ECLI:NL:RBNHO:2015:3457

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5325
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen herroeping horeca-exploitatievergunning en ontvankelijkheid van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2015 uitspraak gedaan in een beroep dat betrekking heeft op de herroeping van een horeca-exploitatievergunning. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Boekel, had eerder een vergunning verkregen voor de duur van één jaar, maar deze werd herroepen door de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder, na een bezwaar van derde-partijen. Eiser stelde dat het bestreden besluit samenhangt met de weigering om de vergunning om te zetten naar een vergunning voor onbepaalde tijd en dat hij belang had bij het beroep omdat hij schade zou lijden door de herroeping van de vergunning.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser geen belang kan ontlenen aan de gestelde samenhang tussen de besluiten, aangezien het bestreden besluit betrekking heeft op een inmiddels geëxpireerde vergunning. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangekondigde schadeclaim van eiser niet voldoende onderbouwd is om procesbelang aan te nemen. Eiser heeft slechts op één dag, 18 december 2014, geen gebruik kunnen maken van de vergunning, en het is niet aannemelijk dat hij daardoor schade heeft geleden, aangezien zijn horecabedrijf alleen op vrijdagen en zaterdagen geopend was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet inhoudelijk op de zaak is ingegaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen, waaronder de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/5325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2015 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [bedrijfsnaam], te[vestigingsplaats], eiser
(gemachtigde: mr. R.J. Boekel),
en

de burgemeester van de gemeente Zaanstad, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.P. Kamp).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij 1]en
[naam derde partij 2], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een horeca-exploitatievergunning verleend voor de duur van één jaar.
Bij besluit van 18 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van (onder meer) de derde-partijen gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De derde-partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Deijle en H. de Loos, bijgestaan door de gemachtigde van verweerder. De derde-partijen zijn verschenen, vergezeld door [naam].

Overwegingen

1. Zoals ter zitting met partijen besproken ziet de rechtbank zich bij de beoordeling vooreerst voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij het beroep, nu het bestreden besluit betrekking heeft op een inmiddels geëxpireerde vergunning.
2. Eiser heeft in dit verband verklaard dat het bestreden besluit onlosmakelijk samenhangt met het (een dag eerder) op 17 december 2014 genomen besluit, waarbij verweerder heeft geweigerd de vergunning om te zetten naar een vergunning voor onbepaalde tijd. Volgens eiser heeft de uitkomst van de onderhavige procedure gevolgen voor deze beslissing. Bovendien stelt eiser belang te hebben bij het beroep omdat hij – indien mocht blijken van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit – een schadeclaim zal indienen teneinde een vergoeding te verkrijgen voor de schade die hij heeft geleden doordat het horecabedrijf (na herroeping van het primaire besluit) gesloten moest blijven.
3. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is voor het aannemen van procesbelang vereist dat het doel dat de indiener voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Het belang bij een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel kan worden betrokken bij aanvragen die leiden tot besluiten in de toekomst (ECLI:NL:RVS:2012:BX5936). Voorts kan het belang bij het rechtsmiddel onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt (ECLI:NL:RVS:2013:206).
4. Eiser kan naar het oordeel van de rechtbank geen belang ontlenen aan de gestelde (maar niet nader onderbouwde) samenhang tussen enerzijds de weigering om de vergunning te verlengen en anderzijds het bestreden besluit. Een inhoudelijk oordeel van de rechtbank kan niet meer bij de bestuurlijke besluitvorming worden betrokken, nu verweerder op het tegen het besluit van 17 december 2014 gemaakte bezwaar inmiddels een beslissing heeft genomen, waartegen afzonderlijk beroep open staat. Gegrondverklaring van het onderhavige beroep kan voor eiser echter geen zelfstandige feitelijke betekenis hebben, nu het bestreden besluit immers betrekking heeft op de inmiddels geëxpireerde vergunning.
5. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser evenmin belang ontlenen aan de aangekondigde schadeclaim in geval van gegrondverklaring van het beroep. Omdat de vergunning op 19 december 2014 zou expireren, heeft eiser door de herroeping van het primaire besluit slechts op één dag, te weten 18 december 2014, geen gebruik kunnen maken van de vergunning en het horecabedrijf gesloten moeten houden. Het is echter niet aannemelijk dat daardoor schade wordt geleden, nu 18 december 2014 een donderdag betrof en het horecabedrijf, blijkens de eigen verklaringen van eiser, slechts geopend was op vrijdagen en zaterdagen. Afgezien daarvan is ook de enkele aankondiging dat een schadeclaim zal worden ingediend overigens onvoldoende voor het aannemen van belang bij het beroep.
6. Gelet op het hetgeen onder 4 en 5 is overwogen is eiser niet-ontvankelijk in zijn beroep. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Helmich, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.