ECLI:NL:RBNHO:2015:3286

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3222
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in planschade wegens wijzigingsbevoegdheid in bestemmingsplan

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van percelen in [plaats], een verzoek ingediend om een tegemoetkoming in planschade. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan van [plaats], die het mogelijk maakt om 13 woningen te bouwen nabij hun eigendommen. De eisers stellen dat deze wijzigingsbevoegdheid leidt tot een waardedaling van hun percelen, en hebben taxaties overgelegd ter onderbouwing van hun claim. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Waterland, heeft de verzoeken afgewezen op basis van artikel 6.1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, omdat er nog geen toepassing is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en er derhalve geen sprake zou zijn van planschade.

De rechtbank heeft de zaak op 2 april 2015 behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. K.J.T.M. Hehenkamp. De verweerder werd vertegenwoordigd door H. Koldewijn en R. Ayoub. De rechtbank overweegt dat volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) planschade alleen voor vergoeding in aanmerking komt indien er sprake is van schade die voortvloeit uit de in de wet genoemde planologische maatregelen. De wijzigingsbevoegdheid zelf is geen zelfstandige oorzaak van planschade, en pas wanneer deze bevoegdheid wordt toegepast, kan er sprake zijn van een wijzigingsplan dat als oorzaak van planschade kan worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat de eisers geen recht hebben op vergoeding van de door hen gestelde schade, omdat de wet geen grondslag biedt voor het vergoeden van schaduwschade die voortvloeit uit een wijzigingsbevoegdheid. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond en wijst de verzoeken om planschadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 14/3222, 14/3223, 14/3224 en 14/3225
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2015 in de zaken tussen

1.[eiser 1],

2.[eiser 2],

3.[eisers 1],

4.[eisers 2],

allen wonende te [woonplaats],
eisers,
(gemachtigde: mr. K.J.T.M. Hehenkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van Waterland, verweerder
(gemachtigde: H. Koldewijn).
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van eisers sub 4 om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluiten van 28 januari 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eisers sub 1, 2 en 3 om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 juli 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2015. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van R. Ayoub, beiden werkzaam bij de gemeente Waterland.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) kent het college degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Ingevolge het tweede lid is een oorzaak als bedoeld in het eerste lid:
a. een bepaling van een bestemmingsplan, beheersverordening of inpassingsplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.3, artikel 3.6, eerste lid, of artikel 3.38, derde of vierde lid;
b. een bepaling van een wijziging krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder a, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, of van een uitwerking krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder b, of een nadere eis krachtens artikel 3.6, eerste lid, onder d;
[…]
2. Eisers sub 1 en 2 zijn eigenaren van onderscheidenlijk de percelen met de daarbij behorende woonarken aan de [adres 1] en [adres 2] in [plaats].
Eisers sub 3 en 4 zijn eigenaren van onderscheidenlijk de percelen en de daarop gelegen woningen aan de [adres 3] en [adres 4] in [plaats].
Zij hebben op 27 september 2013, respectievelijk 9 december 2013 verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij stellen te lijden ten gevolge van de in het bestemmingsplan “[plaats]” opgenomen wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het oprichten van 13 woningen op de locatie [adres 5].
3. Verweerder heeft de verzoeken met toepassing van artikel 6.1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd het feit dat tot op heden nog geen toepassing is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid zodat van planschade nog geen sprake is.
4. Eisers betogen dat wel degelijk schade is ontstaan nu de in het bestemmingsplan “[plaats]” opgenomen wijzigingsbevoegdheid, welke het mogelijk maakt in de onmiddellijke nabijheid van hun percelen 13 woningen op te richten, onherroepelijk is. Een redelijk denkend en handelend koper zal hier, bij het bepalen van de prijs die hij bereid is te betalen voor het betreffende perceel, rekening mee houden. Eisers stellen dat de wijzigingsbevoegdheid derhalve leidt tot een waardedaling van hun percelen. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers taxaties overgelegd. Het feit dat, zoals verweerder stelt, artikel 6.1, tweede lid, van de Wro geen grondslag biedt voor vergoeding van deze schaduwschade, ontslaat verweerder niet van de verplichting tot vergoeding van de schade, aldus eisers.
4.1
Eisers hebben verzocht om vergoeding van planschade. Deze vorm van schade is geregeld in de eerste afdeling van hoofdstuk 6 van de Wro. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid van de Wro komt planschade alléén voor vergoeding in aanmerking indien sprake is van schade geleden ten gevolge van in de limitatieve opsomming van het tweede lid genoemde planologische maatregelen. De door eisers genoemde schadeoorzaak, te weten de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigings
bevoegdheidom woningen in de directe nabijheid van hun woningen of woonarken te bouwen, is geen oorzaak als bedoeld in het eerste lid en komt derhalve niet voor vergoeding in aanmerking. Pas als aan een in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid toepassing is gegeven, kan er sprake zijn van een wijzigingsplan zoals genoemd als een oorzaak van planschade in artikel 6.1, tweede lid van de Wro. De wet staat derhalve toekenning van planschade in verband met het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid niet toe. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat eisers stellen schade te hebben geleden door het opnemen van de wijzigingsclausule. Voor het toekennen van (plan)schadevergoeding dient immers een wettelijke grondslag te zijn, en die is er thans niet. Voor zover eisers aanvoeren dat het niet vergoeden van planologische schaduwschade tot onbillijkheden leidt is het aan de wetgever om te beslissen of hierin door wetswijziging verandering moet worden gebracht.
De rechtbank ziet bevestiging voor haar standpunt in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (o.a. de uitspraken van 14 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0109 en 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3441).
5. Verweerder heeft gelet hierop terecht de verzoeken afgewezen. De beroepsgrond faalt.
6. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. de Valk, voorzitter, en mr. J.M. Janse van Mantgem, en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.