ECLI:NL:RBNHO:2015:3461

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
15/001401
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van hoger beroep tegen bevel tot observatie in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een bevel tot observatie van de verdachte, afgegeven door de rechter-commissaris. De verdachte, die wordt verdacht van (medeplegen van) moord/doodslag en overtreding van de Opiumwet, had hoger beroep ingesteld tegen het bevel van de rechter-commissaris van 12 maart 2015, waarin werd bevolen dat hij zou worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum (PBC) voor psychiatrische observatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een besloten raadkamer, waar de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het advies van de psychiater, dat de observatie aanbeveelt, onvoldoende onderbouwd is. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor psychische problematiek bij de verdachte, en het enkele feit dat hij wordt verdacht van een ernstig strafbaar feit rechtvaardigt niet automatisch een bevel tot observatie. De verdediging heeft betoogd dat de vordering tot observatie een zware inbreuk maakt op het recht op privacy van de verdachte, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Na zorgvuldige overweging heeft de rechtbank geoordeeld dat de beslissing van de rechter-commissaris niet voldoende was onderbouwd en heeft het beroep van de verdachte gegrond verklaard. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd, waarmee het bevel tot observatie is opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de noodzaak tot observatie in het kader van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige raadkamer
Raadkamernummer: 15/001401
RC-nr. : 14/2714
Datum uitspraak : 2 april 2015
Beschikking(ex art. 197 Sv.)

1.Ontstaan en loop van de procedure

Bij akte van 13 maart 2015 is door
[verdachte 1],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring De Weg te Amsterdam,
hierna verdachte,
hoger beroep ingesteld tegen de beslissing ex artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank van 12 maart 2015 waarbij de rechter-commissaris heeft bevolen dat verdachte wordt overgebracht naar de psychiatrische observatiekliniek Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht.
De rechtbank heeft op 2 april 2015 verdachte, zijn raadsman mr. [advocaat] en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

2.Beoordeling

Verdachte wordt verdacht van (medeplegen) moord / doodslag en van overtreding van artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van[naam psychiater], als forensisch psychiater verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NFIP) van 24 februari 2015, waarin wordt geadviseerd verdachte te laten plaatsen in het Pieter Baan Centrum (PBC). Als argumenten voor de plaatsing worden genoemd: het ernstige delict, de complexe casuïstiek alsook de complexe proceshouding van verdachte. Er is geen Pro Justitia rapportage opgemaakt. Verdachte heeft tijdens het gesprek met [naam psychiater] te kennen gegeven niet te zullen meewerken aan de Pro Justitia onderzoek.
Vervolgens is door de officier van justitie de observatie van verdachte gevorderd.
Bij brief van 6 maart 2015 heeft de raadsman het standpunt van de verdediging verwoord. De raadsman heeft voorop gesteld dat de vordering ex artikel 196 Sv een van de meest ingrijpende dwangmiddelen is in de fase van het vooronderzoek. Er wordt een zware inbreuk gemaakt op het in artikel 8 EVRM neergelegde fundamentele mensenrecht op privacy. Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2011 (ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3051) heeft de verdediging de rechter-commissaris verzocht de vordering af te wijzen omdat het trajectconsult van 24 februari 2015 van onvoldoende gewicht is om een bevel observatie op te baseren. Een ernstig delict levert op zichzelf geen noodzaak op tot onderzoek naar de geestvermogens van een verdachte. Voorts is niet gemotiveerd waarom er sprake is van complexe casuïstiek. Het gesprek met verdachte is immers ‘zeer kort’ geweest, zoals de psychiater heeft opgemerkt. Ook is niet begrijpelijk waarom er sprake is van een complexe proceshouding van verdachte. Verdachte heeft in eerste instantie gezwegen (hetgeen niet bijzonder vreemd is in een moordonderzoek). Vervolgens heeft verdachte een verklaring afgelegd.
De laatste veroordeling voor een zwaarder feit was 25 jaar geleden. Verdachte heeft nadien een normaal leven opgebouwd met vrouw en kinderen en was werkzaam in loondienst. Er zijn geen aanknopingspunten voor een psychiatrische problematiek. Tijdens een eerder onderzoek in het PBC zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
In genoemde brief is aangegeven dat verdachte niet wenst te worden gehoord op de vordering.
De officier van justitie heeft bij brief van 6 maart 2015 gereageerd op het verweer van de raadsman. De eerdere rapportage van het PBC over verdachte was niet terug te vinden in JD online of in het oude strafdossier. Voorts wijst de officier van justitie erop dat de door de raadsman aangehaalde uitspraak minder relevant is voor deze zaak nu in deze zaak door het NIFP wel is geadviseerd om verdachte te laten observeren in het PBC.
Gelet op het advies van de psychiater, de brief van de raadsman van 6 maart 2015, de brief van de officier van justitie van dezelfde datum en de (lugubere) aard en de ernst van feit 1 waarvan verdachte wordt beschuldigd, acht de rechter-commissaris het noodzakelijk dat een onderzoek wordt ingesteld naar de geestvermogens van verdachte door middel van observatie van verdachte in het PBC te Utrecht omdat dit onderzoek niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden.
Op 12 maart 2015 heeft de rechter-commissaris bevolen dat verdachte wordt overgebracht naar de psychiatrische observatiekliniek Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht.
Op 13 maart 2015 heeft verdachte tegen dit bevel overeenkomstig de wettelijke voorschriften tijdig (binnen drie dagen na betekening) hoger beroep ingesteld.
Op 2 april 2015 is het hoger beroep tijdens een besloten raadkamerzitting behandeld.
De raadsman heeft zich – gezien de brief van de voorzitter van de meervoudige kamer van 30 maart 2015 inzake de voorgenomen verwijzing naar de rechtbank [plaats] – primair op het standpunt gesteld dat ook het ingestelde hoger beroep ter beslissing dient te worden overgedragen aan de rechtbank [plaats].
Subsidiair heeft de raadsman het standpunt van de verdediging, zoals verwoord in zijn brief van 6 maart 2015, herhaald. Indien een bevel tot observatie van verdachte wordt afgegeven, dient er sprake te zijn van aanwijzingen voor een psychische problematiek. Daarvan is in het eerder door het PBC opgemaakte rapport over verdachte (dat volgens de raadsman toch ergens te vinden zou moeten zijn) of anderszins niet gebleken. De raadsman heeft verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en de beschikking van de rechter-commissaris van 12 maart 2015 te vernietigen.
De officier van justitie acht het primaire standpunt van de verdediging om de rechtbank [plaats] te laten beslissen op het hoger beroep niet begrijpelijk nu niet gebleken is dat de rechtbank op dit hoger beroep niet zou kunnen beslissen.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van de verdediging heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep dient te worden afgewezen nu de rechter-commissaris op juiste gronden het bevel observatie heeft gegeven.
Ten aanzien van het primaire standpunt van de verdediging de beslissing in deze aan te houden en de zaak daarvoor te verwijzen naar de rechtbank [plaats] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft gemeend partijen voorafgaand aan de pro forma zitting van heden op de hoogte te stellen van de voorgenomen verwijzingsbeslissing. Deze verwijzing heeft thans nog niet plaatsgevonden. Achtergrond van de voorgenomen verwijzing betreft het feit dat een medewerker van de rechtbank in een ver verwijderde familierelatie staat tot één van de verdachten in deze strafzaak. De betrokken medewerker heeft tot op heden geen enkele bemoeienis gehad met de behandeling van deze zaak. Gelet hierop en nu het geen eindbeslissing in de strafzaak zelf betreft, acht de rechtbank zich bevoegd om over het thans aanhangige hoger beroep te beslissen.
Ten aanzien van het door de rechter-commissaris afgegeven bevel tot observatie overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat een voldoende onderbouwing van de noodzaak tot observatie van verdachte (in het PBC) in het advies van de psychiater ontbreekt. Er zijn ook geen duidelijke aanwijzingen voor de aanwezigheid van psychische problematiek bij verdachte. Het enkele feit dat sprake is van een verdenking van een zeer ernstig strafbaar feit, rechtvaardigt niet de afgifte van een dergelijk bevel.
De rechtbank zal het beroep daarom bij deze stand van het onderzoek gegrond verklaren.

3.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het beroep van verdachte tegen de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2015 gegrond;
Vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2015 (bevel observatie).

4.Samenstelling raadkamer en uitspraakdatum

Deze beslissing is op 2 april 2015 gegeven en uitgesproken in raadkamer door
mr. J.M. Sassenburg, voorzitter,
mr. L.J. Saarloos en mr. M. Malsch, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij en ondertekend door de voorzitter en de griffier.