In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen, waarbij aan een vergunninghouder vrijstelling en een bouwvergunning eerste fase is verleend voor het oprichten van vier woningen met bijgebouwen en het realiseren van zes parkeerplaatsen op een perceel. Het primaire besluit werd genomen op 9 augustus 2013, waarna eisers bezwaar maakten en dit bezwaar op 17 april 2014 ongegrond werd verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 5 november 2014 zijn eisers en de gemachtigden van verweerder verschenen, terwijl de derde-partij ook aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de Raad van de gemeente Velsen uit te nodigen, maar deze hebben geen inhoudelijke reactie gegeven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag op 30 juni 2008 is ingediend en dat deze terecht is getoetst aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Woningwet zoals deze op dat moment golden. De rechtbank heeft de bezwaren van eisers, waaronder privacy- en uitzichtkwesties, niet gegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de gegevens van de vergunninghouder voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Ook de vrees van eisers voor overlast van verkeer is niet onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure niet onredelijk lang heeft geduurd en dat de behandeling van het bezwaar binnen de gestelde termijnen is gebleven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat de vergunninghouder voldoende heeft aangetoond dat er geen risico op grondwateroverlast is. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht aan eisers moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig en openbaar uitgesproken op 29 mei 2015.