeeld het verplicht gebruiken van medicatie, de aanwezigheid van een signaleringsplan, frequent contact met de hulpverlening (indien betrokkene eenmaal start aan de ambulante fase), een contactverbod met de aangevers en het enige tijd dragen van een enkelband (in de ambulante fase). Een belangrijke randvoorwaarde om een TBS met voorwaarden te kunnen adviseren, is een min of meer coöperatieve houding van betrokkene.
Op dit moment is betrokkene op geleide van medicatie en zeer gestructureerde omgeving iets stabieler dan enkele maanden geleden en lijkt er enig ziektebesef te komen. Hij staat open voor behandeling, wil voorkomen dat hij agressieve uitbarstingen heeft en laat zich om die reden ook af en toe preventief isoleren. Hij gebruikt op vrijwillige basis medicatie. De rapporteur schat de kans hoog in dat betrokkene zich aan de voorwaarden zal kunnen houden, waardoor de maatregel TBS met dwangverpleging, als ultimum remedium, nog niet aan de orde lijkt. Er wordt daarom een TBS met voorwaarden geadviseerd.
Ter terechtzitting van 25 november 2016 is de deskundige Van Willigenburg, voornoemd, gehoord, waarbij zij bovenstaand advies heeft onderschreven.
De rechtbank neemt dit advies niet over.
De rechtbank overweegt dat verdachte een gevaar vormt voor zichzelf en voor zijn omgeving en dat de kans dat verdachte wederom strafbare feiten zal plegen met de verwezenlijking van dat gevaar tot gevolg hoog is. Verdachte heeft weinig ziektebesef en toont geen spijt van zijn handelen. Integendeel, ter terechtzitting heeft verdachte zich onder meer geuit met de volgende bewoordingen: “Ik heb [benadeelde partij 3] levend willen verbranden”, “Ik heb geen spijt, ik zou het zo weer doen” en “Ik heb de boel in de fik gestoken. Ik vond dat ik meer dan genoeg reden had om boos te zijn. Dat vind ik nog steeds”.
Een terbeschikkingstelling met voorwaarden biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen voor het indammen van het gevaar voor herhaling tot een aanvaardbaar niveau, gezien de ernst van verdachtes problematiek, de vooralsnog moeilijk te schatten duur van behandeling en de ernst van de ten laste gelegde feiten. De verwachting van de rechtbank is bovendien dat het – gelet op de ernstige psychiatrische stoornis van verdachte – bijna uitgesloten is dat verdachte zich nu en in de (nabije) toekomst aan voorwaarden kan houden. Verdachte heeft daarnaast geen medewerking toegezegd voor wat betreft het naleven van voorwaarden, zoals die door de psycholoog zijn voorgesteld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een langdurige intensieve behandeling met het oog op het terugdringen van de hoge recidivekans in een gedwongen kader noodzakelijk. Indien verdachte niet op adequate wijze wordt behandeld, is het risico op recidive onaanvaardbaar hoog en wordt de maatschappij hiertegen onvoldoende beveiligd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd te zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het meermalen opzettelijk plegen van brandstichting terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

7.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
Vordering [benadeelde partij 6]
De [benadeelde partij 6] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 21.289,22 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die hij als gevolg van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 15/700042-16 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
Ten aanzien van feit 5:
- gereviseerd motorblok € 12.614,25
- reparatiekosten paardentrailer € 1.566,59
- straatwerk € 1.248,00
- aanschaf Arlo beveiliging € 369,99
- verlofuren € 490,32
Ten aanzien van feit 6:
- straatwerk € 900,07
- aanschaf extra hek € 900,00
- verlies arbeidsvermogen € 3.200,00
- immateriële schade € 2.500,00
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten [kort gezegd: opzettelijke brandstichting], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden. Hieronder zal de rechtbank de afzonderlijke schadeposten behandelen.
Met betrekking tot de kosten voor het gereviseerd motorblok is de rechtbank - met de raadsman - van oordeel dat de schade die als gevolg van de brandstichting is geleden bestaat uit een vergoeding van de waarde van het goed dat verloren is gegaan of beschadigd is geraakt, en dat de waarde niet zonder meer gelijk is te stellen aan de herstelkosten. In het licht van de betwisting door de raadsman is de vordering van de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Dit onderdeel van de vordering komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking en in zoverre zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de reparatiekosten van de paardentrailer, het straatwerk (twee keer) en het verlies van arbeidsvermogen voldoende is onderbouwd en in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadeposten, die door de raadsman niet zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de schadepost ‘verlofuren’ niet voor vergoeding in aanmerking komt. De gevorderde verlofuren ten aanzien van [naam] zien niet op kosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij als zelfstandige werkt, waardoor vergoeding van zijn eigen verlofuren een dubbele vergoeding zou betekenen, nu de schadepost verlies arbeidsvermogen zal worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de aanschaf van het extra hek en de aanschaf van een beveiligingssysteem niet in voldoende rechtstreeks verband staat met de bewezen verklaarde feiten en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 750,00 komt de rechtbank redelijk en billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 7.664,66, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 3.564,59 vanaf 10 juni 2015;
- over een bedrag van € 4.100,07 vanaf 22 augustus 2015;
tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijke brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.2
Vordering [benadeelde partij 5]
De [benadeelde partij 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 6.917,12 ingediend tegen verdachte, bestaande uit € 6.402,12 voor de materiële schade en
€ 515,00 voor de immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde feit onder parketnummer 15/700042-16 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: opzettelijke brandstichting], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde materiele schade bestaat uit de waarde van de goederen die als gevolg van de brandstichting verloren zijn gegaan. De benadeelde partij schat deze waarde op in totaal € 6.402,12. De raadsman heeft aangevoerd dat de waarde van de inboedel die verloren is gegaan is gebaseerd op nieuwprijzen in plaats van de dagwaarde. Hij heeft de rechtbank verzocht de waarde te schatten op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade, bestaande uit de goederen die als gevolg van de brandstichting verloren zijn gegaan, dient te worden begroot aan de hand van de dagwaarde van de betreffende goederen. Namens verdachte is deze schadepost erkend tot een bedrag van € 3.000,00. Nu de vordering is gebaseerd op de nieuwwaarde van de goederen in plaats van op de dagwaarde, heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd dat de goederen tezamen een hogere waarde vertegenwoordigen dan voornoemd bedrag van € 3.000,00. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft de immateriële schade ad € 515,00 in haar geheel toewijsbaar, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering, die in zoverre niet door de raadsman is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 3.515,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijke brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.3
Vordering [benadeelde partij 3]
De [benadeelde partij 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.000,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit onder parketnummer 15/871533-15 zou hebben geleden met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: opzettelijke brandstichting], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering is niet door de raadsman weersproken.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.000,00.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijke brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.4
Vordering [benadeelde partij 7]
De [benadeelde partij 7] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.184,78 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit onder parketnummer 15/871533-15 zou hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit:
- kosten behandeling € 299,00
- opvragen medische gegevens € 50,00
- kosten rechtsbijstand € 335,78
- immateriële schade € 1.500,00
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: opzettelijke brandstichting], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De raadsman heeft aangevoerd dat gelet op de gegeven onderbouwing niet kan worden vastgesteld dat een causaal verband bestaat tussen de gevorderde kosten van de therapeutische behandeling en de brandstichting die op 26 augustus 2015 is gepleegd. De rechtbank verwerpt dit verweer. De benadeelde partij heeft toegelicht dat zij na de brand elders is gaan wonen en dat na terugkeer in de woning klachten zijn ontstaan waarvoor zij zich onder behandeling heeft laten stellen. Dit blijkt ook uit de brief van de therapeut die is overgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de kosten van de behandeling in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden toegewezen.
De gevorderde kosten voor het opvragen van de medische gegevens zullen eveneens worden toegewezen, nu dit kosten ter vaststelling van de schade zijn en daartegen geen verweer is gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade geleden door het strafbare feit, zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft de immateriële schade ad € 1.500,00 in haar geheel toewijsbaar, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering, die in zoverre niet door de raadsman is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.849,00.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op € 150,- (1 punt x tarief € 150 conform het toepasselijke liquidatietarief voor kantonzaken).
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijke brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.5
Vordering [benadeelde partij 4]
De [benadeelde partij 4] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.249,40 ingediend tegen verdachte, bestaande uit materiële en immateriële schade, die zij als gevolg van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 15/700042-16 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
Ten aanzien van feit 2:
- personenauto, merk Kia € 1.000,00
Ten aanzien van feit 4:
- personenauto, merk VW Golf € 256,00
- aanhangwagen € 810,00
- inboedel uit de tuin € 1.663,40
- immateriële schade € 520,00
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten [kort gezegd: opzettelijke brandstichting], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade ten aanzien van de personenauto’s en de aanhangwagen voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Deze schadeposten, die in zoverre niet door de raadsman zijn weersproken, zullen dan ook worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade ten aanzien van de schadepost ‘inboedel uit de tuin’ is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de verloren gegane of beschadigd geraakte goederen meer waarde hebben dan het bedrag dat door de verzekering is uitgekeerd. De rechtbank zal de vordering in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank acht de vordering voor wat betreft de immateriële schade ad € 520,00 in haar geheel toewijsbaar, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering, die in zoverre niet door de raadsman is weersproken, zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 2.586,00, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 1.520,00 vanaf 13 maart 2015;
- over een bedrag van € 1.066,00 vanaf 4 september 2015;
tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijke brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
7.6
Vordering [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.970,00 ingediend tegen verdachte, bestaande uit immateriële schade, die hij als gevolg van het onder 2 laste gelegde feit onder parketnummer 15/87533-15 zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering nader toegelicht en heeft hij tevens het restantbedrag dat niet door de verzekering is uitgekeerd als materiële schade gevorderd. De gestelde schade bestaat thans uit € 5.800,00 voor de materiële schade en € 2.970,00 voor de immateriële schade.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit [kort gezegd: opzettelijke brandstichting], door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank gaat aan het verweer van de raadsman – inhoudende dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet blijkt dat de bewindvoerder daadwerkelijk is gemachtigd om de vordering in te dienen – voorbij. De rechtbank overweegt hiertoe dat [benadeelde partij 2] ter terechtzitting is verschenen en er geen aanleiding bestaat te betwijfelen dat de bewindvoerder gemachtigd was de vordering in te dienen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade niet voor vergoeding in aanmerking komt. De verzekering heeft de dagwaarde van de goederen die verloren zijn gegaan of beschadigd zijn geraakt vastgesteld en een vergoeding uitgekeerd. De rechtbank zal uitgaan van de door de verzekering vastgestelde waarde nu de verzekering bij uitstek in staat is deze waarde te bepalen. De benadeelde partij heeft niet onderbouwd dat de betreffende goederen een hogere waarde vertegenwoordigen. De rechtbank zal de vordering daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
Vergoeding van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.500,00 komt de rechtbank redelijk en billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, als zijnde het bedrag waarop de schade minst genomen kan worden begroot. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor het overige.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: opzettelijke brandstichting] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 37a, 37b, 36f, 45, 57, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 4 onder parketnummer 15/871533-15.
 Verklaart
bewezendat verdachte de overige onder parketnummers 15/871533-15 en 15/700042-16 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
 Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 6] geleden schade tot een bedrag van
€ 7.664,66 (zegge: zevenduizend zeshonderdvierenzestig euro en zesenzestig cent), bestaande uit € 6.915,29 voor de materiële en € 750,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 3.564,59 vanaf 10 juni 2015;
- over een bedrag van € 4.100,07 vanaf 22 augustus 2015;
tot aan de dag der algehele voldoening, aan Smids, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 6] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.664,66 (zegge: zevenduizend zeshonderdvierenzestig euro en zesenzestig cent), vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 3.564,59 vanaf 10 juni 2015;
- over een bedrag van € 4.100,07 vanaf 22 augustus 2015;
tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
73 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 5] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.515,00 (zegge: drieduizend vijfhonderdenvijftien euro), bestaande uit € 3.000,00 voor de materiële en € 515,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Van Wattingen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.515,00 (zegge: drieduizend vijfhonderdenvijftien euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
45 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 3] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 7] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.849,00 (zegge: achttienhonderd negenenveertig euro), bestaande uit € 349,00 voor de materiële en € 1.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan De Hoogen, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 150,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 7] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.849,00 (zegge: achttienhonderd negenenveertig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
28 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 4] geleden schade tot een bedrag van
€ 2.586,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdzesentachtig euro), bestaande uit € 2.066,00 voor de materiële en € 520,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 1.520,00 vanaf 13 maart 2015;
- over een bedrag van € 1.066,00 vanaf 4 september 2015;
tot aan de dag der algehele voldoening, aan Van der Schaaf, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 4] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.586,00 (zegge: tweeduizend vijfhonderdzesentachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 1.520,00 vanaf 13 maart 2015;
- over een bedrag van € 1.066,00 vanaf 4 september 2015;
tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
35 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de [benadeelde partij 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, aan Richter, voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde partij 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
25 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. Stalenhoef, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. N. Boots, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.A. Spoelstra,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 december 2016.