ECLI:NL:RBNHO:2015:7016

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
15/810015-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, vernieling en meerdere mishandelingen met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 januari 2015 in Hoofddorp zijn vriendin, aangeduid als [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar arm te schoppen. Daarnaast heeft hij op verschillende data in 2014 en 2015 andere mishandelingen gepleegd, waaronder het onderuit trappen van zijn vriendin en het bedreigen van andere slachtoffers met geweld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting bij de reclassering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat deze feiten hadden plaatsgevonden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de relationele context waarin deze zich hebben afgespeeld, zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810015-15
Uitspraakdatum: 14 augustus 2015
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 juli 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Oosten en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Bijleveld, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
Primair
hij op of omstreeks 04 januari 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, aan [slachtoffer], verdachtes vriendin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken arm, heeft toegebracht door met kracht tegen die arm te schoppen en/of te trappen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 04 januari 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (met kracht) tegen haar arm heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 28 mei 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], verdachtes vriendin), onderuit heeft getrapt en/of (vervolgens) over het hele lichaam heeft geslagen en/of geschopt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, waardoor deze letsel (te weten aangezichtsletsel en kneuzingen over het hele lichaam) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 3:
hij op of omstreeks 12 april 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], verdachtes vriendin), (met kracht) een klap en/of een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en/of een of meer klappen op/tegen het lichaam heeft gegeven terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Feit 4:
hij op of omstreeks 13 april 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer], verdachtes vriendin, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een (vlees)mes gepakt en/of getoond en/of voorgehouden aan die [slachtoffer];
Feit 5:
hij op of omstreeks 03 augustus 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de slaapkamer (van [slachtoffer], verdachtes vriendin), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft hij, verdachte, een moersleutel en/of een hard voorwerp tegen die ruit gegooid;
Feit 6:
hij op of omstreeks 06 juni 2015 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd :"Je moet me nu loslaten of ik schiet je neer. Ik ben van de Hells Angels, dus ik kom je nog wel tegen of je opzoeken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 7:
Primair
(parketnummer 15/810133-15)
hij op of omstreeks 13 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen naar die [slachtoffer 4] is toegegaan en/of (daarna) heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 4] een of meerma(a)l(en) met een wodkafles, althans een hard voorwerp op/tegen het gezicht en/of het hoofd geslagen en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 4] -terwijl zij op de grond lag- een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 4] een of meerma(a)l(en) met een wodkafles, althans een hard voorwerp op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of door genoemde [slachtoffer 4] -terwijl zij op de grond lag- een of meerma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of (elders) op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 primair en 4 ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair, 2, 3 en 5 tot en met 7 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring voor feit 5 en feit 7 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de overige feiten heeft hij vrijspraak bepleit.
3.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair, feit 4, feit 6 en feit 7 primair
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, feit 4, feit 6 en feit 7 primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1 primair kan de rechtbank, bij gebrek aan relevante (medische) stukken in het dossier, niet vaststellen of het aan [slachtoffer] toegebrachte letsel zodanig ernstig is dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel, zoals is tenlastegelegd. Vrijspraak dient daarom te volgen voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 4 is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk dreigend een (vlees)mes aan [slachtoffer] heeft getoond of voorgehouden. Het ten laste gelegde onder feit 4 kan derhalve niet bewezen worden verklaard. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen nu weliswaar de aangever de woorden van de bedreiging heeft gehoord, zoals deze in de tenlastelegging staan, maar dit verder niet wordt ondersteund door de overige stukken in het dossier. Derhalve wordt verdachte hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 7 primair is de rechtbank van oordeel dat - in lijn met geldende jurisprudentie – uit het slaan met een fles op het hoofd, bij gebrek aan relevante (medische) stukken in het dossier over het als gevolg daarvan aan [slachtoffer] toegebrachte letsel, niet zonder meer het (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid. Derhalve wordt verdachte vrijgesproken van het onder feit 7 primair ten laste gelegde.
3.4.
Bewijsmiddelverweer
De raadsman heeft betoogd dat de aangifte d.d. 15 september 2014 van [slachtoffer] ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 niet betrouwbaar is. Aangeefster heeft op 20 september 2014 een brief geschreven aan de officier van justitie waarin zij aangeeft haar aangifte in te trekken. In deze brief schrijft zij dat zij niet achter deze aangifte staat en dat zij niet helemaal eerlijk in de aangifte is geweest. Als zij inderdaad niet eerlijk is geweest dan kan geen geloof worden gehecht aan de inhoud van de aangifte. Immers, onduidelijk is dan welke delen ervan conform de waarheid zijn en welke niet. De aangifte dient dus te worden uitgesloten van het bewijs, aldus de raadsman.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog en overweegt hieromtrent als volgt. De aangifte van [slachtoffer] staat niet op zichzelf en wordt bevestigd door overige stukken in het dossier. De verklaring van aangeefster zal daarom worden gebruikt voor zover deze wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. De aangifte wordt dus niet uitgesloten van het bewijs.
3.5.1.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1 subsidiair [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 4 januari 2015 wordt er omstreeks 3.00 uur ’s nachts vanaf het telefoonnummer van de woning van [slachtoffer] te Hoofddorp naar 112 gebeld. Er wordt direct opgehangen. Wanneer er wordt teruggebeld door de meldkamer, neemt er een vrouw op die zegt dat de politie niet hoeft te komen. Bij dit telefoonnummer is in het politiesysteem de melding opgenomen dat [slachtoffer] vaak ernstig mishandeld wordt door haar ex vriend, verdachte. Daarom gaat de politie in de ochtend naar de woning van [slachtoffer]. De moeder van [slachtoffer] doet open en roept [slachtoffer] naar beneden. Verbalisanten zien dat [slachtoffer] een pijnlijke, gezwollen rechteronderarm heeft. [slachtoffer] verklaart tegenover de verbalisanten dat ze ruzie had met verdachte, dat hij haar een harde trap heeft gegeven, waarna haar arm heel erg pijn deed. [slachtoffer] heeft vervolgens naar 112 gebeld en toen opgehangen. [2] De moeder van [slachtoffer] verklaart dat ze die nacht om 3.00 uur wakker schrok van een kreet/een hard geluid die/dat van beneden kwam. Zij liep kort daarna naar beneden en zag toen zij de woonkamer inliep haar dochter op de grond liggen. De moeder hoorde haar dochter huilend roepen dat haar arm was gebroken en dat zij een trap tegen haar arm had gehad van haar vriendje, verdachte. [3] Op 6 januari 2015 meldt de moeder aan de politie dat in het ziekenhuis is vastgesteld dat de rechteronderarm van haar dochter is gebroken en dat de arm acht tot twaalf weken in het gips moet. Ook heeft haar dochter enkele schaafwonden en krabplekken op haar lichaam. [4]
3.5.2.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 28 mei 2014 is verdachte bij zijn vriendin [slachtoffer], aangeefster, in haar woning in Hoofddorp. Verdachte heeft op een zeker moment aangeefster onderuit getrapt. Toen zij vervolgens op de grond lag, is verdachte haar blijven trappen en slaan. [5] Aangeefster heeft hierna haar broer gebeld, maar kwam niet goed uit haar woorden. De broer van aangeefster is vervolgens naar aangeefster toegegaan en ziet dat haar gezicht in puin is geslagen en dat ze een grote bult op haar rechterheup heeft. Hij gaat met haar naar het ziekenhuis. [6] Aldaar wordt vastgesteld dat aangeefster een zeer pijnlijk rechter sleutelbeen heeft, een pijnlijk en opgezwollen linker aangezicht ter hoogte van de bijholte en een flink opgezwollen en pijnlijke rechter heup. [7]
3.5.3.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 12 april 2014 krijgen aangeefster en verdachte ruzie in Hoofddorp. Op een gegeven moment geeft verdachte aangeefster een klap met platte hand in haar gezicht, gevolgd door een vuistslag in haar gezicht, waardoor zij een bloedneus oploopt. Wanneer aangeefster vervolgens op de grond ligt, slaat verdachte haar over haar hele lichaam. [8] De moeder van aangeefster verklaart dat aangeefster die avond paniekerig thuis kwam. Haar dochter had een bloedneus. [9]
3.5.4.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 11 november 2014 (dossierpagina 74).
3.5.5.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 7 subsidiair [10]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 7 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 13 april 2015 krijgen verdachte en aangeefster ruzie in de woning van aangeefster te Hoofddorp. Er is sprake van een worsteling waarbij verdachte een wodkafles in zijn handen heeft. [11] Verdachte slaat met de fles tegen het hoofd van aangeefster. Wanneer aangeefster op de grond ligt, trapt verdachte aangeefster tegen haar lichaam en richting haar hoofd. Aangeefster heeft ten gevolge hiervan een dikke rode bult van ongeveer 4 cm lang en drie cm breed op haar voorhoofd, een blauwe plek van ongeveer 4 cm doorsnee op haar linker elleboog en een grote blauwe plek van ongeveer 15 cm doorsnee op haar rechter bovenbeen. [12]
3.6.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Het verweer vindt zijn weerlegging in bovenstaande redengevende feiten en omstandigheden.
3.7.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
Subsidiair
hij op 4 januari 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (met kracht) tegen haar arm heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op 28 mei 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], verdachtes vriendin), onderuit heeft getrapt en (vervolgens) over het hele lichaam heeft geslagen en/of geschopt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, waardoor deze letsel (te weten aangezichtsletsel en kneuzingen) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 3:
hij op 12 april 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], verdachtes vriendin), (met kracht) een klap en een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en een of meer klappen op/tegen het lichaam heeft gegeven terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Feit 5:
hij op 3 augustus 2014 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de slaapkamer (van [slachtoffer], verdachtes vriendin), toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft vernield, immers heeft hij, verdachte, een hard voorwerp tegen die ruit gegooid;
Feit 7:
Subsidiair
hij op 13 april 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 4] met een wodkafles op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en door genoemde [slachtoffer 4] - terwijl zij op de grond lag - tegen het hoofd en (elders) op/tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
Feit 2: mishandeling;
Feit 3: mishandeling;
Feit 5: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 7 subsidiair: mishandeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 3 jaar, onder de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht en een behandelverplichting.
6.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman om een straf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de duur van het voorarrest, alsmede een (deels) voorwaardelijke taakstraf.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het rapport van Reclassering Nederland d.d. 4 juni 2015 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en meerdere (eenvoudige) mishandelingen van [slachtoffer], zijn toenmalige vriendin, in het tijdsbestek van ongeveer een jaar. Dit zijn ernstige feiten nu verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gedurende die periode verschillende malen ernstig heeft geschaad. Kwalijk is dat deze mishandelingen in de relationele sfeer hebben plaatsgevonden en ten dele in de geborgenheid van de woning van het slachtoffer. De omstandigheid dat verdachte een jaar eerder ook al is veroordeeld voor huiselijk geweld jegens hetzelfde slachtoffer, maakt de onderhavige feiten des te kwalijker. Het voorgaande wordt in het nadeel van verdachte meegewogen bij het bepalen van de straf.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de vernieling van het raam van de slaapkamer van aangeefster. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit voornoemd rapport komt naar voren dat sprake is van problematiek op het gebied van denkpatronen en omgaan met gevoelens van onmacht en boosheid. Dit uit zich in agressieregulatie-problematiek en een tekort aan planningsvaardigheden.
Nu de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan de officier van justitie komt zij tot een lagere straf dan geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met en begeleiding door Reclassering Nederland, een meldplicht en een behandelverplichting noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 4, feit 6 en feit 7 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3, 5 en 7 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 subsidiair, 2, 3, 5 en 7 subsidiair bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich op de aangegeven datum en tijdstip bij Reclassering Nederland zal melden. Hierna dient hij zich gedurende zijn proeftijd te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door de Waag Haarlem of een dergelijke instelling voor forensische zorg, zolang de behandelaar dat nodig acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft de reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dit noodzakelijk oordeelt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. Bellaart, voorzitter,
mr. M. Daalmeijer en mr. J.M. ten Voorde, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2015.
Mr. J.M. ten Voorde is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 januari 2015, dossierpagina’s 76-78.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 4 januari 2015, dossierpagina 79.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2015, dossierpagina 81.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 15 september 2015, dossierpagina’s 46-47.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 11 november 2014, dossierpagina’s 55-56.
7.Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring van het Spaarne Ziekenhuis d.d. 6 januari 2015, dossierpagina 53.
8.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 15 september 2014, dossierpagina’s 45-46.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 december 2014, dossierpagina 58.
10.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
11.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 31 juli 2015 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 14 april 2015.
12.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 14 april 2015 en bijbehorende foto’s van het letsel.