De beoordeling
11. Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden, en zo ja, of aan [werknemer] een vergoeding moet worden toegekend.
12. Voor zover sprake is van een opzegverbod – [werknemer] heeft op de zitting gesteld dat hij zich in januari 2015 heeft ziek gemeld – staat dit niet in de weg aan ontbinding, nu [werknemer] als werknemer zelf ontbinding verzoekt.
13. Het verweer van Zwaan dat alleen ontbinding kan plaatsvinden als aannemelijk is dat zich sinds de indiening van de ontslagaanvraag bij het Uwv zodanig speciale gronden hebben voorgedaan dat de arbeidsovereenkomst op een nog eerder tijdstip moet eindigen, gaat niet op. Volgens rechtspraak is voor de toewijsbaarheid van een ontbindingsverzoek van de werknemer, in een geval waarin al een opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever heeft plaatsgevonden, bepalend of sprake is van een zodanige verandering in de omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve op een nog eerder tijdstip dan waartegen is opgezegd, behoort te eindigen (zie: HR 11 december 2009, ECLI:NL:HR:2009: BJ9069; JAR 2010/17 (Van Hooff Elektra B.V)). Echter, in dit geval heeft Zwaan weliswaar al een ontslagvergunning bij het Uwv aangevraagd, maar een dergelijke vergunning is nog niet verleend en er heeft ook nog geen opzegging plaatsgevonden. Dat betekent dat zich niet de situatie voordoet zoals bedoeld in genoemde rechtspraak. Er zijn dus geen bijzondere of speciale gronden nodig om tot ontbinding te kunnen overgaan.
14. Zwaan betwist dat sprake is van een verstoring van de arbeidsverhouding en meent dat de gevraagde ontbinding moet worden afgewezen. Echter, nu [werknemer] als werknemer zelf ontbinding vraagt, waarbij hij aanvoert dat de arbeidsverhouding verstoord is en voortzetting van de arbeidsovereenkomst schadelijk is voor hem, ziet de kantonrechter geen aanleiding om de gevraagde ontbinding te weigeren. Daarbij speelt mede een rol het recht op vrije arbeidskeuze van een werknemer zoals bedoeld in artikel 19 lid 3 van de Grondwet en artikel 4 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Van beperkingen van dit recht is de kantonrechter in dit geval niet gebleken. De arbeidsovereenkomst zal daarom worden ontbonden wegens een verandering in de omstandigheden, te weten een verstoring van de arbeidsverhouding, met ingang van 1 maart 2015.
15. Wat betreft de vraag of een vergoeding moet worden toegekend, overweegt de kantonrechter het volgende.
16. De omstandigheid dat een werknemer zelf ontbinding vraagt, zoals in dit geval, staat er niet aan in de weg staat dat aan die werknemer een vergoeding wordt toegekend. Mede gelet op eerdergenoemde Aanbevelingen van de kring van kantonrechters, kan ook in een dergelijk geval toekenning van een vergoeding billijk zijn, met name indien de werkgever een verwijt te maken valt en als er sprake is van enig handelen of nalaten van of voor rekening van de werkgever dat (mede) heeft geleid tot de grond voor de ontbinding.
17. [werknemer] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een overgang van onderneming die een wijziging van de omstandigheden ten nadele van hem meebrengt, zodat uit artikel 7:665 BW volgt dat de reden voor de ontbinding voor rekening van Zwaan moet komen. Artikel 7:665 BW bepaalt dat indien de overgang van een onderneming een wijziging van de omstandigheden ten nadele van de werknemer tot gevolg heeft en de arbeidsovereenkomst deswege wordt ontbonden ingevolge artikel 7:685 BW, de arbeidsovereenkomst met het oog op de toepassing van lid 8 van dat artikel als ontbonden geldt wegens een reden welke voor rekening van de werkgever komt. Gelet op het standpunt van [werknemer] en artikel 7:665 BW zal de kantonrechter in deze ontbindingsprocedure dus een oordeel moeten geven over de vraag of sprake is van een overgang van onderneming.
18. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de Richtlijn, beslissend is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft (zie o.a. HvJEU 18 maart 1986, NJ 1987/502 (Spijkers) en HvJEU 17 april 2001, JAR 2001/68 (Oy Liikenne)). Met het oog daarop dient te worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. In dit verband moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze factoren zijn slechts deelaspecten van het te verrichten onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (zie ook: HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:830). 19. De kantonrechter neemt op zichzelf als vaststaand aan dat B.K.S. (een deel van) de transportactiviteiten van Zwaan heeft overgenomen. Zwaan heeft immers het transport van drukwerk en dergelijke, dat zij voorheen in eigen beheer uitvoerde, gestaakt en zij laat dit transport inmiddels (deels) uitvoeren door B.K.S. Naar het oordeel van de kantonrechter is echter geen sprake van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 e.v. BW. Van belang is daarbij in de eerste plaats dat Zwaan geen transportonderneming is, maar een
producent van reclame-, verpakkings- en handelsdrukwerk, en dat zij in het verleden haar transport niet alleen zelf uitvoerde, maar ook al deels liet doen door B.K.S. en twee andere transportondernemingen. Ook weegt mee dat er geen sprake is van het overdragen van materiële activa. De vrachtwagen die door Zwaan gebruikt werd voor haar transport is niet overgenomen door of verkocht aan B.K.S. Verder is er geen personeel van Zwaan overgenomen door B.K.S. en is geen klantenkring overgedragen. Daarnaast zijn er geen andere omstandigheden die wijzen op een overgang van onderneming. Het voorgaande brengt mee dat artikel 7:665 BW niet van toepassing is en dat in dat kader de reden voor de ontbinding ook niet voor rekening van Zwaan moet komen.
20. De verwijten die [werknemer] overigens aan Zwaan heeft gemaakt, hangen merendeels samen met de stelling van [werknemer] dat sprake is van een overgang van onderneming. Nu hiervoor is geoordeeld dat een dergelijke overgang van onderneming zich niet voordoet, kunnen die verwijten geen doel treffen. Zwaan is niet onzorgvuldig omgegaan met de rechtspositie van [werknemer] door hem niet te wijzen op een overgang van onderneming en ook ten aanzien van het lagere salaris dat B.K.S. aan [werknemer] heeft aangeboden, treft Zwaan geen verwijt.
21. De kantonrechter heeft er begrip voor dat [werknemer] in een stressvolle situatie terecht is gekomen door de ontslagaanvraag van Zwaan bij het Uwv. De baan van [werknemer] staat immers op het spel, na een dienstverband van 25 jaar. De enkele omstandigheid dat Zwaan wegens bedrijfseconomische omstandigheden een ontslagaanvraag voor [werknemer] indient bij het Uwv brengt echter niet mee dat de daarmee gepaard gaande stress van [werknemer] en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verwijten is aan Zwaan of voor haar rekening moet komen. [werknemer] heeft ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat de door Zwaan gestelde bedrijfseconomische noodzaak tot reorganisatie onjuist zou zijn of dat het vervallen van de arbeidsplaats van [werknemer] onjuist of onnodig zou zijn. De pas op zitting naar voren gebrachte stelling van [werknemer] dat Zwaan onvoldoende zou hebben gedaan om ander passend werk voor hem te vinden, kan niet worden gevolgd. [werknemer] heeft niet aangegeven welke passende arbeidsmogelijkheden voor hem bij Zwaan beschikbaar zijn en hij heeft ook niet betwist dat Zwaan bij B.K.S. heeft bedongen dat [werknemer] daar in dienst kon treden. Overigens verzoekt [werknemer] zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst, welk verzoek zich moeilijk laat rijmen met zijn standpunt dat Zwaan onvoldoende heeft gedaan om andere passende werkzaamheden te vinden.
22. Hoewel het voorgaande tot de conclusie zou moeten leiden dat aan [werknemer] geen vergoeding toekomt, acht de kantonrechter toekenning van enige vergoeding toch billijk. Uit de stukken en op de zitting is gebleken dat het Uwv naar verwachting in de maand februari 2015 toestemming zal geven voor opzegging, en dat Zwaan met gebruikmaking van die toestemming en inachtneming van de geldende opzegtermijn de arbeidsovereenkomst kan opzeggen tegen 1 juni 2015. Indien [werknemer] niet zelf ontbinding zou hebben gevraagd, had de arbeidsovereenkomst in ieder geval tot die datum voortgeduurd. De kantonrechter zal daarom aan [werknemer] een vergoeding toekennen gelijk aan het loon over de opzegtermijn over de periode van 1 maart 2015 tot 1 juni 2015. Daarmee wordt [werknemer] zo veel mogelijk in eenzelfde positie gebracht als de overige werknemers die wegens bedrijfseconomische omstandigheden worden ontslagen.
23. Aan [werknemer] wordt daarom een vergoeding toegekend van € 8.924,00 bruto (3 maanden ad
€ 2.974,58 bruto per maand).
24. Het verweer van Zwaan dat zij niet in staat is enige vergoeding te betalen, wordt verworpen. Uit de stukken blijkt weliswaar dat de financiële positie van Zwaan bepaald niet rooskleurig is, maar ook weer niet zodanig slecht dat zij niet in staat zou zijn om bovengenoemde vergoeding te betalen.
25. Partijen worden van de voorgenomen beslissing in kennis gesteld en [werknemer] is bevoegd het verzoek binnen de hierna te noemen termijn in te trekken.
26. Gelet op de uitkomst van de procedure is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. Indien [werknemer] zijn verzoek intrekt, zal hij de proceskosten van Zwaan moeten betalen. De proceskosten van Zwaan zullen in dat geval worden vastgesteld op een bedrag van € 400,00 voor salaris van de gemachtigde van Zwaan.