In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 mei 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was beëindigd door het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk. De beëindiging was gebaseerd op het argument dat het recht op bijstand niet meer kon worden vastgesteld, onder andere vanwege het ontvangen van levensmiddelen en het gebruik van zijn auto. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 13 mei 2015 werd de verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en werd zijn vader als getuige gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat het recht op aanvullende bijstand met de beschikbare informatie vast te stellen moest zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de informatie die door de verzoeker was verstrekt, voldoende was om het recht op bijstand vast te stellen, ondanks de twijfels van verweerder over de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalde dat de verzoeker met ingang van de datum van indiening van het verzoek bijstand zou ontvangen ter hoogte van 50% van het voor hem geldende normbedrag. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 980,--. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden, aangezien hem vrijstelling was verleend voor het betalen van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.