5.5De rechtbank stelt dan ook vast dat in het bestreden besluit geen sprake is van een redelijke termijn in de zin van artikel 4:51, eerste lid, van de Awb, nu voor eiseres onvoldoende duidelijk is welke maatregelen zij moet nemen om de subsidiekorting op te vangen. Daarmee staat tevens vast dat er ten tijde van het bestreden besluit -en gelet op het vorenstaande ook thans- nog geen redelijke termijn is aangevangen. De beroepsgrond met betrekking tot de datum van aanvang van de redelijke termijn behoeft derhalve geen afzonderlijke bespreking.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb.
Omdat aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft zal de rechtbank het primaire besluit herroepen voor zover daarin is aangekondigd dat de subsidieverstrekking vanaf 2016 structureel zal worden gekort met € 150.000,-- en vanaf 2017 met € 200.000,--.
7. Namens eiseres is gevraagd om vergoeding van de kosten van deze procedure ‘zoals bedoeld in artikel 8:73 t/m 8:75 Awb’. Artikel 8:73 van de Awb (oud) is vervallen en vervangen door titel 8:4 van de Awb (schadevergoeding). Voor zover eiseres bedoeld heeft de rechtbank te verzoeken om verweerder te veroordelen tot een vergoeding van schade, wordt dit verzoek afgewezen nu dit op geen enkele wijze is onderbouwd. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank verweerder opdragen het betaalde griffierecht van € 331,-- te vergoeden op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb. Tot slot bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling in verband met de behandeling van het beroep op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand kent de rechtbank 2 punten toe (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt heeft een waarde van
€ 490,--).