In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid verdovende middelen, waaronder GHB, amfetamine en MDMA, en van mishandeling van twee personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft deels bekend, maar heeft verweren gevoerd over de onrechtmatigheid van de doorzoeking van zijn woning en de representativiteit van de monsters die naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn gestuurd. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven voor het doorzoeken van zijn woning op vuurwapens. De rechtbank achtte de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen bewezen, evenals de mishandeling van de slachtoffers. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die niet alleen de slachtoffers, maar ook de samenleving schade toebrachten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn behandeling en het feit dat hij een first offender was.