7.4.Hoofdstraffen
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand
Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 25 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake onder meer vermogensdelicten, vernieling en bedreiging tot een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf (jeugddetentie) en werkstraffen is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- Het
psychiatrisch onderzoek pro justitia,gedateerd 16 oktober 2014, opgesteld door H.S. Backer (kinder- en jeugd)psychiater.
- Het
psychologisch onderzoek pro justitia, gedateerd 19 oktober 2014, opgesteld door drs. M.F. Petit, GZ-psycholoog.
- Het
advies van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 16 december 2014, opgesteld door mw. E. Smit, raadsonderzoeker.
- Het
adviesrapport van de Jeugdreclassering, gedateerd 2 december 2014, opgesteld door mw. M.J. Mostert, reclasseringswerker.
Uit het
psychiatrisch onderzoekblijkt onder meer het navolgende.
Verdachte is een zeventienjarige jongen met een Nederlandse moeder en een Iraanse vader. Hij is de tweede van de zeven kinderen van moeder, van vier verschillende vaders. Zijn oudste broer, het slachtoffer, had een Antilliaanse vader. Verdachte groeide op in een situatie met huiselijk geweld en pedagogische en affectieve verwaarlozing. Op eenjarige leeftijd (1998) wordt hij voor het eerst uithuisgeplaatst na te zijn mishandeld door zijn vader. Na het inzetten van de nodige hulpverlening gaat het toch weer mis en op zesjarige leeftijd (2003) wordt hij wederom uithuisgeplaatst. Verdachte vertoont dan inmiddels forse gedragsproblemen en loopt vast op alle levensgebieden. Een Conduct Disorder wordt vastgesteld bij een gemiddelde intelligentie. Op tienjarige leeftijd (2007) wordt verdachte opgenomen in de gesloten jeugdzorg en wordt een reactieve hechtingsstoornis vastgesteld. Na een korte periode van thuisplaatsing bij moeder vindt er een escalatie plaats en in 2013 wordt de moeder op verzoek van verdachte ontheven uit het gezag. Met de vader is nauwelijks contact geweest. Verdachte brengt een groot gedeelte van zijn jeugd door in instellingen, vanwaar hij geregeld wegloopt, en uiteindelijk gaat hij in februari 2014 bij zijn broer in Alkmaar wonen.
Er is een duidelijk verband tussen de jeugdervaringen en het tenlastegelegde. Verdachte en zijn broer hebben een gemeenschappelijke voorgeschiedenis van geweld, mishandeling en verwaarlozing. Verdachte is steeds op zichzelf aangewezen geweest, heeft zich niet aan personen gehecht en heeft een ontwikkeling doorgemaakt waarbij overleven voorop stond. Dit heeft tot gevolg gehad dat verdachte een slechte gewetensfunctie heeft, denkt en handelt vanuit een egocentrisch perspectief. Hij heeft een beperkt zicht op zijn emoties en een verstoord zelfbeeld, die in een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis zou kunnen uitmonden. Verdachte rationaliseert alle emoties weg. Ook speelt zijn identificatie met zijn Iraanse achtergrond en met zijn broer een belangrijke rol. Verdachte heeft echter niet voorzien welke gevolgen zijn handelen zou hebben en dient als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De kans op algemene recidive is licht verhoogd. Een maatregel PIJ is in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Verdachte dient naast behandeling en begeleiding een opleiding te voltooien, hetgeen van belang is voor zijn identiteitsontwikkeling en het vergroten van zijn kansen op een aanvaardbaar maatschappelijk functioneren. Daarnaast dient de resocialisatie van verdachte zorgvuldig te worden gepland, omdat hij geen thuis heeft en niemand heeft om op terug te vallen. Het verdient de voorkeur de maatregel in JJI de [Detentieplaats] voort te zetten omwille van de continuïteit van behandeling en begeleiding.
Uit het
psychologisch onderzoekblijkt onder meer het navolgende.
Verdachte is een jongen over wie zeer ernstige zorgen zijn op sociaal-emotioneel gebied. Hij komt naar voren als een jongen die door zijn verleden flink is beschadigd. Er is sprake van een reactieve hechtingsstoornis op zuigelingenleeftijd, een gedragsstoornis en een identiteitsprobleem. Verdachte kan zich enerzijds sociaal en beleefd opstellen, maar anderzijds is hij zeer zelfbepalend, heeft hij moeite gezag te aanvaarden, laat hij zich niet aanspreken en gaat hij relaties met anderen op instrumentele wijze aan om in zijn behoeften te voorzien. Verdachte laat weinig wederkerigheid zien in het contact en houdt anderen op afstand, waardoor het lastig is om zicht te krijgen op wat er in hem omgaat. Hij komt berekenend over en zijn empathisch vermogen is zeer gering. Zijn geweten wordt vooral extern bepaald en hij lijkt over een beperkt oplossend vermogen te beschikken. Ten tijde van het tenlastegelegde schoten de oplossingsvaardigheden van verdachte ernstig te kort en vanuit de gedragsstoornis is hij geneigd om problemen op een normoverschrijdende, agressieve wijze op te lossen, waarbij hij niet geremd wordt door zijn geweten, empathie of moreel besef dat dit maatschappelijk niet aanvaardbaar is. Verdachte dient derhalve als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De hiervoor genoemde factoren en het gebrek aan een vaste verblijfplaats, dagbesteding en steunende personen verhogen de kans op recidive.
Om de kans op (gewelddadig) normoverschrijdend gedrag te verkleinen en tot een positieve gedragsverandering bij verdachte te komen is een individuele, intensieve en langdurige behandeling van groot belang. Verdachte is afhankelijk van duidelijke regels, vaste regelmaat en structuur. Voor de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en ter preventie van recidive wordt een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen geadviseerd. De behandeling dient gericht te zijn op emotieregulatie, het aanvaarden van gezag, de beperkte frustratietolerantie, het versterken van empathisch vermogen en het geweten. Binnen de behandeling dient rekening gehouden te worden met de sociaal wenselijke en berekenende houding van verdachte. Ook dient er oog te zijn voor het traumatiserende van het tenlastegelegde en dient verdachte passend onderwijs te krijgen. Bij de resocialisatie dient het krijgen van een vaste woonplek, het hebben van een dagbesteding en het opbouwen van een sociaal netwerk op de voorgrond te staan. Het verdient de voorkeur de maatregel in JJI de [Detentieplaats], waar verdachte reeds verblijft, ten uitvoer te leggen.
Uit het
advies van de Raad voor de Kinderbescherming(hierna: de Raad) blijkt het navolgende.
Verdachte is een getraumatiseerde jongen die het grootste deel van zijn leven binnen instellingen heeft doorgebracht. Hij is sterk afhankelijk van externe sturing. De Raad schaart zich achter het advies van de psycholoog en de psychiater. Gelet op de ernst en de complexiteit van de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek, de ernst van het delict en de kans op herhaling, is een langdurende, intensieve en intramurale behandeling nodig in de vorm van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Gezien de hechtingsproblematiek en het verleden van verdachte is het zeer gewenst dat zijn behandeling op één plek zal zijn, zodat hij stabiliteit gaat ervaren.
Uit het
adviesrapport van de Jeugdreclasseringblijkt het navolgende.
De Jeugdreclassering adviseert verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Het verblijf op de [Detentieplaats] verloopt redelijk goed. Verdachte laat zich van verschillende kanten zien. Hij kan erg sociaal en positief aanwezig zijn, maar hij kan ook manipulatief en vijandig zijn. Hulpverleners vertrouwt hij niet. Wel wil hij EMDR therapie volgen. Het is van groot belang dat verdachte na zijn straf een nazorgtraject krijgt, waarbij gekeken wordt naar het opbouwen van een stabiel en betekenisvol bestaan in de zin van een baan of opleiding en een vaste woon- of verblijfplek. Ook dient gekeken te worden naar een vangnet waarin hij opgevangen kan worden bij problemen in zijn zelfstandige leven. De [Detentieplaats] heeft aangegeven dat zij verdachte de benodigde behandeling kunnen bieden.
Met de conclusies van bovenstaande rapportages kan de rechtbank zich verenigen.
Voorts heeft de rechtbank bij zijn overweging betrokken dat verdachte desgevraagd ter terechtzitting heeft meegedeeld dat hij in principe geen spijt heeft van zijn handelen, omdat hij tegemoet is gekomen aan de wens van zijn broer. Dit acht de rechtbank zeer zorgelijk.
Daar staat tegenover dat de rechtbank ook in het bijzonder rekening houdt met het feit dat verdachte volgens deskundigen door zijn problematiek en belaste voorgeschiedenis minder dan normaal in staat was om weerstand te bieden aan de doodswens van zijn broer en alternatieven aan te dragen.
Onvoorwaardelijke PIJ
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat een PIJ-maatregel niet nodig is, omdat verdachte ook in detentie op de [Detentieplaats] behandeld kan worden. De rechtbank is het hier niet mee eens aangezien de maximale termijn van detentie voor verdachte 2 jaar kan bedragen. Gelet op de problematiek is een langdurige behandeling en een uitgebreid nazorgtraject nodig voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid niet binnen de termijn van de maximale jeugddetentie te realiseren is. In het kader van een PIJ-maatregel is de continuïteit van de behandeling gewaarborgd. Alles in overweging genomen wil de rechtbank verdachte de kans geven om een behandeling op maat te krijgen die gericht is op zijn specifieke problematiek.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank geeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie in overweging om de verdachte in het kader van de te bevelen maatregel te plaatsen in de justitiële jeugdinrichting de [Detentieplaats].
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd.
Een jeugddetentie van langere duur - bovenop de op te leggen PIJ-maatregel - acht de rechtbank, gelet op de belaste voorgeschiedenis en de complexe problematiek van verdachte, alsmede de specifieke aspecten van deze zaak, niet passend.