ECLI:NL:RBNHO:2015:7152

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
15/810044-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis na voorbereidingen tot moord en bedreiging met een samoerai zwaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingen tot moord en bedreiging met een samoerai zwaard. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd in een justitieel centrum, had op 3 december 2014 voorbereidingen getroffen om [benadeelde 1] van het leven te beroven. Hij was in het bezit van een scherp samoeraizwaard en had een afscheidsbrief bij zich. Op 6 februari 2015 bedreigde hij twee politieagenten door met het zwaard op hen af te rennen, in een poging om hen te dwingen hem te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychische aandoening, waardoor hij ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3], die schadevergoeding hebben geëist voor de geleden immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810044-15 (P)
Uitspraakdatum: 20 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 6 augustus 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
thans gedetineerd in het Justitieel Centrum voor Somatische zorg te ‘s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M.H.G. Peters en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op 3 december 2014, althans in of omstreeks de maand december 2014 en/of op 6 februari 2015, te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer en/of Badhoevedorp, ter voorbereiding van het misdrijf moord op of zware mishandeling met voorbedachten rade (van [benadeelde 1] ), waarop naar de wettelijke omschrijving (telkens) een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, (telkens) opzettelijk, een of meermalen
- een (scherp) samoeraizwaard en/of een brief (waarin hij de reden van zijn plan en/of daad en/of handelen verantwoordt/verklaart en/of de wrok die hij koestert richting die [benadeelde 1] uiteenzet), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad (met welk zwaard en/of met welke brief hij naar het werkadres van die [benadeelde 1] is gegaan en daar heeft gevraagd of die [benadeelde 1] aanwezig was);
Feit 2:
Primair
hij op of omstreeks 6 februari 2015 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 2] , opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (geheven) samoeraizwaard (tot op korte afstand) op die [benadeelde 2] is afgerend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 6 februari 2015 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een (geheven) samoeraizwaard (tot op korte afstand) op die [benadeelde 2] afgerend;
Feit 3:
Primair
hij op of omstreeks 6 februari 2015 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 3] opzettelijk van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een (geheven) samoeraizwaard (tot op korte afstand) op die [benadeelde 3] is afgerend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 6 februari 2015 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers:
- heeft verdachte opzettelijk dreigend met een (geheven) samoeraizwaard (in gevechtshouding) in de richting van/tegenover [benadeelde 3] ) gestaan en/of
-is verdachte (vervolgen) opzettelijk dreigend met een (geheven) samoeraizwaard (tot op korte afstand) op die [benadeelde 3] afgerend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten (feit 1, feit 2 in primaire vorm en feit 3 in subsidiaire vorm).
3.2.
Partiële vrijspraak feit 1/Vrijspraak feiten 2 primair en 3 primair
Partiële vrijspraak feit 1
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het niet vast staat dat verdachte op een andere datum dan die van 3 december 2014 voorbereidingen heeft getroffen om [benadeelde 1] te vermoorden. In de visie van verdachte bestond die noodzaak niet langer, nu hij begreep dat [benadeelde 1] was geconfronteerd met een wijziging in zijn professionele aanstelling.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte in dit verband aannemelijk. Die lezing van verdachte past in hetgeen hij daarover consequent heeft verklaard en in het beeld dat van verdachte wordt geschetst, zoals terugkomt in de onder 5. te bespreken psychiatrische en psychologische onderzoeken. Ook de handelwijze van verdachte op 6 februari 2015 wijst niet op voorbereidingen van moord. Contra indicatie daarvoor vormt immers onder meer het tijdstip waarop verdachte het bedrijf in Badhoevedorp bezocht. Verdachte wist dat [benadeelde 1] op dat moment in de kantine zou verblijven en dat een directe confrontatie tussen hem en [benadeelde 1] daarom niet voor de hand zou liggen. Verdachte heeft die dag geen heimelijke observaties op [benadeelde 1] uitgevoerd, noch enige andere gedragingen verricht waaruit de voorbereiding van moord kan worden afgeleid. De rechtbank beperkt derhalve het bewezenverklaarde tot de datum van 3 december 2014 en zal verdachte vrijspreken van de andere ten laste gelegde datum, te weten 6 februari 2015.
Vrijspraak feit 2 primair, feit 3 primair
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft nooit de bedoeling gehad om [benadeelde 2] met zijn zwaard te raken.
De rechtbank overweegt hiertoe dat verdachte van meet af aan consistent heeft verklaard over zijn plan zich te laten suïcideren door politiegeweld. Daarvoor wilde hij de agenten vrees aanjagen teneinde een dodelijke reactie uit te lokken. Zoals overwogen komt deze visie van verdachte terug in het beeld van verdachte genoemd in de onder 5. te bespreken psychiatrische en psychologische rapportages. In het licht van verdachte’s consistente verklaringen en gedragingen, hetgeen past bij de inhoud van voornoemde rapportages, acht de rechtbank de lezing van verdachte aannemelijk. Dat betekent dat verdachte niet de opzet had om [benadeelde 2] van het leven te beroven, wat meebrengt dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder feit 3 primair ten laste is gelegd niet bewezen is. Hetgeen hiervoor met betrekking tot [benadeelde 2] is overwogen, geldt ook voor [benadeelde 3] . Daar komt nog bij dat verdachte met het samuraizwaard juist langs en voorbij [benadeelde 3] is gerend. Verdachte behoort derhalve ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Feiten 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
Feit 1
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting
  • Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 8 februari 2015 (d.p. 212-213)
  • Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2015 (d.p. 246)
  • Proces-verbaal van bevindingen aangetroffen brief in tas van verdachte [verdachte] d.d. 8 februari 2015 met bijlage (d.p. 249-252)
Feiten 2 subsidiair en 3 subsidiair
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting
  • Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] d.d. 7 februari 2015 (d.p. 136-141)
  • Proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] 10 februari 2015 (d.p. 150-155)
  • Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] d.d. 13 februari 2015 (d.p. 286-287)
  • Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] d.d. 13 februari 2015 (d.p. 288-289)
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 3 december 2014 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer en Badhoevedorp, ter voorbereiding van het misdrijf moord op [benadeelde 1] , waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk,
- een scherp samoeraizwaard en een brief (waarin hij de reden van zijn plan en daad en handelen verantwoordt/verklaart en de wrok die hij koestert richting die [benadeelde 1] uiteenzet), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad (met welk zwaard en met welke brief hij naar het werkadres van die [benadeelde 1] is gegaan);
Feit 2:
Subsidiair
hij op 6 februari 2015 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een geheven samoeraizwaard tot op korte afstand op die [benadeelde 2] afgerend;
Feit 3:
Subsidiair
hij op 6 februari 2015 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers:
- heeft verdachte opzettelijk dreigend met een geheven samoeraizwaard in gevechtshouding in de richting van/tegenover [benadeelde 3] gestaan en
-is verdachte vervolgens opzettelijk dreigend met een geheven samoeraizwaard tot op korte afstand op die [benadeelde 3] afgerend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
voorbereiding van moord
feit 2 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 3 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

5.Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende rapportages:
  • psychiatrisch onderzoek, d.d. 23 mei 2015, psychiater [deskundige 1] , met een aanvullend onderzoek d.d. 4 augustus 2015;
  • psychologisch onderzoek, d.d. 1 mei 2015, klinisch psycholoog [deskundige 2] , met een aanvullend onderzoek d.d. 23 juli 2015.
In bovengenoemd forensisch psychiatrisch onderzoek wordt het volgende vastgesteld.
Betrokkene lijdt aan de labiele naweeën van een ernstige psychotische depressie. Daarbij heeft hij bijzondere persoonlijkheidskenmerken die het best te omschrijven zijn als extreem altruïstisch (in DSM terminologie: cluster C persoonlijkheidsstoornis) bij mogelijk enige autistoïde tendensen. Deze, in combinatie met een voorgeschiedenis van parentificatie en persoonsgebonden overwaardige denkbeelden, impliceren dat hij verhoogd gevoelig is voor krenking door obstructie van buitenaf van zijn altruïstische complexen. Ten tijde van het tenlastegelegde was de ernstige psychotische depressie allerminst in remissie. De depressie was dusdanig ernstig, getuige de berichten van extreem gewichtsverlies, zelfverwaarlozing, sociale terugtrekking, fatalisme (“ik vraag geen uitkering aan; mijn leven is al ten einde”) leidend tot enorme schulden (in sterk contrast met zijn normale normbesef) dat zijn wilsbekwaamheid sterk verminderd was. Hij was sterk suïcidaal en constant gepreoccupeerd met de dood (van zichzelf en/of van [benadeelde 1] ). Zijn chronisch bestaande overwaardige denkbeelden betreffende de erecode van de samoerai namen in dit kader een psychotische dimensie aan en hij verloor de realiteitstoetsing volledig (mede door zijn sociale terugtrekking vanwege de ernstige depressie). Suïcide (van zichzelf, op 6 februari 2015) en homicide (van [benadeelde 1] , op 3 december 2014) waren in dit psychotisch universum van erecodes en tegengewerkte altruïstische doelen onderling uitwisselbaar. De dood van [benadeelde 1] was een te behalen doel op 3 december 2014 in het kader van zijn samoerai overtuigingen; “alles voor mijn manschappen (het personeel in de garage)” - psychotisch gedecompenseerde overwaardige denkbeelden. Zijn eigen nagestreefde suïcide op 6 februari 2015 was een logisch mandaat volgend uit de voorgenomen psychosegestuurde handeling op 3 december 2014; nu [benadeelde 1] in feite al professioneel dood was (zo had betrokkene althans begrepen) restte hem niets meer dan zijn eigen dood/suïcide om zijn eer te behouden. Geadviseerd wordt betrokkene ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor alle tenlastegelegde feiten.
In bovengenoemd forensisch psychologisch onderzoek wordt het volgende vastgesteld.
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken (deels in remissie) en misbruik van alcohol en amfetamine. Tevens zijn bij betrokkene kenmerken van een autisme spectrum stoornis aanwezig, maar om deze stoornis met meer zekerheid te kunnen vaststellen, is nader onderzoek noodzakelijk. Voorts is bij hem sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van narcistische persoonlijkheidsproblematiek. Dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde het geval. De depressieve stoornis met psychotische kenmerken heeft bij betrokkene geleid tot waanbelevingen omtrent het slachtoffer, die hij niet meer kon corrigeren en waarbij hij geen alternatieve oplossingen kon bedenken. Hij raakte ook in lichamelijk opzicht verzwakt en dit heeft een negatieve invloed op zijn stemming gehad. Vermoedelijk hebben ook de rigide denkpatronen, beperkingen in het vermogen om zich in anderen in te leven en een verminderde mentale flexibiliteit eveneens bijgedragen aan de gebrekkige copingvaardigheden van betrokkene in de aanloop tot het ten laste gelegde. Betrokkene had weliswaar op cognitief niveau zicht op het wederrechtelijke van zijn handelen, maar was door de depressieve stoornis met psychotische kenmerken niet in staat om zijn wil conform dat inzicht in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt betrokkene op grond hiervan te beschouwen als zijnde ontoerekeningsvatbaar voor alle tenlastegelegde feiten.
De rechtbank neemt deze conclusies uit de rapporten over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten naar het oordeel van de rechtbank niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging

6.Motivering van de maatregel

Bij de beslissing over de maatregel die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van de volgende stukken is gebleken:
  • psychiatrisch onderzoek, d.d. 23 mei 2015, psychiater [deskundige 1] met een aanvullend onderzoek d.d. 4 augustus 2015;
  • psychologisch onderzoek, d.d. 1 mei 2015, klinisch psycholoog [deskundige 2] , met een aanvullend onderzoek d.d. 23 juli 2015;
  • de justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 april 2015.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het plegen van moord op [benadeelde 1] . Verdachte is daartoe op 3 december 2014 naar het werk van die [benadeelde 1] te Badhoevedorp gegaan en heeft daar in de buurt observaties verricht. Daarbij was verdachte in het bezit van een scherp samuraizwaard waarmee hij voornemens was [benadeelde 1] van het leven te beroven. Tevens had hij een afscheidsbrief bij zich, met motivering waarom hij tot die daad zou zijn gekomen. Verdachte heeft hiermee zeer veel angst en onveiligheids gevoelens veroorzaakt bij het beoogde slachtoffer, die bij toeval die dag niet aanwezig was op het werk. Hoewel verdachte niet langer voornemens was [benadeelde 1] te doden, is hij op 6 februari 2015 teruggekeerd naar zijn voormalige werkgever in Badhoevedorp. Daar was hij voornemens zich te suïcideren door een dodelijke geweldstoepassing van de politie uit te lokken. In dat kader heeft hij twee politieagenten bedreigd door met het geheven samoerai zwaard op hen af te rennen. Dit zijn eveneens twee ernstige feiten. De handelwijze van verdachte heeft in algemene zin bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving en bij de slachtoffers in het bijzonder. Van het incident op 6 februari 2015 waren bovendien vele personen getuige, zo blijkt uit de verklaringen in het dossier.
In het psychiatrisch onderzoek is onder meer het volgende vermeld. Betrokkene moet in aansluiting op zijn verpleging in het justitieel medisch centrum opgenomen worden in een algemeen of forensisch psychiatrische afdeling. Zijn toestandsbeeld moet nog een periode (eerder weken dan maanden) op affectieve (depressieve casu quo maniforme) symptomen worden geobserveerd en mogelijk zijn er indicaties voor een stemmingsstabilisator of antidepressivum. Het belangrijkste zal echter zijn dat betrokkene in langdurige cognitieve gedragstherapie of zelfs psychodynamische therapie komt (en dit kan in aansluiting op genoemde opname het beste ambulant geschieden) om zijn risicogebieden (‘altruïstische tendensen, onderliggend laag gevoel van eigenwaarde, parentificatie, mogelijke autistoïde kenmerken, overwaardige denkbeelden) therapeutisch te bewerken zodat ze in de toekomst in mindere mate risicofactoren voor terugval in depressie of gevoeligheid voor krenkingen zullen zijn. Mogelijk is simultane behandeling met een antidepressivum c.q. stemmingsstabilisator geïndiceerd. Gewaakt moet worden voor het feit dat betrokkene uit zich zelf niet snel hulp zoekt en hij moet dus, indien nodig, ‘outreachend’ benaderd worden. Zijn neiging tot alcohol- en amfetaminemisbruik (voornamelijk onder stress,) moet kortdurend behandeld worden middels motiverende gespreksvoering. Nu betrokkene ten tijde van de tenlastegelegde feiten ontoerekeningsvatbaar was vindt dit (aanvankelijk klinische, vervolgens ambulante) traject bij voorkeur onder een artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht plaats.
In het psychologisch onderzoek is onder meer het volgende vermeld. De klinisch psycholoog adviseert op grond van het monocausaal verband tussen de stoornis en de ten laste gelegde feiten en de risicotaxatie om betrokkene op te laten nemen in een psychiatrisch ziekenhuis krachtens artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Het is hierbij van belang dat betrokkene hulp krijgt bij praktische zaken, zoals zijn schuldenproblematiek, huisvesting en werk en/of uitkering. In hoeverre medicamenteuze behandeling hierbij noodzakelijk is, kan op dit moment niet met zekerheid worden vastgesteld en zal dan ook aan de behandelaar moeten worden overgelaten. Het is van belang dat de klinische opname wordt gevolgd door een ambulante psychotherapeutische behandeling, zodat betrokkene meer zicht krijgt op de narcistische persoonlijkheidsproblematiek, de autismeproblematiek, het middelengebruik en de relatie tussen deze problematiek en de depressieve stoornis.
De rechtbank volgt bovenstaande conclusies en adviezen en zal aan de verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen.

7.Vordering benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1.1.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 1.000,00 ingediend wegens immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1. ten laste gelegde feit heeft geleden, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1. bewezen verklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
7.1.2.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 11.868,00 ingediend die zij als gevolg van het onder 2. ten laste gelegde feit heeft geleden.
Deze vordering bestaat uit € 10.000,00 smartengeld, € 1.118,00 aan mantelzorg en € 750,00 aan verlies van arbeidsvermogen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op soortgelijke gevallen en het verhandelde ter terechtzitting een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2. subsidiair bewezen verklaarde feit.
Nader onderzoek naar de overige gevorderde posten levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering zal derhalve naast toekenning van het bedrag aan smartengeld voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
7.1.3.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 10.721,10 ingediend die zij als gevolg van het onder 3. ten laste gelegde feit heeft geleden.
Deze vordering bestaat uit € 9.000,00 smartengeld, € 721,10 aan mantelzorg en € 1.000,00 aan verlies van arbeidsvermogen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op soortgelijke gevallen en het verhandelde ter terechtzitting een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 3. subsidiair bewezen verklaarde feit.
Nader onderzoek naar de overige gevorderde posten levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De vordering zal derhalve naast toekenning van het bedrag aan smartengeld voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
7.2.
Schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een zwaard en afscheidsbrief, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36b, 36c, 36d, 36f, 37, 46, 285, 289 van het Wetboek van Strafrecht;

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 primair en feit 3 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Gelast overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht de strafrechtelijke maatregel van plaatsing in een
psychiatrisch ziekenhuisvoor een
termijn van 1 (één) jaar.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 1], geleden schade tot een bedrag van € 1.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan
[benadeelde 1]voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 8 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door twintig (20) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 2], geleden schade tot een bedrag van € 2.000, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan
[benadeelde 2]voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door dertig (30) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde 3]geleden schade tot een bedrag van € 1.000, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan
[benadeelde 3]voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 3]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door twintig (20) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Onttrekt aan het verkeer:
  • een samurai zwaard;
  • een brief.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. E.J. Bellaart, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Zeeman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.