ECLI:NL:RBNHO:2015:9676

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
4538762 VV EXPL 15-93
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van vorderingen in kort geding wegens bewindvoering

In deze zaak heeft de stichting Intermaris een voorlopige voorziening gevorderd in een kort geding tegen een huurder, die niet verschenen was. De vordering was gericht op ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand, alsook schadevergoeding en boetes wegens overlast. De huurovereenkomst was aangegaan op 7 november 2014 en de huurder had zich niet als een goed huurder gedragen, wat leidde tot herhaalde klachten van omwonenden over overlast. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de goederen van de huurder onder bewind waren gesteld, en dat de bewindvoerder de formele procespartij had moeten zijn in deze procedure. De kantonrechter oordeelde dat Intermaris niet ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat zij de huurder had gedagvaard in plaats van de bewindvoerder. Dit oordeel was gebaseerd op de wetgeving omtrent bewindvoering, die bepaalt dat de bewindvoerder de rechthebbende vertegenwoordigt in juridische procedures. De kantonrechter verklaarde Intermaris niet ontvankelijk in haar vorderingen, wat betekent dat de zaak niet verder behandeld kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – Locatie Zaanstad
zaak/rolnr.: 4538762 / VV EXPL 15-93
datum uitspraak: 5 november 2015

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING

inzake

de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Intermaris, gevestigd te Hoorn

eiseres, hierna te noemen Intermaris
gemachtigde: mr. K. Mels, advocaat te Purmerend
tegen

[naam] , wonende te [woonplaats]

gedaagde, hierna te noemen [huurder]
niet verschenen.

Het procesverloop

Intermaris heeft een voorlopige voorziening gevorderd, zoals omschreven in de daartoe op 21 oktober 2015 uitgebrachte dagvaarding.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015 in aanwezigheid van [X] , wijkconsulente bij Intermaris, en mr. K. Mels voornoemd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van het verhandelde ter zitting.
Hierna is vonnis bepaald.

De feiten

Tussen Intermaris en [huurder] is, ingaande 7 november 2014, een huurovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de woning [adres]. Op deze huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte januari 2013 van Intermaris van toepassing.
Het gehuurde maakt deel uit van een appartementencomplex voor senioren (50+).
De maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs bedraagt € 506,82.
In de Algemene Huurvoorwaarden is onder meer bepaald:
7.6
Huurder bewoont de woning zelf en heeft er, uitsluitend samen met de leden van zijn huishouding, zijn hoofdverblijf.
7.7
Huurder gebruikt de woning als een goed huurder en overeenkomstig de bestemming als woonruimte. (...)
7.8
Onder een goed huurder wordt onder andere verstaan, iemand die:
-Regelmatig de woning schoonmaakt;
(...)
-Ervoor zorgt dat de woning geen verwaarloosde indruk maakt;
(...)
-In alle contacten met medewerkers van verhuurder de algemeen maatschappelijk aanvaardbare fatsoensnormen in acht neemt.
7.11
Het is niet toegestaan om in de woning prostitutie te (laten) bedrijven of activiteiten te (laten) verrichten die op grond van het Strafrecht en meer in het bijzonder de Opiumwet strafbaar zijn gesteld, zoals hennep kweken, XTC produceren.
7.12
Huurder voorkomt dat omwonenden overlast of hinder hebben van hemzelf, huisgenoten, huisdieren of derden die zich vanwege huurder in de woning of in de gemeenschappelijke ruimten bevinden.
10.1
Huurder is aansprakelijk voor schade aan de woning die is ontstaan doordat hij verplichtingen uit de huurovereenkomst niet of onvoldoende is nagekomen. Alle schade, behalve brandschade en schade aan de buitenzijde van de woning, wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan.
10.2
Huurder is verplicht de nodige maatregelen te nemen om schade aan de woning te voorkomen. Dit geldt in het bijzonder voor schade door brand, storm, water en vorst. Huurder dient (dreigende) schade en gebreken aan de woning direct aan verhuurder te melden. Bij nalatigheid van huurder komt de daardoor ontstane schade aan de woning en aan derden en hun eigendommen voor zijn rekening.
17.1
Wanneer de huurder zijn verplichtingen op grond van de wet en/of de huurovereenkomst niet nakomt, als gevolg waarvan de verhuurder genoodzaakt is gerechtelijke en/of buitengerechtelijke maatregelen te treffen, komen de kosten van deze maatregelen voor rekening van huurder. Met betrekking tot de gerechtelijke kosten gaat het om de werkelijk door verhuurder gemaakte kosten in verband met het inschakelen van bijvoorbeeld een deurwaarder, een advocaat, een andere rechtshulpverlener of een andere deskundige. De gerechtelijke kosten zijn dus niet beperkt tot het bedrag dat op grond van het zogenaamde liquidatietarief door de rechter wordt bepaald.
17.2
Huurder is verplicht een onmiddellijk opeisbare boete van € 30,- (niveau 2013, geïndexeerd volgens de CBS Consumentenprijsindex, alle huishoudens) per kalenderdag te betalen, indien huurder enige bepaling uit deze Algemene Huurvoorwaarden na schriftelijke sommatie/ingebrekestelling blijft overtreden, onverminderd de verplichting van de huurder alsnog overeenkomstig deze Algemene Huurvoorwaarden te handelen en onverminderd de rechten van de verhuurder op schadevergoeding. De boete zal, zonder rechterlijke tussenkomst, voor elke dag waarop de overtreding voortduurt, verschuldigd zijn.

De vordering

Intermaris vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) veroordeling van [huurder] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad :
  • om binnen 48 uur na betekening van het betreffende vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen;
  • om de huurachterstand ter grootte van € 506,82 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015;
  • om aan Intermaris te betalen € 506,82 per maand tot aan de dag der ontruiming;
  • om te betalen een voorschot ter grootte van € 2.250,-- op de door Intermaris geleden en nog te lijden schade;
  • om op grond van artikel 17.1 van de Algemene Huurvoorwaarden aan Intermaris te betalen € 1.827,66;
  • om op grond van artikel 17.2 van de Algemene Huurvoorwaarden aan Intermaris te betalen een boete van € 30,-- per kalenderdag, vanaf 17 september 2015 tot de dag dat [huurder] niet langer in strijd handelt met de Algemene Huurvoorwaarden;
  • tot betaling van de proces- en nakosten.
Zij legt aan haar vordering het navolgende ten grondslag. Op grond van de wet en de huurovereenkomst dient [huurder] zich te gedragen als goed huurder. [huurder] doet dat echter niet. Vrijwel vanaf de aanvang van de huurovereenkomst heeft Intermaris meldingen ontvangen van omwonenden van [huurder] wegens door [huurder] overdag en ’s nachts veroorzaakte overlast vanuit het gehuurde, welke klachten onder meer betrekking hebben op geluidsoverlast door schreeuwen en harde muziek, vervuiling, burenruzie, vreemd gedrag, intimidatie, drugsoverlast, asociaal gedrag, crimineel gedrag, bedreiging, pesterijen, overlast door bezoekers van [huurder] , verbaal geweld, fysiek geweld, vernieling en dealen. Hiervoor is de politie zeer geregeld ingeschakeld, terwijl Intermaris tevens herhaaldelijk bij de hulpverlenende instanties aan de bel heeft getrokken. [huurder] weigert echter hulp. Pogingen van Intermaris om de overlast te (doen) staken hebben tot niets geleid.
Op 14 oktober 2015 heeft [huurder] brand gesticht op verschillende plekken in het gehuurde. Voor Intermaris is de maat nu vol. Zij kan niet langer toestaan dat [huurder] zijn omwonenden in gevaar brengt, dan wel dat hij hun woongenot schaadt door geluidsoverlast en stankoverlast. Daarnaast brengt hij schade toe aan het gehuurde. Volgens de politie is [huurder] momenteel voor een kortdurende opname in de instelling Dijk en Duin. Intermaris kan niet toestaan dat [huurder] daarna weer terugkeert naar het gehuurde en de ellende weer opnieuw zal beginnen.
Door zich niet te gedragen als een goed huurder, schiet [huurder] ernstig tekort in zijn verplichtingen jegens Intermaris, hetgeen voor haar aanleiding is om in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst met [huurder] te vorderen. Vooruitlopend daarop vordert zij thans de ontruiming van de woning.
Daarnaast vordert Intermaris de door [huurder] onbetaald gelaten huur voor de maand oktober 2015, alsmede (door)betaling van de huur tot aan de datum van ontruiming. Intermaris vordert voorts op grond van de betreffende bepalingen van de Algemene Huurvoorwaarden een voorschot op de door haar geleden schade als gevolg van het tekortschieten van [huurder] , betaling van alle door Intermaris gemaakte gerechtelijke en/of buitengerechtelijke kosten en betaling van een boete in verband met de door [huurder] veroorzaakte overlast.

De beoordeling van de vordering

Omdat, gelet op enkele bijlagen bij de dagvaarding, niet kon worden uitgesloten dat de goederen, die aan [huurder] (zullen) toebehoren, onder bewind zijn gesteld, hetgeen consequenties zou hebben voor de ontvankelijkheid van Intermaris in haar tegen [huurder] ingestelde vorderingen, heeft de kantonrechter ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 29 oktober 2015 het curatele- en bewindsregister geraadpleegd. Daaruit is het volgende gebleken.
De goederen van [huurder] zijn bij beschikking van de kantonrechter van 1 maart 2011 onder bewind gesteld met benoeming van C. Kwakman, destijds h.o.d.n. Bewindvoering Purmerend, tot bewindvoerster. De omstandigheid dat het de kantonrechter bekend was geworden dat C. Kwakman genoodzaakt was haar werkzaamheden met onmiddellijke ingang te beëindigen, vormde op 9 december 2013 aanleiding om bij beschikking van diezelfde datum C. Kwakman op grond van artikel 1:448 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek ambtshalve te ontslaan. Met ingang van diezelfde datum zijn benoemd tot opvolgend bewindvoerders, zowel tezamen als ieder afzonderlijk bevoegd: M. van Reeswijk en
B.D. Bakker, h.o.d.n. Valere Bewind, correspondentie-adres postbus 1035, 1500 AA Zaandam. Bij beschikking van de kantonrechter d.d. 4 augustus 2015 zijn deze bewindvoerders ontslagen. Zij hadden daartoe op 29 juli 2015 een verzoek ingediend. De kantonrechter achtte door de bewindvoerders voldoende aannemelijk gemaakt dat voortzetting van het bewind door hen niet zinvol was omdat was gebleken dat met [huurder] geen goede samenwerking mogelijk was en [huurder] veelvuldig (ernstige) bedreigingen uitte richting de bewindvoerders, waardoor zij hun werkzaamheden niet naar behoren konden uitoefenen.
Bij dezelfde beschikking is de zaak aangehouden om [huurder] in de gelegenheid te stellen om een nieuwe bewindvoerder voor te dragen, met de bepaling dat indien niet uiterlijk op 20 augustus 2015 bericht zou zijn ontvangen van [huurder] , hij geacht zou worden een verzoek tot opheffing van het bewind te hebben gedaan.
Nu niet is gebleken dat een nieuwe bewindvoerder is benoemd, dient ervan te worden uitgegaan dat [huurder] een verzoek tot opheffing van het bewind heeft gedaan en dat op dat verzoek nog niet is beslist, zodat het bewind nog in stand is.
Gelet daarop overweegt de kantonrechter als volgt.
Tijdens het bewind komen het beheer en de beschikking over de onder bewind staande goederen niet toe aan de rechthebbende, maar aan de bewindvoerder, met inachtneming van de in de wet vermelde voorwaarden (art. 1:438 leden 1 en 2 BW). De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat de bewindvoerder in een geding over een onder bewind gesteld goed optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende.
In zijn beslissing van 7 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:525) heeft de Hoge Raad overwogen dat de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW en dat de bewindvoerder daarom ten behoeve van de rechthebbende optreedt als formele procespartij in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.
De kantonrechter is naar aanleiding van deze beslissing van oordeel dat Intermaris in de onderhavige zaak niet [huurder] had moeten dagvaarden, maar zijn (voormalige) bewindvoerders als formele procespartij. Het feit dat M. van Reeswijk en B.D. Bakker bij beschikking van
4 augustus 2015 zijn ontslagen en dat (nog) niet in hun opvolging is voorzien dan wel dat (nog) niet is beslist op het verzoek tot opheffing van bewind, dat [huurder] wordt geacht te hebben gedaan, maakt dat niet anders, gelet op artikel 1:448 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dat bepaalt immers dat een gewezen bewindvoerder verplicht blijft al datgene te doen, wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de goederen bevoegd is, dit heeft aanvaard.
Omdat Intermaris blijkens haar brieven van 15 januari, 16 maart en 7 mei 2015 bekend was met het ingestelde bewind, maar blijkens haar toelichting ter zitting had vernomen dat dit bewind zou zijn beëindigd kan niet worden aangenomen dat aan haar zijde sprake is van verschoonbare onwetendheid met het bewind, omdat het gelet daarop in de rede had gelegen om het bewindsregister te raadplegen.
Nu [huurder] niet is verschenen, blijkens de dagvaarding bekend is dat hij is opgenomen, terwijl de dagvaarding is uitgebracht aan zijn woonadres en in een gesloten enveloppe is achtergelaten, kan niet aangenomen worden dat [huurder] geen in rechte te respecteren belang heeft bij niet-ontvankelijkheid. Hoewel het mogelijk is dat ten tijde van het uitbrengen van een nieuwe dagvaarding niet langer sprake is van een bewind, bestaat daarover immers geen zekerheid.
Het vorenstaande betekent dat Intermaris in haar vorderingen niet ontvankelijk zal worden verklaard.

De beslissing

De kantonrechter:
verklaart Intermaris niet ontvankelijk in haar vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Kleij, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.