ECLI:NL:RBNHO:2015:6831

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1417
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag en niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft eiser, wonende te Medemblik, op 25 maart 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Medemblik op zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag. Eiser had op 16 december 2014 een aanvraag ingediend, maar het college heeft pas op 25 februari 2015 besloten om deze aanvraag af te wijzen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt en het college in gebreke gesteld, maar het college heeft geen dwangsom aan eiser toegekend. Eiser heeft op 25 maart 2015 beroep ingesteld, stellende dat het besluit van 25 februari 2015 niet tijdig en onrechtmatig was.

De voorzieningenrechter heeft op 6 augustus 2015 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. A.D. Weber. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft hij uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 25 februari 2015 voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat eiser al eerder een langdurigheidstoeslag had ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/1417 en HAA 15/1729
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 augustus 2015 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te Medemblik, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Medenblik, verweerder.

Procesverloop

Op 25 maart 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag. Hangende dit beroep heeft eiser op 19 april 2015 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2015. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.D. Weber.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiser heeft op 16 december 2014 een aanvraag ingediend om een langdurigheidstoeslag. Op 20 februari 2015 heeft eiser bezwaar ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een langdurigheidstoeslag en verweerder in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom.
3. Bij besluit van 25 februari 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag afgewezen en daarbij bepaald dat verweerder geen dwangsom is verschuldigd aan eiser.
4. Op 28 februari 2015 heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 februari 2015. Op dit bezwaar heeft verweerder met de besluiten van 16 april 2015 en 7 mei 2015 beslist.
5. Op 25 maart 2015 heeft eiser beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiser gesteld dat het besluit van 25 februari 2015 niet tijdig genomen en onrechtmatig besluit is en derhalve dient te worden vernietigd. Gelet daarop heeft verweerder volgens nog geen besluit op zijn aanvraag genomen en is artikel 6:2 onder a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Bij het besluit van verweerder van 25 februari 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een langdurigheidstoeslag afgewezen en daarbij beslist op de ingebrekestelling van eiser van 20 februari 2015. Verweerder heeft besloten dat aan eiser geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend, omdat eiser reeds op 3 juli 2014 de langdurigheidstoeslag heeft ontvangen. Voorts heeft verweerder besloten dat verweerder geen dwangsom aan eiser verschuldigd is, omdat verweerder binnen twee weken na de ingebrekestelling van eiser van 20 februari 2015 alsnog op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank is van oordeel dat het besluit voldoet aan de vereisten van artikel 1:3 van de Awb. Dat eiser van mening is dat het besluit van 25 februari 2015 niet juist en rechtmatig is, doet niet af aan het karakter van het besluit van 25 februari 2015. Daarbij heeft eiser bij brief van 28 februari 2015 ook bezwaar ingesteld tegen het besluit van 25 februari 2015.
7. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige procedure artikel 6:2 van de Awb niet van toepassing is. Het beroep van eiser van 25 maart 2015 dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter zal het verzoek daartoe daarom afwijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.