Parketnummers: 13/660658-10 (zaak A) en13/664037-11 (zaak B) (PROMIS)
Datum uitspraak: 29 maart 2011
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens,
wonende op het adres [adres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3, 8 en 15 maart 2011.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna genoemd respectievelijk zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat door de raadsvrouw van verdachte mr. B. Ficq en door verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 23 juni 2010 te Naarden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek, in elk geval in het bovenlichaam, gestoken/gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
hij op of omstreeks 26 november 2010 te Naarden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich opzettelijk mondeling en/of bij geschrift jegens [zus 1] en/of [zus 2] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken in het arrondissement Amsterdam, in elk
geval ten overstaan van een rechter of ambtenaar, een verklaring af te leggen, te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, hebbende hij, verdachte, met één of meer van zijn mededaders,
- die [zus 1] een brief overhandigd en/of laten lezen, met de strekking -
zakelijk weergegeven -
dat die [zus 1] en haar zus [zus 2] hun verklaringen moesten bijstellen en dat zij moesten zeggen dat verdachte het slachtoffer (zijnde [slachtoffer]) uit zelfverdediging had neergestoken en/of
als die zij dit niet zouden doen, dan zou verdachte achter het BSN (burger service nummer) van die [zus 1] komen en dan zou hij achterhalen waar zij was en dan zou verdachte niet rusten voordat die [zus 1] en [zus 2] en hun familie uit de weg geruimd zouden zijn en/of
dat die [zus 1] de brief heel serieus moest nemen, omdat verdachte vrienden had die haar wel wilden aanpakken en/of
dat deze brief nooit had plaatsgevonden en dat ze het nooit aan iemand mocht vertellen en als ze dat wel zou doen, dat er dan iets met die [zus 1] zou gebeuren en/of
heeft verdachtes mededader tegen die [zus 1] gezegd dat zij beter kon doen wat haar gevraagd werd, omdat hij anders niet wist hoe het met [zus 1] en [zus 2] zou aflopen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3. Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, zoals omschreven in de door haar ter zitting overgelegde schriftelijk aantekeningen, dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het in zaak A en zaak B ten laste gelegde heeft begaan. Zij heeft kort samengevat het volgende betoogd.
Ten aanzien van zaak A geldt dat verdachte tezamen met [zus 1], [zus 2] en [vriend van verdachte] op het NS-station Naarden-Bussum was. Na een ruzie met [vriend 1 van slachtoffer] en [vriend 2 van slachtoffer] zijn verdachte en zijn vrienden richting het BP-station gelopen. Bij het BP-station kwam vervolgens een auto met daarin [vriend 1 van slachtoffer], [vriend 2 van slachtoffer] en [slachtoffer] met enige snelheid aangereden en met piepende banden tot stilstand. Eerst stapten [slachtoffer] en [vriend 1 van slachtoffer] uit en kort daarop [vriend 2 van slachtoffer]. [slachtoffer] liep vervolgens direct met snelle pas op verdachte af. [slachtoffer] heeft zich in de richting van verdachte bewogen, terwijl de andere jongens zich op enkele meters afstand bevonden, met [zus 2] daartussen. Verdachte heeft [slachtoffer] niet dichtbij de auto gestoken, maar heeft hem neergestoken op het moment dat hij op het BP-terrein stond en uit het beeld van de camera naar voren stapte. Dit hebben [vriend van verdachte] en de getuige [getuige 1] gezien. De verklaring van [vriend van verdachte] inhoudende dat de voorste jongen op verdachte afrende en dat verdachte hem meteen neerstak, is betrouwbaar nu deze verklaring bij de andere bewijsmiddelen past. Verdachte heeft daarentegen over de gang van zaken rond het steken wisselende, inconsistente en innerlijk tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Uit de verklaring van [vriend van verdachte] in samenhang met de beelden kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] niet zo zeer van zich heeft afgeduwd, maar dat hij een gevechtshouding heeft aangenomen, naar voren is gestapt en een steekbeweging heeft gemaakt toen hij [slachtoffer] in zijn hart stak. Verdachte heeft dus [slachtoffer] doodgestoken, waardoor er sprake is van doodslag.
Ten aanzien van zaak B geldt dat [zus 1] aangifte heeft gedaan. Voorts heeft [medeverdachte] bekend dat hij op verzoek van verdachte aan [zus 1] een foto, tekeningen en een brief heeft verstrekt. Hij heeft ook bevestigd dat in de brief de door [zus 1] genoemde bedreigingen stonden. Gelet hierop kan worden bewezen dat verdachte heeft getracht met bedreigingen en het tonen van stukken de getuige [zus 1] te beïnvloeden.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende betoogd.
Tot twee keer toe is de confrontatie gezocht door een groep oudere Irakese jongens met het groepje van verdachte. Het groepje van verdachte heeft na de eerste confrontatie op het NS-station besloten om zich te onttrekken aan verdere escalaties en heeft zich verwijderd van het NS-station. De groep Irakese jongens is bewust en kort na het incident op het NS-station achter het groepje van verdachte aangegaan. Zij hebben zich op een zeer gewelddadige manier gemanifesteerd door loeihard rijdend en met piepende remmen stoppend, bij het BP-station te arriveren. De deuren van de auto werden opengesmeten, de inzittenden verlieten de auto, waarbij [slachtoffer] voorop liep en zich direct een weg baande richting verdachte.
De verklaringen van de getuigen over de aanval komen niet helemaal overeen, maar dat komt omdat eigenlijk buiten verdachte niemand precies heeft gezien wat er op dat moment is gebeurd. [zus 1] en [zus 2] hebben in eerste instantie verklaard over een aanval door [slachtoffer] gericht op verdachte. De rechtbank dient deze eerste verklaringen van de getuigen [zus 1] en [zus 2] te gebruiken omdat dit de meest verse verklaringen zijn en omdat ze zijn afgelegd voordat er sprake zou kunnen zijn van beïnvloeding van de getuigen. De verklaring van [vriend van verdachte] lijkt onvolledig en komt niet overeen met de verklaringen van de anderen uit het groepje van verdachte. Daarnaast claimt [vriend van verdachte] in het telefoongesprek nog wel de aanval als hij de steekpartij voor zichzelf opeist. Als hij in een latere verklaring lijkt te zeggen dat verdachte niet eens werd aangevallen en zich zonder reden zou hebben gestort op [slachtoffer], komt dit niet overtuigend over. Zijn indruk op de zitting en het niet kunnen verduidelijken van dit punt, maakt deze getuige onbruikbaar in deze zaak. Verder kunnen de verklaringen van [vriend van verdachte] als innerlijk tegenstrijdig worden opgevat en dus niet als doorslaggevend bewijsmiddel worden aangemerkt, nu de verklaring van [vriend van verdachte] niet gesteund wordt door de verklaring van de meisjes en evenmin door verdachte.
Verdachte heeft daarentegen steeds consistent verklaard over de wijze waaarop het latere slachtoffer op hem afkwam, over het door hem waargenomen puntige voorwerp in de hand van het latere slachtoffer en over het afweren van deze aanval. Het vinden van de schroevendraaier onder de rechteronderarm van [slachtoffer] bevestigt de verklaring van verdachte dat hij aangevallen werd door een bewapende [slachtoffer]. Gesteld kan worden dat de aanval al ingezet was en in gradatie meer dan enkel een dreiging tot een aanval was. Vast staat dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken, maar dat was nadat [slachtoffer] op hem afkwam met een puntig voorwerp.
Ten aanzien van zaak B heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.i
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
Op 23 juni 2010 is verdachte met zijn vrienden [zus 1] (verder: [zus 1]), [zus 2] (verder: [zus 2]) en [vriend van verdachte] (verder: [vriend van verdachte]) bij het NS-station Naarden-Bussum. Op een gegeven moment vindt daar een confrontatie plaats tussen het groepje van verdachte en [vriend 1 van slachtoffer] (verder: [vriend 1 van slachtoffer]) en [vriend 2 van slachtoffer] (verder: [vriend 2 van slachtoffer]).ii Na deze confrontatie gaan de twee groepen uiteen en daarbij worden er bedreigingen geuit naar verdachte.iii
Vervolgens is verdachte met [vriend van verdachte], [zus 1] en [zus 2] richting het BP-station aan de Lambertus Hortensiuslaan te Naarden gelopen. Enkele minuten daarna komt er ter hoogte van de ingang van het BP-station een auto aanrijden. Deze auto rijdt hard en komt met piepende banden tot stilstand.iv De bestuurder van deze auto is [vriend 1 van slachtoffer] en op de passagiersstoel zit [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]). [vriend 2 van slachtoffer] zit op de achterbank. Nadat de auto tot stilstand is gekomen, stappen [slachtoffer] en [vriend 1 van slachtoffer] uit de auto. [vriend 2 van slachtoffer] blijft achterin zitten omdat hij zijn gordel niet los krijgt.v Als [slachtoffer] en [vriend 1 van slachtoffer] zijn uitgestapt, rent [slachtoffer] direct op verdachte af. [zus 2] heeft nog geprobeerd hem tegen te houden, maar dat lukt niet.vi Wanneer [slachtoffer] bij verdachte is aangekomen, beweegt verdachte naar [slachtoffer] toe en maakt meteen een steekbeweging ter hoogte van de borst van [slachtoffer].vii Ter hoogte van het hart heeft [slachtoffer] een gapende wond. Hij loopt nog over het BP terrein en overlijdt even later ter plaatse.viii Het intreden van de dood wordt verklaard door functieverlies van het hart in combinatie met weefselschade door zuurstoftekort ten gevolge van doorgemaakt fors bloedverlies, opgelopen door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend/snijdend en perforerend geweld.ix
De rechtbank overweegt het volgende.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat een jongen uit het groepje dat richting de Stationsweg rende, riep: "Ik ga jou doodmaken".x Ook de getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat een jongen tegen de andere jongens riep: "Vuile Turk, ik ga jou doodsteken" of "doodmaken".xi Verder hebben [zus 1] en [zus 2] verklaard dat er dreigingen zijn geuit.xii Gelet op deze verklaringen gaat de rechtbank er vanuit dat, hoewel niet duidelijk is wat er precies is gezegd en door wie, er op het NS-station door [vriend 1 van slachtoffer] dan wel [vriend 2 van slachtoffer] bedreigingen zijn geuit jegens verdachte.
Op 23 juni 2010 komt er om 20:55 uur een melding binnen van de heer [melder] dat er twee of drie Turkse of Marokkaans uitziende jongens bezig zijn een vechtpartij op te zetten. Vervolgens kom er om 20:56 uur een melding binnen dat er in Bussum op de Stationsweg, station Naarden-Bussum een aantal Marokkanen achter een persoon aan rennen richting het busstation. Om 20:59 uur komt de eerste melding binnen van de steekpartij bij het BP-station.xiii Gelet op deze meldingen is de rechtbank van oordeel dat er slechts enkele minuten zijn verstreken tussen het incident op het NS-station en de steekpartij op het BP-station. De verklaringen van [vriend 1 van slachtoffer] en [vriend 2 van slachtoffer] inhoudende dat zij na het incident op het NS-station eerst naar huis zijn gegaan en op de Playstation hebben gespeeld, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
[vriend van verdachte] heeft op 25 juni 2010 bij de politie verklaard dat hij heeft gezien dat toen [slachtoffer] op verdachte afkwam, verdachte naar [slachtoffer] toe bewoog en hem meteen neerstak. [vriend van verdachte] heeft verklaard dat dit gebeurde op het moment dat verdachte op de camerabeelden uit beeld stapte.xiv Ter terechtzitting heeft [vriend van verdachte] verklaard dat hij de steekpartij heeft gezien. Hij heeft gezien dat er een persoon op verdachte kwam afrennen en dat verdachte die persoon uit het niets heeft neergestoken. Verder kan [vriend van verdachte] zich niet meer precies herinneren wat er is gebeurd, aangezien het bijna een jaar geleden is. Hij kon zich echter het incident in de eerste weken daarna wel goed herinneren.xv [vriend van verdachte] heeft ter terechtzitting zijn verklaring van 25 juni 2010 niet ontkracht. Tevens blijkt uit de foto's van de camerabeelden dat [vriend van verdachte] op het moment dat volgens hem de steekpartij heeft plaatsgevonden, dichtbij verdachte stond en zicht had op wat er gebeurde. Daarnaast was [vriend van verdachte] een vriend van verdachte en valt er uit het dossier niet af te leiden waarom hij ten aanzien van verdachte onjuist belastend zou verklaren. Deze omstandigheden brengen met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van [vriend van verdachte] zoals afgelegd bij de politie op 25 juni 2010 betrouwbaar is.
Gelet op de verklaring van [vriend van verdachte] die wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1], gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte [slachtoffer] meteen nadat [slachtoffer] op hem af kwam rennen, heeft neergestoken. Nu verdachte ter terechtzitting ook heeft bekend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken, is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde in zaak A bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank gaat uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 26 november 2010xvi heeft [zus 1] een afspraak met [medeverdachte] gehad bij het station Naarden-Bussum te Naarden. Tijdens deze afspraak heeft [medeverdachte] aan [zus 1] een papiertje met een samenvatting van wat er op de dag van de steekpartij in juni 2010 was gebeurd, gegeven. Dit papiertje leek op een politierapport of een proces-verbaal. Ook heeft [medeverdachte] aan [zus 1] een getuigenverklaring van haar zus laten zien en haar wat foto's getoond. Op deze foto's was onder andere een arm bij een put te zien met daarbij bloed. Onder deze arm lag een schroevendraaier. Verder heeft [medeverdachte] een brief van verdachte aan [zus 1] gegeven. De inhoud van de brief was ongeveer als volgt.xvii [zus 1] en [zus 2] moesten hun verklaringen bijstellen en zeggen dat hij het slachtoffer uit zelfverdediging heeft neergestoken. Als ze dit niet zouden doen, zouden [zus 1], [zus 2] en hun familie uit de weg geruimd worden. Er zouden mensen zijn die dit wilden doen.xviii Ook zou hij achter haar BSN nummer komen en dan zou hij achterhalen waar ze was. Hij zou niet rusten voordat hij haar en haar familie uit de weg had geruimd. [zus 1] moest de brief heel serieus nemen omdat er vrienden van hem zijn die haar zouden willen aanpakken. Verder had verdachte geschreven dat deze brief nooit had plaatsgevonden en dat zij het nooit aan iemand moest vertellen en als ze dat wel zou doen, dat er iets met haar zou gebeuren.xix [medeverdachte] heeft vervolgens [zus 1] verder aangeraden om te doen wat haar gevraagd werd, namelijk het bijstellen van verklaringen. Hij wist anders niet hoe het met [zus 1] en [zus 2] zou aflopen.xx Verdachte heeft tegen [medeverdachte] gezegd dat [zus 1] binnenkort moest voorkomen. Om die reden heeft verdachte de brieven aan [medeverdachte] gegeven met het verzoek ze aan [zus 1] te geven zodat ze de brieven kon lezen.xxi
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen getuigen heeft beïnvloed en dat hij niets weet van een brief. Verdachte denkt dat [medeverdachte] op eigen initiatief [zus 1] heeft benaderd. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet geloofwaardig, aangezien in het dossier geen aanknopingspunten te vinden zijn die de lezing van verdachte ondersteunen. Verder weegt de rechtbank mee dat [medeverdachte] over stukken uit het strafdossier van zaak A beschikte en dat hieraan geen andere uitleg kan worden gegeven dan dat [medeverdachte] deze stukken van verdachte heeft gekregen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
op 23 juni 2010 te Naarden opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in de hartstreek gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 26 november 2010 te Naarden tezamen en in vereniging met een ander, zich opzettelijk mondeling en bij geschrift jegens [zus 1] heeft geuit, kennelijk om haar vrijheid om naar waarheid ten overstaan van de rechter-commissaris in strafzaken in het arrondissement Amsterdam een verklaring af te leggen, te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte wist dat die verklaring zou worden afgelegd, hebbende hij, verdachte, met zijn mededader,
- die [zus 1] een brief overhandigd en laten lezen, met de strekking - zakelijk weergegeven -
dat die [zus 1] en haar zus [zus 2] hun verklaringen moesten bijstellen en dat zij moesten zeggen dat verdachte het slachtoffer (zijnde [slachtoffer]) uit zelfverdediging had neergestoken en
als zij dit niet zouden doen, dan zou verdachte achter het BSN (burger service nummer) van die [zus 1] komen en dan zou hij achterhalen waar zij was en dan zou verdachte niet rusten voordat die [zus 1] en [zus 2] en hun familie uit de weg geruimd zouden zijn en
dat die [zus 1] de brief heel serieus moest nemen, omdat verdachte vrienden had die haar wel wilden aanpakken en
dat deze brief nooit had plaatsgevonden en dat ze het nooit aan iemand mocht vertellen en als ze dat wel zou doen, dat er dan iets met die [zus 1] zou gebeuren en
die [zus 1] gezegd dat zij beter kon doen wat haar gevraagd werd, omdat hij anders niet wist hoe het met [zus 1] en [zus 2] zou aflopen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid van de feiten
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat hoewel verdachte fysiek werd bedreigd met een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding, er geen sprake is van noodweer nu verdachte op het moment dat de jongens uit de auto stapten er voor had kunnen kiezen zich uit de voeten te maken. Daarvoor was voldoende ruimte. In plaats daarvan heeft verdachte de komst van [slachtoffer] gewapend met een mes in zijn hand, afgewacht, een gevechtspositie ingenomen en daarbij [slachtoffer] neergestoken. Deze handelwijze staat een beroep op noodweer in de weg. Daarnaast is de door verdachte gekozen verdediging, te weten een gerichte messteek in de borst van [slachtoffer], disproportioneel.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende betoogd.
De aanval door het latere slachtoffer laat zich juridisch vertalen in een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Indien aannemelijk is gemaakt dat [slachtoffer] een onmiddellijk dreigende aanval heeft uitgevoerd op verdachte gewapend met een schroevendraaier, rechtvaardigt de ernst van deze aanval het zich verdedigen door middel van een mes. Van verdachte kan moeilijk worden verwacht dat hij zich met blote handen verdedigt tegen een aanvaller die een puntig voorwerp in zijn handen heeft. De aankondiging van de groep dat ze terug zouden komen voor het afmaken van verdachte, dient te worden meegewogen in de beoordeling van de vraag naar de proportionaliteit tussen middel en doel. Nu verdachte het wapen aannam op het moment dat de dreiging van de aanval zich openbaarde, kan niet worden aangenomen dat er sprake was van een voorbereide verdediging. Daarnaast heeft verdachte niet een aanval geprovoceerd. Hij werd verrast en overdonderd door de komst van de Irakese jongens.
Vluchten was voor verdachte niet mogelijk en ook geen reëel alternatief. Verdachte heeft verklaard dat als hij de rug zou hebben gekeerd naar zijn aanvaller en op de vlucht zou zijn geslagen, hij er zeker van was dat hij het puntige voorwerp in zijn rug zou hebben opgevangen. Het nemen van bewuste weloverwogen en verantwoorde keuzes is niet per definitie passend en logisch in dit soort situaties en zeker niet bij adolescenten. Verdachte kon en mocht dus denken dat er geen enkele uitweg was en dat het steken met zijn mes om de aanval te keren om zijn eigen leven te redden, gerechtvaardigd was. Nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Slechts enkele minuten na de confrontatie op het NS-station waarbij verdachte is bedreigd, komt onverwachts bij het BP-station een auto hard aanrijden en met piepende remmen tot stilstand. Uit deze auto stapt een van de jongens met wie verdachte bij het NS-station ruzie heeft gehad en die verdachte heeft bedreigd. Ook stapt er een andere jongen uit en deze jongen komt direct op verdachte afrennen. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien brengen mee dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, eerbaarheid of goed. Er was dus sprake van een noodweersituatie. Voorts dient de vraag te worden beantwoord of verdachtes reactie hierop, te weten het gericht steken met een mes in het hart van [slachtoffer], noodzakelijk en geboden was. De verdediging van verdachte dient dus de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit te kunnen doorstaan.
Verdachte bevond zich op het moment dat de auto kwam aanrijden en [slachtoffer] op hem af kwam rennen in een onoverzichtelijke situatie. [slachtoffer], [vriend 1 van slachtoffer] en [vriend 2 van slachtoffer] waren met de auto, waardoor zij als verdachte weg zou lopen, waarschijnlijk sneller waren geweest. Daarnaast bevond verdachte zich op dat moment in een dorp dat hij niet kende, waardoor het voor hem niet duidelijk was waar hij naartoe had kunnen gaan. In deze onoverzichtelijke situatie kan dan ook niet van verdachte gevergd worden dat hij had moeten vluchten. Verdachte bevond zich dus in een situatie waarin hij zich mocht verdedigen, waarbij nog van belang is dat alle gebeurtenissen zich slechts in enkele seconden afspeelden.
Bij de vraag of verdachte proportioneel heeft gehandeld, gaat de rechtbank uit van de situatie dat [slachtoffer] op het moment dat hij naar verdachte rende, geen schroevendraaier in zijn hand had. Geen van de getuigen heeft namelijk verklaard een schroevendraaier in de handen van [slachtoffer] te hebben gezien. Hoewel er een schroevendraaier bij de arm van [slachtoffer] is aangetroffen, valt niet uit te sluiten dat deze uit zijn broekzak is gevallen. Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte in zijn eerste verklaring niets heeft gezegd over een puntig voorwerp in de handen van [slachtoffer], maar pas na ruim drie maanden op 27 september 2010 met deze verklaring komt. Mocht er een puntig voorwerp in de handen van [slachtoffer] hebben gezeten, dan zou het voor de hand hebben gelegen dat verdachte daar direct een verklaring over had afgelegd. Gelet hierop en op het tijdsverloop van ruim drie maanden voordat verdachte met deze verklaring komt, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de kladversie van zijn verklaring op 27 september 2010 heeft geschreven voordat hij het dossier had gelezen, niet geloofwaardig. Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] een puntig voorwerp in zijn handen had, ook niet geloofwaardig. Nu [slachtoffer] geen puntig voorwerp in zijn handen had op het moment dat hij op verdachte kwam afrennen, is de reactie van verdachte, te weten het direct en gericht steken met een mes in het hart van [slachtoffer], niet proportioneel. De omstandigheid dat er eerder jegens verdachte bedreigingen zijn geuit, doet aan dit oordeel niet af.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat indien verdachte wel een puntig voorwerp zou hebben gezien, hij nog steeds niet proportioneel heeft gehandeld. De schroevendraaier zoals te zien op foto 13 op pagina 6.10.5. van het doorgenummerde proces-verbaal is niet groot en heeft geen handvat. Zou verdachte een puntig voorwerp hebben gezien, dan moet dat een klein gedeelte zijn geweest. Daarbij is wederom van belang dat geen van de getuigen dit voorwerp heeft gezien. Verdachte had zich dus door dit puntige voorwerp niet zo bedreigd kunnen en mogen voelen dat het daardoor geboden was met een mes direct en gericht in het hart van [slachtoffer] te steken.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Nu geen rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden, zijn de bewezen geachte feiten volgens de wet strafbaar.
6. Strafbaarheid van de verdachte
6.1. Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte kan volgens de officier van justitie geen geslaagd beroep op noodweerexces doen, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat verdachte handelde vanuit een hevige gemoedstoestand welke werd veroorzaakt door de dreiging van een wederrechtelijke aanranding. Daarbij is van belang dat verdachte wisselende en innerlijk tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de gang van zaken voorafgaand aan het steken. De verklaringen van verdachte zijn ongeloofwaardig en dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring dat hij in paniek en bang was. Uit de situatie bij het NS-station blijkt dat verdachte niet iemand is die snel bang of in paniek is, maar eerder als iemand die zich niet laat bedreigen. Dat beeld wordt bevestigd door de getuigenverklaringen dat verdachte nadat hij [slachtoffer] had gestoken, [vriend 2 van slachtoffer] en [vriend 1 van slachtoffer] achterna is gegaan met een geheven mes.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het gevolg is van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Verdachtes leeftijd, de aangekondiging "we komen terug en maken je af", het onverwachte weerzien bij het BP-station, de wijze van aankomst bij het BP-station, de vastberaden gang van de aanvallers naar verdachte, de ongerijmdheid van de agressie, het opzij duwen van één van de zusjes en de ingezette, bewapende aanval op verdachte hebben verdachte hevig beroerd en zijn reactie bepaald. Verdachte is dan ook straffeloos in verband met een hem toekomend beroep op noodweerexces.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Niet aannemelijk is geworden dat de situatie waarin verdachte zich bevond dermate bedreigend was dat hij daardoor in een zo hevige gemoedsbeweging is geraakt dat dit een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging zou rechtvaardigen. De rechtbank acht het begrijpelijk dat verdachte na de ruzie op het station, de bedreigingen die zijn geuit, het hard komen aanrijden van de auto en het op hem af komen rennen van [slachtoffer], bang is geweest, maar deze omstandigheden zijn niet van dusdanige aard dat daardoor de volledige verwijtbaarheid van verdachte komt te vervallen. Gelet hierop faalt het beroep op noodweerexces. Verder zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten en verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir primair benadrukt dat zij heeft gevorderd dat verdachte ter observatie zal worden geplaatst in het Pieter Baan Centrum. In dat geval kan nog geen straf gevorderd worden.
Subsidiair, bij het niet toewijzen van de vordering tot observatie, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering van de officier van justitie tot plaatsing van verdachte in het Pieter Baan Centrum af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat zij het advies aan verdachte om tijdens de observaties niet mee te werken, eventueel zal herzien als de rechtbank het feit strafbaar zou achten.
Verder heeft de verdediging geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Plaatsing in het Pieter Baan Centrum?
De officier van justitie heeft op 17 januari 2011 gevorderd dat verdachte wordt geplaatst ter observatie in het Pieter Baan Centrum. De rapportages van psycholoog Moonen van 14 september 2010 en een brief van psychiater Weeda eveneens van 14 september 2010 liggen daar mede aan ten grondslag. De rechter-commissaris heeft geen beslissing op deze vordering genomen en deze beslissing aan de rechtbank overgelaten.
De officier van justitie heeft haar vordering ter zitting herhaald en de rechtbank heeft de officier van justitie, de raadsvrouw en verdacht hier opnieuw over gehoord ter zitting.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van mening is dat hij niet onderzocht hoeft te worden en niet bereid is mee te werken aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum. Tevens heeft de raadsvrouw van verdachte primair verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Pas als de rechtbank het feit bewezen heeft verklaard en strafbaar zou achten, dan zal de raadsvrouw eventueel verdachte het advies geven mee te werken aan een onderzoek. Dit is echter geen zekerheid. Daarbij heeft verdachte verklaard dat, mocht zijn raadsvrouw het advies geven mee te werken, de kans redelijk groot is dat hij dat alsnog niet zal doen. Gelet op de voornamelijk afwijzende houding van verdachte tegenover plaatsing in het Pieter Baan Centrum is de rechtbank van oordeel dat te onzeker is of verdachte, nu de feiten bewezen zijn verklaard en volgens de wet strafbaar zijn, alsnog zal meewerken aan een onderzoek door het Pieter Baan Centrum. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot plaatsing van verdachte in het Pieter Baan Centrum af. Daarbij weegt de rechtbank eveneens mee dat uit de gedragskundige rapportages die aan de vordering van de officier van justitie ten grondslag zijn gelegd wel valt te herleiden dat verdachte niet meewerkt aan het tot stand komen van rapportages over zijn persoon maar daarin wordt niet expliciet geadviseerd tot observatie in het Pieter Baan Centrum noch wordt onderbouwd dat dit noodzakelijk is. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat observatie in het Pieter Baan Centrum noodzakelijk is. Uit het dossier blijkt bijvoorbeeld niet dat er hele zware psychiatrische problematiek speelt of heeft gespeeld bij verdachte.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee misdrijven, waarvan één zeer ernstig. Verdachte heeft op de openbare weg en op klaarlichte dag het slachtoffer [slachtoffer] met een mes dood gestoken. Een relatief kleine ruzie bij het NS-station is zodanig uit de hand gelopen dat uiteindelijk iemand is overleden. Verdachte heeft door met een mes gericht in het hart van [slachtoffer] te steken, [slachtoffer] het leven ontnomen. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen de nabestaanden groot leed berokkend dat zal blijven voortduren. De vader van [slachtoffer] heeft ter terechtzitting verklaard dat de dood van zijn zoon binnen de familie voor een groot drama heeft gezorgd. Tevens heeft verdachte doordat het feit op de openbare weg heeft plaatsgevonden, de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beïnvloeden van de vrijheid van [zus 1] en [zus 2] om naar waarheid een verklaring af te leggen ten overstaan van de rechter-commissaris. Verdachte heeft hierdoor de verklaringsvrijheid van deze personen geschonden en getracht de waarheidsvinding te belemmeren.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 augustus 2010 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Bij de hoogte van de straf houdt de rechtbank echter ook rekening met de gedragingen van het slachtoffer zelf, aangezien de escalatie mede is gecreëerd door [slachtoffer] en zijn vrienden. Op het NS-station hebben zij namelijk als eerste de confrontatie met verdachte gezocht. Daarna hebben zij op verdachte en zijn vrienden gewacht, zijn zij met een auto met hoge snelheid bij het BP-station op hen afgereden en is [slachtoffer] op verdachte komen afrennen. Zij hebben dus wederom de confrontatie met verdachte opgezocht. Ook is van belang dat alle gebeurtenissen op het BP-station in enkele seconden zijn gebeurd. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft ten aanzien van zaak A een vordering tot vergoeding van geleden materiële schade ingediend voor een totaalbedrag van € 175.000,-. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, maar heeft daarbij opgemerkt dat enige schadevergoeding gewenst lijkt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is gebrekkig onderbouwd doordat er geen stukken zijn bijgevoegd waaruit blijkt wat de specifieke kostenposten voor de benadeelde partij zijn geweest. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat de benadeelde partij bepaalde kosten zal hebben gemaakt, kan zij wegens het ontbreken van deze stukken geen beslissing nemen over welke kosten dienen te worden toegewezen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 285a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
Doodslag
Ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde:
Medeplegen van het opzettelijk mondeling en bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen, te beïnvloeden, terwijl hij weet dat die verklaring zal worden afgelegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Wijst af de vordering tot plaatsing van [verdachte] in het Pieter Baan Centrum.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.C. Schaafsma en T.H. van Voorst Vader, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.D. Coumou, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2011.
De griffier is buiten staat mede te ondertekenen.
i De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in het dossier van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina's in het dossiers.
ii Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2011. Pagina 5.1.1. (verklaring van [zus 2]). Pagina 5.1.2. (verklaring van [zus 1]). Pagina 5.1.3.1. (verklaring van [vriend 2 van slachtoffer]). Pagina 5.1.4. (verklaring van [vriend 1 van slachtoffer]).
iii Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2011. Een proces-verbaal van verhoor van [zus 2] van 31 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pagina 2. Een proces-verbaal van verhoor van [zus 1] van 31 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pagina 4. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2010032478 inhoudende de verklaring van [getuige 3], pagina 5.2.14. Een proces-verbaal met nummer 2010032478-71 van 18 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], blad 2, inhoudende de verklaring van [getuige 2].
iv Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 maart 2011. Pagina 5.2.10 (verklaring van [getuige 4]). Pagina 5.1.1. (verklaring van [zus 2]). Pagina 5.1.1.2. (verklaring van [zus 2]) Pagina 5.1.2. (verklaring van [zus 1]) Pagina 5.1.2.2. (verklaring [zus 1]).
v Pagina 5.2.10. (verklaring van [getuige 4]). Pagina 5.1.3.1. (verklaring van [vriend 2 van slachtoffer]).
vi Pagina 5.1.1. (verklaring van [zus 2]). Pagina 5.1.1.2. (verklaring van [zus 2]). Pagina 5.1.2. (verklaring van [zus 1]). Pagina 5.1.2.2. (verklaring van [zus 1]). Pagina 2.2.5. (verklaring van [vriend van verdachte]).
vii Pagina 2.2.5. (verklaring van [vriend van verdachte]). Pagina 5.2.7. (verklaring van [getuige 1].
viii Pagina 3.1.3. (proces-verbaal van bevindingen)
ix Een geschrift, te weten een rapportage van het Nederlands Forensisch instituut met zaaknummer 2010.06.24.012 van 2 februari 2011, opgemaakt door arts en patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, pagina 4, inhoudende de verklaring van deze patholoog.
x Een proces-verbaal met nummer 2010032478-71 van 18 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], blad 2, inhoudende de verklaring van [getuige 2].
xi Pagina p. 5.2.14 (verklaring van [getuige 3])
xii Een proces-verbaal van verhoor van [zus 2] van 31 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pagina 2. Een proces-verbaal van verhoor van [zus 1] van 31 januari 2011 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, pagina 4.
xiii Pagina 3.1.8. (proces-verbaal)
xiv Pagina 2.2.5. (verklaring van [vriend van verdachte] met bijlage foto BP3).
xv Verklaring van [vriend van verdachte] zoals afgelegd ter terechtzitting 3 maart 2011
xvi Pagina 8.2. (verklaring van [zus 1]). Pagina 8.2.1. (proces-verbaal van bevindingen)
xvii Pagina 8.2. (verklaring van [zus 1])
xviii Pagina 8.1. (proces-verbaal van bevindingen)
xix Pagina 8.2. (verklaring van [zus 1]). Pagina 8.7. (verklaring van [medeverdachte]).
xx Pagina 8.1. (proces-verbaal van bevindingen)
xxi Pagina 8.7. (verklaring van [medeverdachte])