ECLI:NL:RBNHO:2015:5683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 808
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering verklaring van geen bezwaar in verband met veiligheidsonderzoek

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 7 juli 2015, wordt de weigering van de minister van Binnenlandse Zaken om een verklaring van geen bezwaar af te geven aan eiser, besproken. Eiser was aangemeld voor een veiligheidsonderzoek door de AIVD in verband met een sollicitatie voor een vertrouwensfunctie. De rechtbank oordeelt dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens niet volledig aan eiser konden worden verstrekt, om de staatsveiligheid te waarborgen. Echter, de rechtbank concludeert dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen stellen dat er geen op eiser toegespitste motivering kan worden gegeven voor de weigering. Dit gebrek aan specifieke motivering belemmert eiser in zijn recht om zich te verdedigen, wat in strijd is met het beginsel van hoor en wederhoor. De rechtbank stelt de minister in de gelegenheid om binnen zes weken het gebrek in de motivering te herstellen, anders zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Taghi),
en

de minister van binnenlandse zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Schaafsma).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot weigering van een verklaring van geen bezwaar.
Bij besluit van 8 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 87 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) en artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van de in verweerders brief van 19 maart 2015 geduide stukken. De rechtbank heeft op 28 april 2015 beslist dat beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, waarna eiser desgevraagd bij brief van 10 mei 2015 de rechtbank toestemming heeft gegeven om kennis te nemen van de genoemde stukken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. Eiser is op 19 februari 2014 door [naam bedrijf] aangemeld bij de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (Aivd) voor een veiligheidsonderzoek in verband met eisers sollicitatie voor een vertrouwensfunctie. Dit onderzoek heeft geresulteerd in een weigering tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar. In het primaire besluit is de navolgende motivering gegeven: “ Uit onderzoek is gebleken dat er onvoldoende waarborgen zijn dat u onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zult vervullen. Gelet op de aard van de uit het veiligheidsonderzoek afkomstige gegevens kan ik echter hierover inhoudelijk geen mededelingen doen”. In het bestreden besluit is deze motivering gehandhaafd. Verweerder heeft voorts in het verweerschrift aangegeven dat bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor een vertrouwensfunctie tevens de ”Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden” (hierna: de Leidraad) van toepassing is. Deze leidraad bevat een overzicht van criteria waaraan iemands persoonlijke gedragingen en omstandigheden in een veiligheidsonderzoek worden getoetst en van de indicatoren die bij deze toetsing een rol kunnen spelen. Als indicatoren worden genoemd: justitiële antecedenten, staatsgevaarlijke en antidemocratische activiteiten, verslavingen, financiële kwetsbaarheid, ongewenste beïnvloeding, leugenachtig of heimelijk gedrag, niet-integer gedrag en onverantwoord en risicovol gedrag. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door eisers persoonlijke gedragingen en omstandigheden te bezien in het licht van deze criteria en indicatoren eiser zich een beeld kan vormen van de redenen waarom de verklaring van geen bezwaar zou kunnen zijn geweigerd.
2. Eiser voert aan dat nu het bestreden besluit op geen enkele wijze nader wordt onderbouwd, het onmogelijk is om zich te verdedigen. Er is geen sprake van een eerlijk proces, equility of arms en het bestreden besluit is in strijd met het motiveringsbeginsel en artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen (EVRM).
3. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid van de Awb kennis genomen van de aan het besluit van verweerder ten grondslag gelegde gegevens uit het veiligheidsonderzoek.
4. De rechtbank constateert dat verweerder zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit in zijn motivering heeft verwezen naar de algemene formulering van artikel 7, tweede lid aanhef en onder d, van de Wet Veiligheidsonderzoeken.
Verder wordt (in het verweerschrift) verwezen naar de criteria en indicatie zoals opgenomen in de Leidraad. Zowel de verwijzing naar de wettekst als naar de Leidraad geven geen nadere – op de persoon van eiser gerichte- motivering waarom betwijfeld mag worden dat eiser de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten zal volbrengen. Een op eiser gerichte feitelijke invulling van de redenen van de weigering is niet gegeven, en ook is niet aangegeven welke criteria en/of indicaties een rol hebben gespeeld in de besluitvorming. Het is aan eiser gelaten om uit de in de Leidraad genoemde reeks van mogelijke risico’s en kwetsbaarheden te bezien welke op hem van toepassing zouden kunnen zijn.
5. De rechtbank stelt voorop dat een organisatie als de Aivd zijn wettelijk taak, zoals vastgelegd in artikel 15 van de Wiv, uitsluitend met een zekere mate van geheimhouding effectief kan voeren. Dit betekent dat de Aivd zijn actuele kennisniveau, zijn bronnen en zijn werkwijze geheim moet kunnen houden om de veiligheid van de daarbij betrokken personen en de veiligheid van de staat te kunnen waarborgen en onderzoeken niet in gevaar te brengen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens niet in hun geheel aan eiser kunnen worden verstrekt, omdat daarmee inzicht wordt gegeven in gebruikte bronnen, het actuele kennisniveau van de Aivd of de werkwijze, en onderzoeken van de Aivd zowel nu als in de toekomst mogelijk in gevaar worden gebracht. Gezien de inhoud van de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens, heeft verweerder zich echter niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat vanwege de aard van de gegevens in het geheel geen op eiser toegespitste motivering kan worden gegeven waarom de verklaring van geen bezwaar wordt geweigerd. Verweerder heeft ten onrechte het belang van de staatsveiligheid, dat wordt gediend met vertrouwelijkheid van de gegevens, in zodanige mate laten prevaleren boven het belang van eiser dat hem ieder uitsluitsel over de feiten op grond waarvan is geweigerd, is onthouden. Voorts valt zonder nadere toelichting aan de zijde van verweerder niet in te zien waarom door verweerder niet is aangegeven welke van de genoemde indicaties een rol hebben gespeeld bij de weigering om een verklaring van geen bezwaar af te geven. Verweerders verwijzing naar de in de brochure genoemde criteria en indicatoren, voegt op zich zelf bezien weinig toe nu het ook hier gaat om een algemene opsomming van omstandigheden die een rol zouden kunnen spelen in ieder veiligheidsonderzoek. Als gevolg van het ontbreken van enige feitelijke onderbouwing en het nalaten van een nadere invulling van de bij eiser aanwezig geachte indicatie of indicaties, kan eiser zich in rechte niet of nauwelijks verweren tegen de hem gerezen bezwaren en wordt wezenlijk afbreuk gedaan aan het beginsel van hoor en wederhoor in de procedure bij de rechter. De rechtbank ziet, gelet op de aan de weigering ten grondslag gelegde gegevens geen grond voor het oordeel dat de gekozen mate van vertrouwelijkheid en de gevolgen daarvan voor de kwaliteit van de procedure in rechte zijn gerechtvaardigd in het belang van de staatveiligheid.
6. Eisers grief dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert treft derhalve doel. Het bestreden besluit is in strijd met 7:12, eerste lid van de Awb. De rechtbank ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op voet van artikel 8:51a van de Awb in de gelegenheid te stellen het in rechtsoverweging 5 genoemde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder dient daartoe binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, dat besluit alsnog toereikend te motiveren, of zo nodig het besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen en de uitkomst aan de rechtbank mede te delen. Als verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid om het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal eiser op zijn beurt in de gelegenheid worden gesteld binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt voorbij laat gaan, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat geen hoger beroep open. Tegen de tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.