Overwegingen
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin, onder c, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 134, tweede lid, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
2. Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de WVW, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
3. Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij de Regeling behorende bijlage.
Paragraaf 8.8. ‘Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)’ van de bijlage bij de Regeling luidt:
“Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.”
4. Naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW van 25 februari 2014 heeft verweerster bij onherroepelijk geworden besluit van 7 maart 2014 een onderzoek naar de geschiktheid van eiseres gevorderd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 12 april 2014 en is uitgevoerd door G.W. de Graaff, psychiater. De keurend arts heeft zijn bevindingen in het verslag van 26 mei 2014 neergelegd. In dat verslag wordt geconcludeerd dat er op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Aan deze conclusie ligt ten grondslag dat eiseres is aangehouden met een fors alcoholpromillage, dat bij eiseres sprake is van familiair alcoholmisbruik, dat eiseres het rijbewijs nodig had voor het werk en aldus problemen met het werk heeft geriskeerd door alcohol te drinken in een stilstaand voertuig, dat bij eiseres sprake is van obesitas en een verhoogde bloeddruk, hetgeen onder meer kan duiden op langdurig en overmatig alcoholgebruik maar ook andere oorzaken kan hebben, dat eiseres door alcohol te drinken terwijl zij op de bestuurdersstoel zat de verkeersveiligheid riskeerde en er dus een matig besef is van de gevaren van alcoholgebruik in verkeer. Voorts zijn de GT- en ALAT-waarden licht verhoogd, hetgeen kan wijzen op overmatig alcoholgebruik, ook al moet dit met terughoudendheid worden geïnterpreteerd, mede in relatie met obesitas, terwijl de overige bloedwaarden geen afwijkingen laten zien die duiden op overmatig alcoholgebruik. Tot slot wijkt het aantal glazen dat eiseres op dag van aanhouding had gedronken sterk af van haar normale drinkgedrag, hetgeen kan duiden op onderrapportage dan wel binge drinking.
Er heeft een tweede onderzoek plaatsgevonden op 7 augustus 2014 door psychiater J.W. Gerritsen. Gerritsen komt ook tot de conclusie dat sprake is van misbruik van alcohol in ruime zin, op basis van een hoge bloeddruk en snelle pols en licht verhoogde GT- en ALAT-waarden. De stoornis ging volgens hem na 13 juni 2014 in remissie, hetgeen ook blijkt uit de gedaalde GT- en ALAT-waarden. Uit een brief van de behandeld psychiater van eiseres is voorts gebleken dat sprake is van een depressieve stoornis, die stabiel is sinds drie maanden.
5. Verweerster heeft op basis van beide onderzoeken, die volgens verweerster zorgvuldig hebben plaatsgevonden en waarvan de bevindingen de conclusie kunnen dragen, het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard, omdat uit de onderzoeken is gebleken dat sprake is van alcoholmisbruik in de zin van paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling. Verweerster wijst er daarbij op dat de keurend artsen medisch specialisten zijn en zij tot hun conclusies en adviezen zijn gekomen op grond van het geheel van de bevindingen bij de onderzoeken in onderling verband gezien en gewogen in het licht van hun specialistische kennis. Eiseres heeft geen specialistische rapportage overgelegd waaruit blijkt dat de conclusie van de onderzoeken onjuist zou zijn, aldus verweerster.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat bij haar ten onrechte de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld. Uit de onder 4 bedoelde aanwijzingen in het rapport van De Graaff kan die conclusie niet worden getrokken. Uit de bloedwaarden is niets afwijkends gebleken. Obesitas, de verhoogde bloeddruk en de verhoogde GT- en ALAT-waarden kunnen, zo blijkt uit het onderzoek zelf, een andere oorzaak hebben en moeten met terughoudendheid worden geïnterpreteerd zodat daaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat sprake is van alcoholmisbruik, zo stelt eiseres. Dat in de familie sprake is (geweest) van alcoholmisbruik, is ten onrechte meegewogen. Dat eiseres met een te hoog alcoholpromillage is aangehouden heeft een incidenteel karakter en is daarom geen aanwijzing voor alcoholmisbruik. Bovendien heeft eiseres niet gereden en dus de verkeersveiligheid niet in gevaar gebracht. Volgens eiseres is het feit dat zij in een stilstaand voertuig alcohol dronk, juist een aanwijzing dat er geen sprake is van alcoholmisbruik, omdat zij de tegenwoordigheid van geest had om niet te gaan rijden. Dat het aantal gedronken glazen sterk afweek van het gemiddelde gebruik van eiseres en er dus sprake is van onderrapportage en/of binge drinking is ook geen aanwijzing, omdat er in die redenering altijd een aanwijzing is voor alcoholmisbruik als je met te veel drank op wordt aangehouden, aldus eiseres. Alle relevante feiten en omstandigheden worden ten onrechte in haar nadeel uitgelegd. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres ter zitting verwezen naar en voorgelezen uit een verklaring van haar behandelend psychiater A.T. van den Bos, die concludeert dat uit de bevindingen van de psychiaters de diagnose alcoholmisbruik niet kan worden vastgesteld.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerster zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is het niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de medische bevindingen van de deskundige juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats te stellen.
8. De rechtbank is met verweerster van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster zich niet op de psychiatrische rapporten van De Graaff en Gerritsen heeft mogen baseren. Psychiater De Graaff is op grond van zijn specialistische kennis tot zijn oordeel gekomen, na alle relevante feiten en omstandigheden zoals die aan hem zijn gebleken, in het licht van hun expertise in onderling samenhang te hebben gewogen. Tezamen dragen deze bevindingen de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik. Psychiater Gerritsen onderschrijft – na een eigen onderzoek – deze conclusie van De Graaff.
9. De kanttekeningen die eiseres, al dan niet ondersteund door hetgeen de behandelend psychiater over de rapportage van De Graaff zou hebben verklaard, bij de conclusies van de psychiaters heeft gemaakt, leiden niet tot het oordeel dat verweerster zich niet op die conclusies heeft mogen baseren.
Zo heeft psychiater De Graaff, anders dan eiseres veronderstelt, in het onderzoek kunnen betrekken dat eiseres is aangehouden met een te hoog alcoholpromillage. Dat dit een incident zou zijn, maakt dat niet anders, al zou deze aanhouding zonder ondersteunende elementen op zichzelf onvoldoende grond zijn voor de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin (ECLI:NL:RVS:2015:2137). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de psychiater bij die diagnose ook zijn bevinding kunnen betrekken dat eiseres op de bestuurdersstoel is aangetroffen en problemen met het werk riskeerde door te drinken in een stilstaand voertuig. Dat niet vaststaat dat eiseres heeft gereden terwijl zij te veel had gedronken, doet daar niet aan af, omdat De Graaff er in zijn rapport ook niet vanuit gegaan dat eiseres heeft gereden en dat dus ook niet ten grondslag ligt aan de conclusies van het rapport.
Dat bij eiseres in de familie sprake is van alcoholmisbruik en dat dit een verhoogd risico impliceert op alcoholmisbruik door eiseres kan, anders dan eiseres heeft aangevoerd, worden meegewogen bij de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin (ECLI:NL:RVS:2008:BD8886). Verder blijkt uit de rapporten dat bij de conclusie is meegewogen dat de bloedwaarden niets afwijkends laten zien en de obesitas, de verhoogde bloeddruk en de verhoogde GT- en ALAT-waarden ook een andere oorzaak kunnen hebben. In zoverre zijn de rapporten ook niet gebrekkig. Dat de psychiaters desondanks de conclusie hebben getrokken dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, is een medisch-specialistisch oordeel, waar de rechtbank niet in treedt.
Tot slot kan de rechtbank geen conclusies verbinden aan de algemeen geformuleerde stelling van eiseres dat zij geen alcoholist is en dat alle relevante feiten en omstandigheden ten nadele van haar worden geïnterpreteerd. De rechtbank treedt immers niet in het medisch oordeel van de deskundigen, maar toetst uitsluitend of het rapport zodanige gebreken vertoont dat verweerster zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarvan is de rechtbank dus niet gebleken.
10. De rechtbank concludeert dus dat verweerster zich mocht baseren op de psychiatrische rapportages van de Graaff en Gerritsen. Derhalve mocht verweerster zich op het standpunt stellen dat eiseres ongeschikt is voor het besturen van een motorrijtuig en er nog geen recidiefvrije periode van een jaar is verstreken. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres haar betoog dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet opwegen tegen de met het besluit te dienen doelen, leidt evenmin tot gegrondverklaring van het beroep. Paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling is immers dwingendrechtelijk van aard en bieden verweerster geen ruimte voor het maken van een belangenafweging.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling en/of toekenning van een schadevergoeding bestaat geen aanleiding.