In deze zaak heeft eiser, wonende te Medemblik, op 25 maart 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Medemblik op zijn aanvraag voor een langdurigheidstoeslag. Eiser had op 16 december 2014 een aanvraag ingediend, maar het college heeft pas op 25 februari 2015 besloten om deze aanvraag af te wijzen. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt en het college in gebreke gesteld, maar het college heeft geen dwangsom aan eiser toegekend. Eiser heeft op 25 maart 2015 beroep ingesteld, stellende dat het besluit van 25 februari 2015 niet tijdig en onrechtmatig was.
De voorzieningenrechter heeft op 6 augustus 2015 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde, mr. A.D. Weber. Na de zitting heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft hij uitspraak gedaan op zowel het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van 25 februari 2015 voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat eiser al eerder een langdurigheidstoeslag had ontvangen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.