ECLI:NL:RBNHO:2015:4489

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
2 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1568
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstand intrekking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2015 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening in verband met de intrekking van haar bijstandsuitkering. De intrekking vond plaats op basis van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, dat de uitkering per 16 februari 2015 beëindigde. Verzoekster betwistte de rechtmatigheid van dit besluit en stelde dat zij haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Tijdens de zitting op 13 mei 2015 heeft verzoekster verklaard dat zij alleen op het opgegeven adres verblijft, maar de voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat verzoekster niet in staat was om de onduidelijkheid over haar woonsituatie op te helderen. Er zijn meerdere onaangekondigde huisbezoeken uitgevoerd, waarbij verzoekster niet werd aangetroffen en er aanwijzingen waren dat zij mogelijk op een ander adres verbleef. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over haar verblijfplaats en dat de woning niet voldeed aan de eisen voor een hoofdverblijf. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat verzoekster recht had op bijstand. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het besluit van de verweerder niet als onrechtmatig kon worden aangemerkt. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1568
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. K. Withagen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Slingerland en M.G. Böhm).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoekster op grond van de Participatiewet (PW) vanaf 16 februari 2015 beëindigd (lees: ingetrokken).
Hangende bezwaar heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 8 mei 2015 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld. Conform artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het verzoekschrift gelijkgesteld met een verzoek gedaan hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Aan verzoekster is met ingang van 9 april 2012 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm van een alleenstaande. Met ingang van 8 oktober 2014 staat verzoekster ingeschreven op de [adres] . Verzoekster is uitgenodigd voor een gesprek in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek op 16 januari 2015, op welk gesprek zij is verschenen en bij welk gesprek zij verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft zij verklaard dat zij alleen op het opgegeven adres verblijft, dat zij daar iedere nacht verblijft en dat zij geen contact heeft met de heer [naam] , de man met wie verzoekster volgens verweerder in 2012 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd. Op 26 januari 2015 heeft verzoekster nadere stukken ingediend. Vervolgens zijn door verweerder op 10, 11, 12, 13 en 16 februari 2015 onaangekondigde huisbezoeken afgelegd op het adres van verzoekster, waarbij verzoekster telkens niet is aangetroffen. Op 16 februari 2015 heeft wederom een gesprek tussen verweerder en verzoekster plaatsgevonden. Op die dag is in de ochtend een waarneming door verweerder verricht op het adres van de heer [naam] . Waargenomen werd dat verzoekster uit het portiek van de flat, waarin de woning van de heer [naam] zich bevindt, kwam en in zijn auto stapte. Tevens heeft verweerder op die dag in de ochtend een onaangekondigd huisbezoek afgelegd op het adres van verzoekster, waarbij verzoekster niet is aangetroffen en een onbekende man in de keuken van de woning werd gezien. Op het gesprek van 16 februari 2015 heeft verzoekster verklaard dat zij vanaf de [adres] naar het gesprek is gekomen, dat zij daar alle nachten slaapt en dat zij die ochtend nergens anders is geweest. Voorts heeft zij een beschrijving van de woning gegeven. Aansluitend heeft een huisbezoek op het adres van verzoekster plaatsgevonden. Na het huisbezoek heeft verzoekster wederom een verklaring afgelegd. Zij heeft opnieuw verklaard dat zij geen contact heeft met de heer [naam] en dat zij vanmorgen vanaf haar adres is vertrokken. Nadat verzoekster door verweerder werd geconfronteerd met een foto, genomen tijdens de waarneming aan het adres van de heer [naam] en waarop zij te zien is, is verzoekster weggelopen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3. Verzoekster voert aan dat het besluit onrechtmatig en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij betwist onjuiste en onvolledige inlichtingen aan verweerder te hebben verstrekt. Zij betwist verder dat zij niet aan haar verplichtingen zou hebben voldaan. Verzoekster stelt vanaf 8 oktober 2014 haar hoofdverblijf te hebben aan de [adres] . Verzoekster stelt dat zij in bezwaar de onduidelijkheden omtrent haar hoofdverblijf heeft weggenomen en dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Met betrekking tot de pogingen van verweerder een onaangekondigd huisbezoek af te leggen op de ochtenden van 10, 11, 12, 13, en 16 februari 2015 heeft verzoekster gesteld in die week ziek te zijn geweest en de bel en het kloppen niet te hebben gehoord. Verzoekster wijst er verder op dat zij vanwege haar medische (psychische) omstandigheden door verweerder is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Mede vanwege haar geestelijke en financiële problemen heeft zij haar woning nog niet op orde. Verder heeft verzoekster erop gewezen dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 11 maart 2015 heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding met [naam] . Verzoekster stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu zij vanaf 25 februari 2015 geen inkomen meer heeft. Zij kan haar lopende lasten niet meer betalen en niet in haar levensonderhoud voorzien.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht op bijstand niet vast te stellen is, doordat verzoekster de op haar rustende inlichtingenplicht en medewerkingsplicht ex artikel 17 van de PW heeft geschonden. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de bevindingen bij het huisbezoek op 16 februari 2015, de waarneming die is verricht bij het adres van [naam] te Amsterdam en de verklaringen van verzoekster. Verweerder heeft in het besluit gewezen op een aantal discrepanties tussen de waarnemingen van verweerder en de verklaringen van verzoekster. Met betrekking tot de onaangekondigde huisbezoeken heeft verweerder opgemerkt het niet erg aannemelijk te achten dat verzoekster het bellen en kloppen niet heeft gehoord, mede gezien de indeling van de woning. Volgens verweerder is dan ook niet duidelijk of verzoekster haar hoofdverblijf heeft waar zij stelt dat te hebben. Verweerder heeft de intrekking van de bijstandsuitkering gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de PW.
5.1
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de onderzoeksgegevens en het gespreksverslag komt naar voren dat de woning van verzoekster nauwelijks gemeubileerd is en weinig gebruikt lijkt te worden. Bij het huisbezoek is geconstateerd dat in de woning geen koelkast, geen kooktoestel en geen wasmachine aanwezig is. Voorts komt hetgeen is aangetroffen in de woning veelal niet overeen met wat verzoekster heeft verklaard. Zo stonden in de badkamer meer spullen dan alleen een tandenborstel en was er geen wit hoeslaken om het dekbed aanwezig, maar zijn wel anderskleurige hoezen in de badkamer aangetroffen. Voorts is waargenomen dat verzoekster op de ochtend van 16 februari 2015 vanuit Amsterdam naar de afspraak met verweerder is gekomen, terwijl zij in beide gesprekken van 16 februari 2015 heeft verklaard vanaf haar eigen woning naar die afspraak te zijn gekomen en die ochtend nergens anders te zijn geweest. Die ochtend is door medewerkers van verweerder een ander persoon in de woning van verzoekster waargenomen.
Bij de hoorzitting heeft verzoekster verklaard dat zij in tegenstelling tot wat zij eerst heeft verklaard, nog wel contact heeft met de heer [naam] , en dat zij twee tot drie nachten per week bij hem verblijft, maar dat zij in de week van het huisbezoek in haar eigen huis was. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat zij op de ochtend van het gesprek inderdaad vanaf het adres van de heer [naam] is vertrokken. Waar zij heeft verbleven in de week daarvoor kon zij zich niet meer herinneren. Verzoekster heeft aangegeven dat zij uit angst voor gevolgen voor haar bijstandsuitkering – haar zou bij de vorige procedure zijn voorgehouden dat ze geen contact meer met de heer [naam] zou mogen onderhouden, omdat haar uitkering dan weer zou worden ingetrokken – hierover onjuist heeft verklaard. Daargelaten de vraag of verzoekster daadwerkelijk uit angst onjuist heeft verklaard, feit blijft dat zij meermalen tegenstrijdige en onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Ook ter zitting heeft verzoekster weer anders verklaard dan tijdens de hoorzitting.
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster in deze procedure de onduidelijkheid omtrent haar woonsituatie niet heeft kunnen wegnemen. De verklaring
van verzoekster op de hoorzitting, dat zij twee tot drie nachten per week bij [naam] verblijft en de pas ter zitting door verzoekster gedane verklaring, dat zij inderdaad op
16 februari 2015 vanaf de woning van de heer [naam] is vetrokken, maken dat niet anders. Zij heeft immers meermalen tegenstrijdige verklaringen afgelegd over waar zij op enig moment verbleef en is niet in staat gebleken correct aan te geven wat zich waar in haar woning bevindt. Gevoegd bij de zeer onvolledige inrichting van haar woning leidt dit tot het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het besluit van verweerder de bijstand van verzoekster met ingang van 16 februari 2015 in te trekken niet op voorhand als onrechtmatig kan worden aangemerkt.
5.3
Gelet op het bovenstaande zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen. Gelet op het feit dat pas op 11 mei 2015 beroep is ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 8 mei 2015, zal de voorzieningenrechter geen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.