ECLI:NL:RBNHO:2015:859

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 965
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering handhavend optreden tegen houtrookoverlast

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 februari 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk om handhavend op te treden tegen overlast van houtrook door het gebruik van een houtkachel door een derde-partij. Eiser, die aan de [adres 1] woont, heeft in 2013 een verzoek ingediend bij de gemeente om handhavend op te treden tegen de derde-partij, die aan de [adres 2] woont. De gemeente heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Het bestreden besluit van de gemeente is vervolgens door eiser aangevochten in deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op 7 januari 2013 het verzoek van eiser heeft afgewezen en dat het bezwaar van eiser op 19 december 2013 ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting op 15 januari 2015 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de derde-partij niet aanwezig was. Eiser heeft aangevoerd dat de uitmonding van het rookkanaal van de houtkachel niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 en dat hij overlast ervaart van de houtrook, wat leidt tot gezondheidsproblemen voor hem en zijn gezin.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de uitmonding van het rookkanaal voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat er sprake is van hinderlijke rookverspreiding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet handhavend op te treden, omdat er geen overtreding van een wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/965

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 februari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beverwijk, verweerder
(gemachtigden: C. van Rijn-Spits en L.M. Vodegel).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij], te[woonplaats]

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser, om handhavend op te treden tegen overlast van houtrook door gebruik van een houtkachel en een vuurkorf, veroorzaakt door de derde-partij, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partij heeft zijn standpunt in een schriftelijke reactie toegelicht.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken overgelegd.
Eiser heeft schriftelijk gereageerd op de toelichting van de derde-partij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Eiser is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser woont met zijn familie aan de [adres 1]. De derde-partij woont aan de [adres 2].
2. Eiser stelt overlast te ondervinden van houtrook door het gebruik van een houtkachel door de derde-partij. Eiser heeft verweerder verzocht om ter zake van de overlast handhavend op te treden tegen de derde-partij. Verweerder weigert dat.
3.1
Eiser voert aan dat de uitmonding van het rookkanaal van de houtkachel van de derde-partij niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit).
3.2
Artikel 3.51, tweede lid, van het Bouwbesluit bepaalt dat een uitmonding van een afvoervoorziening voor rookgas op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie, tenzij het gaat om een in een dak gelegen uitmonding. Omdat vaststaat dat de uitmonding van het rookkanaal van de houtkachel van de derde-partij loodrecht omhoog steekt ten opzichte van het dak van zijn woning, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat de uitmonding van het rookkanaal voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. De beroepsgrond faalt.
4.1
Eiser voert aan overlast te ervaren door het gebruik van de houtkachel door de derde-partij. Door de houtrook ervaart eiser geurhinder en is er sprake van een ongezond leefklimaat in de woning waardoor eiser en zijn familie gezondheidsproblemen ondervinden. Verweerder heeft naar het oordeel van eiser onvoldoende (zorgvuldig) onderzoek gedaan naar zijn klachten. Bovendien heeft verweerder bij het bestreden besluit geen rekening gehouden met de schadelijke effecten die houtrook heeft op de gezondheid en het leefklimaat in de gemeente Beverwijk. Verweerder dient op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit handhavend op te treden, aldus eiser.
4.2
Verweerder stelt dat hij niet handhavend kan optreden omdat geen sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. Naar aanleiding van de klachten van eiser hebben drie controles plaatsgevonden door de buiteninspecteur van bouw- en woningtoezicht en is niet van enige rookemissie of geurhinder gebleken. Verweerder heeft ook geen andere klachten ontvangen van buurtbewoners.
Met betrekking tot de schadelijke effecten van houtrook stelt verweerder dat de luchtkwaliteit van de gemeente Beverwijk regelmatig wordt geëvalueerd, maar dat voor de beoordeling van de effecten van het stoken van hout op de gezondheid en het leefklimaat in de woning van eiser een toetsingskader ontbreekt. Bovendien kan de overlast mogelijk ook aan andere factoren worden toegeschreven, aldus verweerder.
4.3
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit is het, onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde, verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid. Artikel 7.22 van het Bouwbesluit is, gelet op de nota van toelichting bij dit artikel (Stb. 2011, 416, blz. 342-343), een restbepaling die door het bevoegd gezag kan worden toegepast, indien naar zijn oordeel optreden tegen het gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein vanwege gevaarzetting, dreigende aantasting van de volksgezondheid of overmatige hinder noodzakelijk is en meer specifieke bepalingen geen soelaas bieden (ECLI:NL:RVS:2014:4032 en ECLI:NL:RVS:2014:4038).
4.4
Nu bij de door verweerder uitgevoerde controles niet is gebleken van enige overlast en verweerder verder geen klachten heeft ontvangen van buurtbewoners, behoefde verweerder in redelijkheid geen nader onderzoek te verrichten naar de gestelde overlast door houtrook. Dat zou anders zijn geweest indien verweerder enige, al dan niet door eiser aangedragen, op objectieve wijze vast te stellen aanwijzingen zou hebben ontvangen dat op hinderlijke wijze rook wordt verspreid. Het onderzoek van verweerder is weliswaar beperkt gebleven, maar daarmee is, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, nog geen grond voor het oordeel dat verweerder daarmee onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser niet heeft bestreden dat de derde-partij de houtkachel niet gebruikt als hoofdverwarming en het gebruik daarvan dus geen structureel karakter heeft. Dat de WOZ-waarde van de woning van eiser naar aanleiding van een bezwaarschrift van eiser naar beneden is vastgesteld vanwege de gestelde overlast, maakt dit niet anders, nu aan het besluit waarin de WOZ-waarde is vastgesteld, genomen door een ander bestuursorgaan dan verweerder, (kennelijk) geen onderzoek ten grondslag heeft gelegen. Verweerder heeft zich op basis van het door hem verrichte onderzoek in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een voor de omgeving hinderlijke wijze verspreiding van rook als bedoeld in artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit.
4.5
Ten aanzien van de vraag of op schadelijke wijze rook wordt verspreid als bedoeld in artikel 7.22, aanhef en onder a, van het Bouwbesluit, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge de onder 3.3 genoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bestaan er tot op heden geen algemeen aanvaarde inzichten over de beantwoording van de vraag of, en zo ja, onder welke omstandigheden en bij welke frequentie, rook, afkomstig van gebruik van een houtkachel, schade aan de mens toebrengt. Nu er op dit punt geen algemeen aanvaarde inzichten bestaan, de afvoer van de houtkachel van de derde-partij voldoet aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen en de (gezondheids)klachten van eiser niet zijn geobjectiveerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen afzien van het verrichten van nader onderzoek naar de schadelijke gevolgen van de verspreiding van rook als gevolg van het gebruik van de houtkachel. Daarbij is van belang dat, voor zover met nader onderzoek al kan worden vastgesteld aan welke oorzaak eventuele schadelijke gevolgen moeten worden toegerekend, dat onderzoek geen uitsluitstel kan geven over de vraag of de aantasting van de volksgezondheid zodanig dreigend is, dat daarmee met toepassing van artikel 7.22 van het Bouwbesluit behoort te worden opgetreden (ECLI:NL:RVS:2014:4038).
4.6
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de derde-partij artikel 7.22 van het Bouwbesluit niet overtreedt, zodat hij niet op die grond tot handhaving diende over te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiser voert aan dat verweerder op de voet van de artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot handhaving dient over te gaan nu op onrechtmatige wijze inbreuk wordt gemaakt op zijn woongenot.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de door eiser gestelde overlast een (zodanige) negatieve invloed heeft op zijn woon- en leefgenot dat hiermee een inmenging in de rechten neergelegd in artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft plaatsgevonden. Deze bepaling noopt dus evenmin tot handhavend optreden. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep van eiser op de artikelen 5:37 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek blijft buiten bespreking. Ter zake van vorderingen uit hoofde van voornoemde bepalingen is niet de bestuursrechter, maar de burgerlijke rechter, bevoegd daarvan kennis te nemen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, voorzitter, en mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. M. Duin, leden, in aanwezigheid van mr. M. Dittmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.