ECLI:NL:RBNHO:2015:4424

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juni 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 388
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer aan een bestuurder na herhaaldelijke verkeersovertredingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 juni 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser, een bestuurder, was verplicht om mee te werken aan een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG) na herhaaldelijke verkeersovertredingen. Het primaire besluit, dat op 20 augustus 2014 werd genomen, verplichtte eiser tot deelname aan de EMG, en het bestreden besluit van 18 december 2014 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 14 juli 2014 meerdere verkeersgedragingen heeft verricht die in strijd zijn met de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid. Eiser had meer dan 50 kilometer per uur te hard gereden, wisselde van rijstrook zonder richting aan te geven, en nam een bocht naar rechts met te hoge snelheid. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van de politie mocht baseren en dat de bevindingen van de verbalisanten voldoende waren om de EMG op te leggen.

Eiser betwistte de snelheidsovertredingen en de juistheid van het proces-verbaal, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet opgingen. De rechtbank concludeerde dat verweerster terecht had besloten om eiser de EMG op te leggen, omdat er geen beleidsvrijheid was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/388

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerster

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerster eiser verplicht mee te werken aan een educatieve maatregel gedrag en verkeer (EMG).
Bij besluit van 18 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2015. Eiser is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) besluit het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als genoemd in de bij de Regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag (de Bijlage Rijgedrag).
2. Ingevolge randnummer 2, onder c, van de Bijlage Rijgedrag, is een gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, zoals niet tijdig onderkennen van de invloed van externe factoren, zoals het weer, de toestand van de weg, het tijdstip, de aanwezigheid van scholen, voetgangersoversteekplaatsen, de specifieke eigenschappen en de toestand van het eigen motorrijtuig en van andere voertuigen en van de vervoerde lading, of wegwerkzaamheden, of van interne factoren zoals het ‘hand held bellen’, afleiding door audiovisuele middelen of vermoeidheid, een gedraging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling.
Ingevolge randnummer 4, onder e, is duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van het gebruik van lichten en geven van signalen, een gedraging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling.
Ingevolge randnummer 4, onder h, geldt hetzelfde voor duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom.
3. Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser tijdens een rit op 14 juli 2014 in een [auto merk] meerdere gedragingen heeft verricht als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling. Volgens verweerster heeft eiser meer dan 50 kilometer per uur te hard gereden (randnummer 4, onder h, van de Bijlage Rijgedrag), heeft hij gewisseld van rijstrook zonder richting aan te geven (randnummer 4, onder e, van de Bijlage Rijgedrag), en heeft hij met te hoge snelheid een bocht naar rechts genomen (waarmee hij blijk geeft van een gebrek aan inzicht in risico’s in het verkeer, randnummer 2, onder c, van de Bijlage Rijgedrag). Verweerster baseert zich op het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van overtreding (het proces-verbaal) van de Politie Amsterdam-Amstelland. Verweerster stelt, gelet op deze bevindingen, gehouden te zijn om eiser de EMG op te leggen, omdat zij geen beleidsvrijheid heeft.
4. In het proces-verbaal is – voor zover van belang – het volgende opgenomen aangaande de betreffende gedragingen:
“Ter hoogte van de afrit [straatnaam 1] zagen wij dat de [auto merk] een ander voertuig via de linker rijstrook in wilde halen. Wij zagen vervolgens de remlichten van de [auto merk] ontbranden. Wij zagen dat de [auto merk] vervolgens, zonder richting aan te geven, vanaf de linkerrijstrook een stuurbeweging naar rechts maakte. Wij zagen dat de [auto merk] via de rechter rijstrook in een beweging de afrit opreed. Door deze manoeuvre van de [auto merk] moest ik, (…), remmen om een aanrijding met de [auto merk] te voorkomen.
(…)
De afrit gaat met een scherpe bocht, aangegeven met bord J2, over in de kruising met de [straatnaam 1]. Vanaf de afrit geldt er een maximum snelheid van 50 km/h, aangegeven met bord A1.
In de scherpe bocht van de afrit zagen wij dat de [auto merk] deze bocht met redelijk hoge snelheid nam. Wij zagen namelijk dat de [auto merk] ver naar rechts overhelde. Wij zagen dat de linker banden van de [auto merk] los kwamen van het asfalt.
(…)
De [straatnaam 1] betreft een 50 km/u weg binnen de bebouwde kom met 4 rijstroken, 2 rijstroken per rijrichting gescheiden door een verhoogd weggedeelte en een busbaan voor de rijrichting [locatie]. Per rijrichting worden de rijstroken gescheiden door blokmarkeringen op het asfalt.
Ik (…), heb mijn snelheid flink moeten verhogen om bij de [auto merk] bij te kunnen houden. Wij, verbalisanten, zagen dat de snelheidsmeter van het dienstvoertuig, welke niet is geijkt, een snelheid aangaf van 115 km/u. Wij zagen dat de afstand tussen de [auto merk] en ons dienstvoertuig niet kleiner werd. Wij zagen dat de afstand eerder toenam.
Wij zagen dat op de rechter rijstrook een aantal andere voertuigen reden, welke door de [auto merk] met hoge snelheid werden ingehaald.
(…) Door het grote snelheidsverschil, van meer dan 50 km/u, waarmee de [auto merk] het overige verkeer inhaalde ontstond een zeer gevaarlijke verkeerssituatiesituatie [sic].
(…)
Wij zagen dat de [auto merk] bij het naderen van de kruising met [straatnaam 2] steeds meer snelheid opbouwde. Wij zagen namelijk dat de [auto merk] steeds verder bij ons uitliep. Hierop zijn wij wederom achter de [auto merk] aangereden en hebben hierbij met een snelheid van 110 km/u, gezien op de snelheidsmeter van ons dienstvoertuig, moeten rijden om de [auto merk] bij te kunnen houden. Wij zagen dat de afstand tussen ons en de [auto merk] in eerste instantie alleen maar groter werd.”
5. Eiser bestrijdt dat hij snelheden zou hebben aangehouden van 110 en/of 115 kilometer per uur. De door de verbalisanten gebruikte meetapparatuur is in strijd met de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsmeters (de Aanwijzing) niet geijkt, zodat volgens eiser de daadwerkelijke snelheid niet vaststaat.
Eiser heeft bovendien aangevoerd dat verweerster zich ten aanzien van de constatering dat hij met te hoge snelheid een bocht naar rechts heeft genomen niet heeft mogen baseren op het proces-verbaal. In het proces-verbaal is opgenomen dat de auto naar rechts overhelde en de linkerbanden loskwamen van het asfalt, terwijl de algemene ervaringsregels leren dat wanneer men met redelijk hoge snelheid een bocht naar rechts neemt, de auto naar links zal overhellen, waardoor de rechterbanden los zullen komen van het asfalt.
Eiser erkent wel van rijstrook te zijn gewisseld zonder richting aan te geven.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerster zich op basis van het proces-verbaal op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser tijdens de rit op 14 juli 2014 meerdere gedragingen heeft verricht als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling. Indien voor ten minste twee van de drie in het bestreden besluit genoemde gedragingen het antwoord bevestigend is, dient verweerster eiser de EMG op te leggen, nu zij geen beleidsvrijheid heeft. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het uitgangspunt bij deze beoordeling dat verweerster in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt (ECLI:NL:RVS:2014:4275).
7. De rechtbank stelt voorop dat eisers gedraging, om van rijstrook te wisselen zonder richting aan te geven, vaststaat.
8. Voor wat betreft de snelheidsovertredingen (van meer dan 50 kilometer per uur) overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten hebben waargenomen dat de boordsnelheidsmeter van hun auto aangaf dat zij met een snelheid van 110 en 115 kilometer per uur hebben gereden om de auto van eiser bij te houden, maar dat de afstand tussen de voertuigen daarbij niet kleiner werd. In het licht van deze bevindingen heeft verweerster zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiser tijdens de rit de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer heeft overschreden.
Het enkele feit dat de boordsnelheidsmeter niet conform de Aanwijzing is geijkt, betekent niet dat verweerster zich bij de besluitvorming niet op het proces-verbaal mag baseren. Weliswaar kan de exacte snelheid die eiser heeft gereden niet worden vastgesteld, maar het is in het licht van de bevindingen van de verbalisanten onaannemelijk dat met een geijkte snelheidsmeter snelheden zouden zijn geconstateerd van minder dan 100 kilometer per uur. Er is immers nog een aanzienlijk verschil tussen enerzijds de op de boordsnelheidsmeter afgelezen snelheden (derhalve 110 en/of 115 kilometer per uur) en anderzijds de snelheid waarmee de toegestane snelheid met niet meer dan 50 kilometer of meer wordt overschreden (derhalve 100 kilometer per uur), waarbij de verbalisanten bovendien hebben geconstateerd dat de auto van eiser verder afstand nam. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Voor wat betreft de gedraging van eiser bij het nemen van de bocht naar rechts, constateert de rechtbank dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij wel wat hard door de bocht is gegaan. In zoverre onderschrijft hij dus de bevindingen in het proces-verbaal. Ook ten aanzien van deze gedraging heeft verweerster zich daarom mogen baseren op het proces-verbaal. Dat in het proces-verbaal (kennelijk abusievelijk) staat vermeld dat de auto naar rechts overhelde en de linkerbanden loskwamen van het asfalt (terwijl volgens eiser dat niet mogelijk is), leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit onverlet laat dat vaststaat dat eiser hard door de bocht is gereden. Ook deze beroepsgrond faalt.
10. Gelet op hetgeen onder 7 tot en met 9 is overwogen, heeft verweerster zich op basis van het proces-verbaal op het standpunt kunnen stellen dat eiser herhaaldelijk gedragingen heeft verricht als bedoeld in de Bijlage Rijgedrag. Derhalve heeft verweerster terecht besloten om eiser een EMG op te leggen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.