Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
[eiser 2],
[eiseres 3],
[eiser 4],
[eiseres 5],
[eiser 6],
[eiseres 7],
[eiser 8],
[eiseres 9],
[eiser 10],
[eiseres 11],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties
- de wijziging van eis
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties
- de descente
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Vereniging c.s.
- de pleitnota van [gedaagde].
- [eiseres 3]
- [eiser 6]
- [eiseres 9]
- [eiseres 11]
- mr. van Overeem voornoemd
- [gedaagde]
- mr. Parmentier voornoemd.
2.De feiten
het toezicht houden op en de coördinatie van de voorschriften en bepalingen terzake van de instandhouding van de eenvormige architectonische uitstraling van de tot het project behorende woningen, waaronder met name de gemeenschappelijke wegen en schuttingen.
3.Het geschil in conventie
gedaagde verbiedt om uitvoering te geven aan de bouwplannen in en aan de haar toebehorende zaak zolang over de rechtmatigheid daarvan in een bodemprocedure geen uitspraak is gedaan dan wel anderszins over uitvoering overeenstemming tussen partijen is bereikt, althans zolang voor de uitvoering geen toestemming is gegeven door eisers, althans tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen moment, en voorts gebiedt om het reeds opgerichte bouwwerk binnen tien dagen na betekening van dit vonnis af te breken, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde in strijd met dit vonnis handelt;
4.Het geschil in reconventie
te bevelen dat gedaagden in reconventie het zullen mogelijk te maken voor mevrouw [gedaagde] om de opbouw te kunnen realiseren, en toe te staan dat mevrouw [gedaagde], indien nodig, hun eigendommen zal betreden ten behoeve van het realiseren van de opbouw zoals bepaald in de wet ex artikel 5:56 BW;
te bevelen dat gedaagden in reconventie mevrouw [gedaagde] en/of haar aannemer per ommegaande voor de duur van de realisering van de opbouw zullen toelaten op hun perceel of hun eigendommen opdat vanaf hier werkzaamheden kunnen worden verricht ten behoeve van het herstel van achterstallig onderhoud en/of ten behoeve van de realisering van de opbouw;
te bevelen dat gedaagden in reconventie het mevrouw [gedaagde] en/of de aannemer op geen enkele wijze onmogelijk zal worden gemaakt om het perceel van het complex te betreden en materialen aan te leveren, machines op de bouwplaats te krijgen en machines noodzakelijkerwijs te kunnen gebruiken;
te bevelen dat gedaagden in reconventie mevrouw [gedaagde] en/of haar aannemer op geen enkele wijze mogen benadelen dan wel belemmeren in welke zin dan ook;
te bepalen dat bij gebreke van het voldoen aan het sub 1 tot en met 4 bepaalde ten gunste van mevrouw [gedaagde] een dwangsom verschuldigd zal zijn van € 1.000,-, althans een door U E.A. in goede justitie te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat gedaagden in reconventie niet aan het gevorderde zullen voldoen en daarmee in strijd met een bevel mochten verrichten
5.De beoordeling in conventie
mogelijksprake is van een vermindering van lichtinval en dat
zekersprake is van een vermindering van (vrij) uitzicht, maar níet zodanig dat te verwachten valt dat de bodemrechter daarover zal oordelen dat sprake is van het toebrengen van onrechtmatige hinder door het onthouden van licht of lucht als bedoeld in artikel 5:37 BW.
schuinzicht bestaat op het erf en (een deel van) de woning. Nog daargelaten dat gesteld noch gebleken is dat de muuropening c.q. het balkon van de opbouw van [gedaagde] binnen twee meter van de grenslijn van het erf van woning 2B is of zal worden gesitueerd als bedoeld in het eerste lid van artikel 5:50 BW, wordt die afstand in dit geval bovendien volgens het derde lid van datzelfde artikel gemeten ‘rechthoekig uit de buitenkant van de muur, daar waar de opening is gemaakt’. Deze bepaling ziet op raam- of deuropeningen en geeft weer dat slechts ramen en deuren die – bezien vanuit de positie dat men voor de raam- of deuropening staat –
recht naar vorenuitzicht geven op het naburige erf strijdigheid met het bepaalde in artikel 5:50 lid 1 BW kunnen opleveren. Ook uit de wetsgeschiedenis bij artikel 5:50 BW volgt dat de wetgever de beperking tot
rechtstreeks(in tegenstelling tot zijdelings) uitzicht besloten heeft geacht in het meetvoorschrift van het derde lid van artikel 5:50 BW (vgl. Gerechtshof Amsterdam 6 juli 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN0268). Voorshands is de opbouw dan ook niet in strijd met het bepaalde in artikel 5:50 BW. Niet valt in te zien dat de bodemrechter op dit punt anders zou oordelen.
– voor zover daarvan al sprake zou zijn – nog niet maakt dat de opbouw reeds om díe reden onrechtmatig is jegens de Vereniging c.s., is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende gesteld of gebleken dat de opbouw zodanig afwijkt van die architectonische eenheid, dat sprake is of zal zijn van onrechtmatigheid.
wijzigingvan de Statuten, maar slechts een nadere invulling van de daarin vastgelegde regels. Toepassing van het Huishoudelijk Reglement op de opbouw van [gedaagde] leidt ertoe dat die opbouw in strijd is met dat huishoudelijk reglement en dus in beginsel onrechtmatig is.
verminderen van lichtinval” en “
structureel inkijk veroorzaken bij andere leden”) heeft het er voorshands alle schijn van dat deze ‘nadere regelen’ primair (zo niet uitsluitend) zijn ingegeven door de wens van de Vereniging c.s. om de opbouw van [gedaagde] te voorkomen. Dat geldt niet alleen voor het in het Huishoudelijk Reglement opgenomen ‘Ad art 9.2.b’ onder iii en iv als vorenstaand geciteerd, maar ook voor de gewenste toevoeging aan de statuten van een nieuw artikel 9.2.g, waarin is opgenomen dat ieder lid verplicht is ‘veranderingen aan de buitenkant van zijn woonhuis vooraf in een vergadering der vereniging te bespreken en pas na het akkoord van de meerderheid van de leden de gemeentelijk toestemmingen en dergelijke te gaan vragen’. Weliswaar kunnen de Statuten – zoals [gedaagde] terecht heeft gesteld – niet worden gewijzigd door middel van het Huishoudelijk Reglement, zodat deze bepaling niet tot het daarin tot uitdrukking gebrachte resultaat (toevoeging aan de Statuten) kan leiden, maar de bepaling als zodanig draagt wel bij aan de schijn van het tot iedere prijs willen voorkomen van het realiseren van de opbouw door [gedaagde].
816,00
6.De beoordeling in reconventie
gehoudenom dit ‘na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling’ toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar ‘gewichtige redenen’ bestaan om dit gebruik te weigeren. De Vereniging c.s. heeft een aantal voorwaarden gesteld aan haar toestemming, met name dat [gedaagde] een gedetailleerde planning afgeeft van de uit te voeren werkzaamheden en het tijdspad waarbinnen die werkzaamheden dienen te zijn afgerond. De aannemer van [gedaagde] heeft tijdens de descente echter uitgelegd dat de precieze omvang van de werkzaamheden en de tijd die daarmee gemoeid is pas duidelijk zullen zijn wanneer met die werkzaamheden kan worden begonnen. Daaraan heeft hij toegevoegd dat zijn professionele inschatting is dat met de herstelwerkzaamheden ten behoeve van de ramen en kozijnen ongeveer een week werk gemoeid is. Dat komt de voorzieningenrechter niet onredelijk of onrealistisch voor. Weliswaar is het evenmin onredelijk van de Vereniging c.s. om van [gedaagde] te verlangen dat zij een omschrijving van de te verrichten werkzaamheden verstrekt aan de Vereniging c.s., maar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoen ‘herstelwerkzaamheden aan de kozijnen’ en een inschatting van een tijdspad van ‘ongeveer een week’ redelijkerwijs aan de term ‘behoorlijke kennisgeving’ als bedoeld in artikel 5:56 BW. Het is dus voorshands níet redelijk om de gevraagde toestemming te onthouden bij gebreke van een meer gespecificeerde omschrijving. Dat geldt evenzeer voor de te verwachten schade, nu [gedaagde] heeft gesteld dat haar aannemer alle nodige voorzorgsmaatregelen zal treffen om schade aan de te betreden onroerende zaken zal voorkomen en zij bovendien heeft toegezegd dat zij de eventuele schade als gevolg van de werkzaamheden zal vergoeden.