ECLI:NL:RBNHO:2015:3225

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 5178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidieplafond en weigering subsidie door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vaststelling van het subsidieplafond en de weigering van subsidie door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De gemeente Bussum en het college van burgemeester en wethouders van Bussum, eisers in deze procedure, hebben in 2013 een aanvraag ingediend voor subsidie voor het project 'Herinrichting Spijkerstraat en omgeving'. Deze aanvraag werd afgewezen omdat het subsidieplafond voor de regio Gooi en Vechtstreek was overschreden. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, maar heeft later alsnog subsidie verleend voor het project op 12 februari 2014.

De rechtbank heeft op 21 april 2015 geoordeeld dat eisers geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, aangezien de gevraagde subsidie inmiddels is verleend. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van een terugkerende gebeurtenis die eisers procesbelang kan geven, omdat het onderhavige project op zichzelf staat en de aan dit specifieke project verbonden onderdelen een rol hebben gespeeld bij de rangschikking ten opzichte van andere projecten. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen rechtens te beschermen belang meer is.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op 12 april 2015. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/5178

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2015 in de zaak tussen

gemeente Bussum en het college van burgemeester en wethouders van Bussum, eisers
(gemachtigde: mr.drs. H. Doornhof),
en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. G.D. van der Veen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2013, gepubliceerd 16 mei 2013, heeft verweerder het subsidieplafond voor het jaar 2013 voor subsidie op grond van de Uitvoeringsregeling subsidie BDU Kleine Infrastructuur Noord-Holland 2012, vastgesteld op in totaal € 14.736.466,-- waarbij voor Gooi en Vechtstreek een subsidieplafond van € 4.300.200,-- geldt.
Bij besluit van 4 juni 2013 heeft verweerder een aanvraag van de gemeente Bussum om subsidie op grond van de uitvoeringsregeling voor het project ‘Herinrichting Spijkerstraat en omgeving’, afgewezen.
Bij besluit van 11 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de bovengenoemde besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 12 februari 2014 heeft verweerder alsnog subsidie verleend voor het betreffende project.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2014. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van drs. F.J. Molendijk en G. Pieters, allen werkzaam bij de provincie Noord-Holland.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de Wet BDU verkeer en vervoer wordt onder verkeer- en vervoerbeleid verstaan:
het samenstel van maatregelen gericht op aanleg, verbetering van de functionaliteit en op de instandhouding van de gebruiksfunctie van onroerende voorzieningen ten behoeve van het vervoer van personen en goederen, op exploitatie van openbaar en daarmee gelijkgesteld vervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000, op verkeersveiligheid en op de overige maatregelen gericht op beïnvloeden van de keuze van een vervoersmodaliteit.
Ingevolge artikel 2, eerste lid verstrekt de minister jaarlijks voor het uitkeringsjaar aan provincies een brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het provinciaal verkeer- en vervoerbeleid.
Ingevolge het tweede lid en onder b, kunnen gedeputeerde staten een gedeelte van de uitkering verstrekken aan een inliggende gemeente ten behoeve van de kosten van de uitvoering van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, wordt de uitkering niet aangewend voor kosten van algemeen bestuurlijke aard.
Ingevolge het tweede lid, worden bij algemene maatregel van bestuur regels vastgesteld over de verstrekking en de betaling van de uitkering aan provincies onderscheidenlijk regionale openbare lichamen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, stellen gedeputeerde staten jaarlijks voor 15 september een bestedingsplan vast ten behoeve van de besteding van de uitkering voor het volgende uitkeringsjaar.
Ingevolge het derde lid bevat het bestedingsplan in ieder geval een overzicht van de in het uitkeringsjaar te verrichten bestedingen en reserveringen ten laste van de uitkering.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, betrekken gedeputeerde staten bij de voorbereiding van het bestedingsplan de naar zijn oordeel meest belanghebbende bestuursorganen. Daartoe behoren in ieder geval de besturen van de inliggende gemeenten.
Ingevolge artikel 10 legt de provincie financiële verantwoording af over de besteding en reservering ten laste van de uitkering.
2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j van de Uitvoeringsregeling subsidie BDU Kleine Infrastructuur Noord-Holland 2012 (hierna: de uitvoeringsregeling) wordt onder omrijkosten verstaan: extra kosten die de vervoerder moet maken, omdat hij moet omrijden vanwege een project in uitvoering of omdat hij vertraging ondervindt op de route.
Ingevolge artikel 7 stellen gedeputeerde staten per regio een subsidieplafond vast.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:
a. aanleg, plaatsing of uitbreiding van de voorzieningen of infrastructuur als genoemd onder artikel 2, lid 1, van deze regeling;
b. omrijkosten.
Ingevolge artikel 11, aanhef en onder b bedraagt de subsidie 50 % van de omrijkosten met een maximum van € 500.000, -.
Ingevolge artikel 12, eerste lid worden, indien het subsidieplafond wordt bereikt, de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt op een prioriteitenlijst per regio.
3. De gemeente Bussum heeft op 15 augustus 2012 een subsidieaanvraag ingediend op grond van de uitvoeringsregeling voor het project ‘Herinrichting Spijkerstraat en omgeving’.
De aanvraag voldoet, aldus verweerder, aan het provinciale subsidiebeleid zoals verwoord in de uitvoeringsregeling en is na rangschikking van alle binnengekomen subsidieaanvragen op de prioriteitenlijst op plaats 16 geplaatst. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat met de verlening van de subsidie waarom is verzocht, het subsidieplafond voor Gooi- en Vechtstreek wordt overschreden. De projecten tot en met plaats 15 hebben wel subsidie gekregen.
Inmiddels heeft verweerder bij besluit van 12 februari 2014 de gemeente Bussum alsnog subsidie verleend voor het betreffende project. Redengevend voor het alsnog verlenen van de subsidie is een financiële vrijval die was ontstaan.
4. De rechtbank zal allereerst ambtshalve beoordelen of eisers, gelet op het feit dat inmiddels subsidie is verleend, nog een rechtens te beschermen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de bestuursrechter alleen tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen in een geschil met betrekking tot een besluit. Waar een zodanig geschil niet langer bestaat, is de bestuursrechter niet meer tot beantwoording van al dan niet principiële vragen gehouden (onder meer de uitspraak van 25 juni 2014 ECLI:NL:RVS:2014:2263).
4.1
Uit de brief van eisers aan de rechtbank van 1 april 2014, alsmede uit de e-mailwisseling tussen verweerder en eisers van maart 2014, valt op te maken dat zij zich op het standpunt stellen dat hun belang is gelegen in het feit dat de vaststelling van het BDU-subsidieplafond een jaarlijks terugkerend besluit is en dat zij gelet daarop belang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van dat besluit. Naar eisers ter zitting hebben benadrukt, willen zij een uitspraak over het principe van vergoeding van de omrijkosten van [naam] uit de BDU-gelden.
4.2
Het bestreden besluit bestaat uit twee onderdelen, te weten de vaststelling van het subsidieplafond en de (alsnog) verlening van de subsidie. De rechtbank zal ten aanzien van beide onderdelen beoordelen of nog sprake is van procesbelang.
4.3
Voor zover het bestreden besluit ziet op de subsidie voor het project ‘Herinrichting Spijkerstraat en omgeving’, stelt de rechtbank vast dat eisers geen belang meer hebben bij een inhoudelijke oordeel over de rechtmatigheid van dit onderdeel van het bestreden besluit, reeds nu de gevraagde subsidie inmiddels is verleend. Het feit dat verweerder in de komende jaren wederom subsidie aan zal vragen voor infrastructurele projecten maakt niet dat sprake is van een terugkerende gebeurtenis waaraan eisers procesbelang kunnen ontlenen. Redengevend hiervoor is dat het onderhavige project op zichzelf staat en de aan dit specifieke project verbonden onderdelen een rol hebben gespeeld bij de rangschikking ten opzichte van andere ter subsidie opgevoerde projecten. Een vergelijking met toekomstige projecten binnen de gemeente Bussum is daarom niet aan de orde.
4.4
Voor zover het bestreden besluit ziet op het voor 2013 ingestelde subsidieplafond is naar oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een belang van eiser bij een inhoudelijk oordeel. Eisers hebben aangegeven geen klachten meer te hebben ten aanzien het voor 2013 vastgestelde subsidieplafond. De rechtbank stelt voorts vast dat de instelling van dit subsidieplafond niet heeft geleid tot financieel nadeel aan de kant van eisers.
Eisers stellen evenwel nog procesbelang te hebben nu zij het niet voor onmogelijk houden dat verweerder in de toekomst wellicht bij de vaststelling van het subsidieplafond omrijkosten zal verdisconteren in de subsidieplafond. Dat sprake is van een dergelijke toerekening wordt door verweerder overigens bestreden.
Ter zitting is gebleken dat een dergelijke situatie in 2014 niet aan de orde zal zijn. Daarbij is het belang dat eisers stellen te hebben puur speculatief. Hoe de verdeling van BDU-gelden in de toekomst plaats zal vinden kan immers steeds anders komen te liggen.
Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan de door eisers opgeworpen principiële vraag of – zo daar al sprake van is – omrijkosten ten laste kunnen worden gebracht van de gelden geoormerkt voor BDU Kleine Infrastructuur Noord-Holland.
5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. van Velsen, voorzitter, en mr. M.P. de Valk en mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, leden, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.