Voorts stelt eiser dat verweerder niet heeft onderbouwd dat het stukken ten behoeve van intern beraad betreffen. Voor alle drie de documenten stelt verweerder dat (al dan niet delen ervan) reeds in een andere vorm ter beschikking van het publiek staan, hetgeen volgens eiser met zich brengt dat, voor zover er al een intern karakter aan die documenten kan worden toegekend, dat inmiddels achterhaald is en in ieder geval delen van deze documenten openbaar kunnen worden gemaakt. Verweerder heeft volgens eiser verder niet onderbouwd dat de stukken persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De documenten zijn volgens verweerder opgesteld met het oog op het bereiken van een effectievere controleaanpak, hierbij kan volgens eiser niet langer sprake zijn van documenten waarin ook maar enige persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen. Daarnaast zijn delen uit de documenten verwerkt in de praktijkhandreiking voor de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants en in het Beheersverslag Belastingdienst 2004, zodat deze documenten een openbaar karakter hebben gekregen. De documenten gaan ook niet vooraf aan het opstellen van beleid, maar zijn beleidsstukken, zodat artikel 11, eerste lid, van de Wob niet van toepassing kan zijn volgens eiser. Verweerder heeft voorts niet per document onderzocht of over kan worden gegaan tot openbaarmaking van de documenten in een niet tot personen herleidbare vorm.
Voorts heeft eiser uitvoerig betoogt waarom de verwijzing van verweerder naar andere documentatie die wel voor publiek beschikbaar is onjuist is, niet relevant is – er is immers niet om die documentatie verzocht, maar om de in geding zijnde documenten – en dat bovendien niet controleerbaar is welke delen op welke manier in de voor publiek beschikbare documenten zijn opgenomen. Verweerder heeft het bestaan van de voor publiek beschikbare documenten dan ook ten onrechte betrokken in de belangenafweging, aldus eiser.
Tot slot stelt eiser dat verweerder ook nog artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob in het bestreden besluit heeft genoemd, maar dat er verder geen expliciet beroep op dit artikel is gedaan. Voor zover verweerder heeft gemeend een beroep te doen op dit artikel, stelt eiser dat verweerder geen belangen heeft geïnventariseerd, geen belangenafweging heeft gemaakt en voorts niet heeft onderzocht of de passages die geen betrekking hebben op personen wel openbaar kunnen worden gemaakt. Voor zover verweerder gemeend heeft een beroep te doen op artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) stelt eiser dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de documenten fiscale gegevens staan die tot individuen zijn te herleiden en dat bovendien door verweerder gesteld wordt dat ‘fenomenen’ worden beschreven, zodat niet valt in te zien dat het om informatie gaat die herleidbaar zou zijn tot personen. Ook heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of de informatie zou kunnen worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Ten aanzien van artikel 10, tweede lid, onder a, van de Wob heeft eiser gesteld dat niet valt in te zien hoe de openbaarmaking van drie verouderde documenten die al deels zijn verwerkt in openbare documenten betrekkingen tussen niet nader geduide staten negatief zou kunnen beïnvloeden.