ECLI:NL:RBNHO:2015:8672

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5214
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en voorzienbaarheid van planologische ontwikkelingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiser, eigenaar van een perceel met een woonhuis, had een verzoek ingediend om een tegemoetkoming in planschade na de verlening van een bouwvergunning aan een nabijgelegen bedrijf. Het primaire besluit van de gemeente om het verzoek af te wijzen werd in het bestreden besluit bevestigd. Eiser stelde dat de ontwikkeling van het bedrijf niet voorzienbaar was op het moment van zijn aankoop van de woning, omdat deze aankoop voortvloeide uit de context van het overlijden van zijn vader. De rechtbank oordeelde echter dat de verkrijging van de woning niet kon worden gekwalificeerd als een verkrijging onder algemene titel, en dat de plannen van het bedrijf wel degelijk voorzienbaar waren. De rechtbank baseerde zich op de Wet ruimtelijke ordening en eerdere rechtspraak, en concludeerde dat eiser had moeten rekening houden met de kans op negatieve planologische ontwikkelingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om planschadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/5214

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wormerland, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap [derde belanghebbende] B.V., te Amsterdam, gemachtigde: mr. H.J. Breeman.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde E. Bressers. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, van de Wro is een oorzaak, als bedoeld in het eerste lid, een besluit omtrent een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, c of g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wro blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager.
Op grond van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b van de Wro blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:
1°. van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of
2°. van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.
Op grond van artikel 6.3 van de Wro betrekt het college met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;
b. de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak.
2.1
Eiser is sinds februari 2007 eigenaar van het perceel met woonhuis en aanhorigheden gelegen aan de [adres] . Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de door verweerder bij besluit van
13 november 2007 verleende bouwvergunning eerste fase en vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het vergroten van een bedrijfsgebouw van [naam bedrijf] B.V (onderdeel van [derde belanghebbende] B.V, hierna: [naam bedrijf] .). Het besluit is op 25 december 2007 onherroepelijk geworden.
3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op het advies van mei 2013 van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ). De SAOZ heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontwikkeling ter plaatse voorzienbaar was omdat de gemeenteraad tijdens de raadsvergadering van 4 februari 2006 in principe heeft ingestemd met het uitbreidingsplan van [naam bedrijf] . Het uiteindelijke plan is op 11 mei 2007 besproken in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 22 mei en 7 augustus 2007 en in de raadsvergadering van 21 augustus 2007.
4.1
Eiser betoogt dat de toets van de voorzienbaarheid in zijn geval achterwege dient te blijven. Daartoe is redengevend dat de aanleiding van de aankoop van de ouderlijke woning met bijbehorende paardenstallen op het perceel een direct gevolg was van het overlijden van zijn vader. Eiser heeft de woning onderhands gekocht van zijn moeder. Omdat de verkrijging van de woning niet los kan worden gezien van de context waarin hij de aankoop deed, moet de verkrijging worden gekwalificeerd als een verkrijging onder algemene titel. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX9702).
4.2
Eiser heeft de woning van zijn moeder gekocht zodat sprake is van een verkrijging onder bijzondere titel. Dat de aanleiding voor zijn aankoop is gelegen in het overlijden van zijn vader maakt niet dat sprake is van een situatie die op één lijn is te stellen met een rechtsopvolging onder algemene titel. Verder is ook van een situatie als bedoeld in de door eiser aangehaalde uitspraak geen sprake, nu in het onderhavige geval geen sprake is van een beding als in die uitspraak bedoeld of daarmee is gelijk te stellen, waarbij eiser aanspraak kan maken op overdracht van het pand tegen vergoeding van de waarde in het geval van overlijden van zijn vader. Het betoog van eiser faalt derhalve.
5.1
Eiser stelt verder dat de bij het besluit van 13 november 2007 vergunde ontwikkeling voor hem niet voorzienbaar was omdat het tijdens de raadsvergadering op
14 februari 2006 genomen principebesluit niet kan worden aangemerkt als een voldoende concreet beleidsvoornemen; de raad heeft daarin wel aangegeven positief te staan tegenover de door [naam bedrijf] gewenste ontwikkeling maar vond ook dat er nog moest worden voldaan aan allerlei voorwaarden en dat er nog veel moest worden onderzocht en uitgewerkt.
Dat van een concreet beleidsvoornemen geen sprake was, wordt bevestigd door het nieuwe verzoek aan de raad van 21 augustus 2007 om bij principebesluit in te stemmen met de start van een vrijstellingsprocedure ten behoeve van het uitbreidingsplan van [naam bedrijf] . Dit voorstel is op 7 augustus 2007 in het college besproken en betrof een geheel ander plan dan het plan dat in 2006 was besproken.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:402) is planschade voorzienbaar indien ten tijde van de aankoop van een onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Ingeval planschade voorzienbaar is, dient deze voor rekening van de koper te worden gelaten, omdat hij in dat geval geacht wordt de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling te hebben betrokken bij het overeenkomen van de koopprijs. Om voorzienbaarheid te kunnen aannemen, is voldoende dat er een concreet beleidsvoornemen is dat openbaar is gemaakt. Niet is vereist dat zodanig beleidsvoornemen een formele status heeft.
5.3
Op 14 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Wormerland onder voorwaarden besloten een positief standpunt in te nemen ten behoeve van de uitbreidings- en herinrichtingsplannen van [naam bedrijf] . Het plan omvatte een uitbreiding van de productiecapaciteit; het behoud van het voormalige “ [naam pand] ”; de verbinding van dit pand middels een tussenhal met de bestaande fabriek de [naam 2] ; het vervangen van het bestaande loadingdock aan de [lokatie] door een nieuwe productiehal en de verhuizing van het verlaadstation voor tankwagens van de [lokatie] naar het “ [naam pand] ”. Het besluit is gepubliceerd op de website van de gemeente. Ter zitting is van de zijde van verweerder meegedeeld dat het in 2006 gebruikelijk was besluiten op de website van de gemeente te publiceren, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt. Eiser kon dus ten tijde van de koop van zijn woning in februari 2007 op de hoogte zijn van de uitbreidings- en herinrichtingsplannen van [naam bedrijf] . De omstandigheid dat de gemeenteraad op 21 augustus 2007 opnieuw heeft ingestemd met de start van een procedure op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet Ruimtelijke Ordening ten behoeve van uitbreidings- en herinrichtingsplannen van [naam bedrijf] , doet daaraan niet af. De initiële uitbreidings- en herinrichtingsplannen zijn in 2007 gewijzigd, met als belangrijkste aanpassing dat het voormalige “ [naam pand] ” niet wordt behouden, maar zal worden afgebroken. Er zal een nieuw pand worden gebouwd. De rechtbank is met verweerder evenwel van oordeel dat de wijzigingen niet zodanig waren dat moet worden geoordeeld dat van voorzienbaarheid van de in 2006 ingezette ontwikkeling geen sprake meer was.
6. Gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op het advies van de SOAZ. Verweerder heeft het verzoek om een planschadevergoeding dan ook terecht afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, en mr.drs. J.H.A.C. Everaerts en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.