6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar echtgenoot in hun eigen woning geprobeerd om het leven te brengen door hem – terwijl hij door haar was gekneveld en geblinddoekt en derhalve volkomen weerloos was – op het hoofd te slaan met een buigveer en hem meermalen met een mes in het bovenlichaam te steken. Verdachte heeft vervolgens nagelaten hulp voor hem te halen of een ambulance te bellen. Het is dan ook zeker niet aan verdachte te danken dat [slachtoffer] niet is overleden.
Als gevolg van dit misdrijf heeft [slachtoffer] vier weken in het ziekenhuis gelegen. Er was onder meer sprake van schedel- en hersenletsel, (deels blijvend) longletsel en littekenvorming als gevolg van de geweldshandelingen.
Een ander opzettelijk van het leven beroven, is een van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Als het delict voltooid wordt, zijn de gevolgen ervan onomkeerbaar, maar ook als het blijft bij een poging zijn de gevolgen voor het slachtoffer en zijn naasten groot. Daarnaast leiden dergelijke delicten tot grote beroering en gevoelens van angst en onrust in de maatschappij.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 18 december 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een strafbaar feit is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 maart 2015 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- het Pro Justitia rapport opgemaakt door psycholoog [psycholoog] en gedateerd 25 maart 2015;
- het rapport betreffende het aanvullend neuropsychologisch onderzoek, eveneens opgemaakt door psycholoog [psycholoog] en gedateerd 25 maart 2015;
- het Pro Justitia rapport opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, gedateerd 2 oktober 2015 en ondertekend door [psycholoog in opleiding] , psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog, [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, en [psychiater] , psychiater.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat een langdurige vrijheidsbenemende straf passend en geboden is. Deze zal echter van kortere duur zijn dan door de officier van justitie is gevorderd nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het handelen van verdachte niet kwalificeert als het meermalen plegen van een poging tot moord, maar als de voortgezette handeling van een poging tot doodslag en een poging tot moord, en voorts nu de rechtbank rekening houdt met het blanco strafblad van verdachte en haar nog betrekkelijk jonge leeftijd.
Ten slotte geeft de officier van justitie op zichzelf terecht aan dat – nu verdachte aangeeft zich vrijwel niets van het voorval te kunnen herinneren – niet volledig duidelijk is geworden wat het motief achter het delict is geweest, maar de rechtbank neemt in dit verband wel in ogenschouw de benarde thuissituatie waarin zij in 2014 verklaart te hebben gezeten en waarvoor in het dossier ook aanknopingspunten zijn te vinden. Zo heeft verdachte in het Pieter Baan Centrum aan psychiater [psychiater] onder meer het volgende verteld.
In de loop van 2014 werden de problemen alras erger, zo vertelt betrokkene. [slachtoffer] zou vaker fysiek agressief zijn, kleinerende opmerkingen hebben gemaakt, haar hebben willen controleren en overheersen, haar geregeld niet meer herkennen en haar ook tot tweemaal toe verkracht hebben. “Ik lag daar en ik herkende hem niet meer, die blik in zijn ogen…” Ook vroeg hij steeds vaker om een seksuele dienst in ruil voor bijvoorbeeld toestemming om haar paard te verzorgen. “Geen seks, dat hadden we nauwelijks meer.” Op zijn initiatief werden er ‘SM-spelletjes’ gespeeld, zij deed naar haar zeggen alles om hem goed gestemd te houden. Betrokkene vertelt steeds banger te zijn geworden voor [slachtoffer] en anderen tegen hem te hebben willen beschermen, zoals hun dochter [dochter slachtoffer en verdachte] en haar ouders. Toen zij voorstelde te scheiden, werd hij naar haar zeggen razend, waarbij hij dreigde haar dochter af te pakken en haar ouders op de bodem van het IJsselmeer te laten belanden. Aangezien betrokkene hem hiertoe in staat achtte, zag zij naar haar zeggen geen uitweg meer. In de periode voor het tenlastegelegde is ze naar de huisarts gegaan in de hoop dat die haar kon helpen, maar tevergeefs, zo vertelt ze. “Ik heb erover nagedacht wat ik anders had kunnen doen, maar ik weet het niet! Als ik met [dochter slachtoffer en verdachte] weg zou zijn gegaan, woonden mijn ouders nog steeds in het huis ernaast.” Zij voegt toe uit angst geen aangifte te hebben durven doen.
Dat deze door verdachte verstrekte informatie in al haar facetten juist is, staat niet vast. Evenmin dat dit de beweegreden achter het bewezen verklaarde feit is geweest. Wel heeft verdachte vanaf enkele dagen na haar aanhouding consequent verklaringen met een vergelijkbare inhoud afgelegd. Diverse elementen daarvan worden bovendien ondersteund door verklaringen van in deze zaak gehoorde getuigen, zoals de beide ouders van verdachte, de zus van [slachtoffer] en een collega van verdachte, [collega] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte tot het delict is gekomen door – kort gezegd – gevoelens van angst, vernedering en wanhoop, door [slachtoffer] teweeggebracht. Dit rechtvaardigt uiteraard geenszins het strafbare handelen van verdachte, maar wordt wel in het voordeel van verdachte meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats. De periode die zij reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal hiervan worden afgetrokken. Voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen enkele aanleiding. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf is het door Reclassering Nederland voorgestelde toezicht niet opportuun. Re-integratie in de maatschappij zal te zijner tijd in het kader van onder meer voorwaardelijke invrijheidstelling handen en voeten moeten krijgen.