Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Intermaris, gevestigd te Hoorn
[naam] , wonende te [woonplaats]
Het procesverloop
De feiten
De vordering
- om binnen 48 uur na betekening van het betreffende vonnis de woning aan de [adres] te ontruimen;
- om de huurachterstand ter grootte van € 506,82 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2015;
- om aan Intermaris te betalen € 506,82 per maand tot aan de dag der ontruiming;
- om te betalen een voorschot ter grootte van € 2.250,-- op de door Intermaris geleden en nog te lijden schade;
- om op grond van artikel 17.1 van de Algemene Huurvoorwaarden aan Intermaris te betalen € 1.827,66;
- om op grond van artikel 17.2 van de Algemene Huurvoorwaarden aan Intermaris te betalen een boete van € 30,-- per kalenderdag, vanaf 17 september 2015 tot de dag dat [huurder] niet langer in strijd handelt met de Algemene Huurvoorwaarden;
- tot betaling van de proces- en nakosten.
De beoordeling van de vordering
4 augustus 2015 zijn ontslagen en dat (nog) niet in hun opvolging is voorzien dan wel dat (nog) niet is beslist op het verzoek tot opheffing van bewind, dat [huurder] wordt geacht te hebben gedaan, maakt dat niet anders, gelet op artikel 1:448 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Dat bepaalt immers dat een gewezen bewindvoerder verplicht blijft al datgene te doen, wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat degene die na hem tot het beheer van de goederen bevoegd is, dit heeft aanvaard.
Omdat Intermaris blijkens haar brieven van 15 januari, 16 maart en 7 mei 2015 bekend was met het ingestelde bewind, maar blijkens haar toelichting ter zitting had vernomen dat dit bewind zou zijn beëindigd kan niet worden aangenomen dat aan haar zijde sprake is van verschoonbare onwetendheid met het bewind, omdat het gelet daarop in de rede had gelegen om het bewindsregister te raadplegen.