ECLI:NL:RBNHO:2015:2862

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
15/800583-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes in Alkmaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 16 november 2014 in Nibbixwoud, gemeente Medemblik, het slachtoffer met een mes in de rug gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, het slachtoffer en getuigen in overweging genomen. De verdachte heeft verklaard zich niets te herinneren van het voorval, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, ondanks zijn psychische toestand ten tijde van het delict. De rechtbank heeft de verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, maar heeft hem desondanks veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen voor een bedrag van € 1.300,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de samenstelling van de rechtbank en de griffiers zijn vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800583-14 (P)
Uitspraakdatum: 26 maart 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 maart 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres[adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A.G.P. de Boon, advocaat te Wassenaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 16 november 2014 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een en/of meermalen met een mes, althans een (scherp) voorwerp, in/onder de schouder en/of in de rug en/of (rechter) flank heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 16 november 2014 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong, althans longschade en/of een slagaderlijke bloeding/kapotte slagader, heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een (scherp) voorwerp, in/onder de schouder en/of in de (rechter) flank en/of in de rug te steken;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 16 november 2014 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] een en/of meermalen met een mes, althans een (scherp) voorwerp, in/onder de schouder, in de (rechter) flank en/of in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdachte/de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op zondag 16 november 2014 omstreeks 02.00 uur zijn verdachte, [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), [getuige 1](hierna te noemen: [getuige 1]) en [getuige 2](hierna te noemen: [getuige 2] samen in een kamer op het adres[adres]. [2] Zij hebben die avond alcohol gedronken en verdovende middelen gebruikt, waarbij verdachte en [slachtoffer] meermalen mefedron hebben gesnoven en [getuige 1] cannabis heeft gerookt. [3]
[slachtoffer] en verdachte zitten allebei op een stoel en spelen samen een spelletje op een PlayStation, terwijl [getuige 1] op bed zit en [getuige 2]slaapt. Op een gegeven moment staat verdachte op en loopt weg. [4] [slachtoffer] blijft zitten op zijn stoel. Verdachte gaat naar een kastje en loopt vervolgens met een mes naar [slachtoffer]. Verdachte heft zijn rechterhand boven zijn hoofd, steekt [slachtoffer] van achteren in zijn rug en trekt het mes er weer uit. Aan het gezicht van verdachte is te zien dat hij helemaal afwezig is. [5] [slachtoffer] voelt dat hij in zijn rug aan de rechter bovenzijde wordt geraakt, maar heeft pas later door dat hij op dat moment een messteek krijgt Hij staat op, draait zich om naar verdachte en ziet dat verdachte een mes in zijn rechterhand heeft. [6] Op het rechter schouderblad van [slachtoffer] is een steekwond zichtbaar. Uit zijn rug komen bloedbubbels tevoorschijn en is lucht te horen. [getuige 1] pakt verdachte bij zijn armen en zet hem op zijn bed neer, terwijl hij zegt: “Man, wat ben je aan het doen, je steekt iemand dood.” Verdachte antwoordt: “Dit was ik niet” [7] en zegt: “Dat heb ik niet gedaan, dit is niet mijn schuld”. [8]
[slachtoffer] is vervolgens naar het ziekenhuis gebracht. [9] Geconstateerd is dat sprake was van één steekwond van 3 à 4 cm lang, in de rechter flank. De zevende ribslagader was geraakt waardoor [slachtoffer] 2,5 liter bloed heeft verloren. [slachtoffer] is geopereerd vanwege een hematothorax rechts en een niet ontplooide long (VATS). [10]
3.5.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer] heeft gestoken met een mes, althans dat hij zich niet kan voorstellen dat hij tot een dergelijk feit in staat is. Door de verdediging is aangevoerd dat het opzet van verdachte op het plegen van het delict niet bewezen kan worden, nu - als al zou komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die heeft gestoken - uit het psychiatrisch onderzoek blijkt dat verdachte handelde onder invloed van een psychose.
De rechtbank stelt bij de bespreking van dit verweer voorop dat. een zodanig verweer slechts kan slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226. Dat hiervan in de onderhavige zaak sprake zou zijn, wordt niet ondersteund door het psychiatrisch rapport, waarin wordt geadviseerd verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar (en derhalve niet volledig ontoerekeningsvatbaar) te verklaren, en is evenmin uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken. De enkele omstandigheid dat verdachte zich niets meer van het voorval kan herinneren, brengt nog niet mee dat verdachte ten tijde van zijn handelen de draagwijdte en mogelijke gevolgen hiervan in het geheel niet heeft overzien.
Ook de verklaring van [getuige 1], die verdachte meteen na het steken heeft horen roepen: “Dit was ik niet”, duidt niet op een situatie waarin het verdachte ontbrak aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Uit deze verklaring volgt dat verdachte, althans direct na het steken, enig realiteitsbesef moet hebben gehad. Dat verdachte volgens [getuige 1] en [slachtoffer] een afwezige indruk maakte, doet daaraan niet af. Het verweer dat bij verdachte het voor een bewezenverklaring vereiste opzet zou hebben ontbroken, wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte duidt op voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Immers, door met een mes in de rug ter hoogte van de longen te steken - een deel van het lichaam waarin vele vitale organen gelegen zijn - heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] hierdoor tot de dood leidend letsel zou kunnen bekomen. Daarbij slaat de rechtbank ook acht op de zich in het dossier bevindende medische informatie. Uit de geneeskundige verklaring van forensisch arts [arts 1] van GGD Hollands Noorden blijkt dat de 7e ribslagader was stukgesneden en er minstens 2,5 liter bloed in de pleuraholte is gestroomd. Als het niet was gelukt om dit gat de dichten, was [slachtoffer] volgens de forensisch deskundige doodgebloed.
3.5.
Bespreking voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
Door de verdediging is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het onderzoek door het openbaar ministerie ondeugdelijk is uitgevoerd, dat kennelijk sprake was van een tunnelvisie, en dat op basis van het voorliggende dossier niet kan worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zou hebben begaan. De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou besluiten, het verzoek gedaan de zaak aan te houden voor nader onderzoek.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman het volgende. Nog daargelaten dat het verzoek om nader onderzoek te laten verrichten niet is gepreciseerd, is de noodzaak hiertoe de rechtbank niet gebleken. Weliswaar was wenselijk geweest dat meer forensisch onderzoek was verricht naar bijvoorbeeld de op de plaats delict aangetroffen twee messen, maar nu de rechtbank haar beslissing tot bewezenverklaring grondt op de verklaringen van verdachte, aangever [slachtoffer] en de getuige [getuige 1] zoals hiervoor onder 3.3 aangehaald, welke verklaringen tezamen ook tot de overtuiging leiden dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, acht de rechtbank nader onderzoek niet noodzakelijk voor enig rechtens te nemen beslissing.
De rechtbank wijst het verzoek af.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 november 2014 te Nibbixwoud, gemeente Medemblik, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal met een mes in de rug (rechter flank) heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is onderzocht door psychiater [psychiater] In de hierna onder 6.3. nader te bespreken rapport van deze deskundige wordt geadviseerd verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt dit advies over. De rechtbank is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 1 jaar gevangenisstraf, onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat deze in zijn geheel kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend en verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, of een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft - kennelijk zonder enige aanleiding - een kennis van hem, [slachtoffer], met een mes in zijn rug gestoken. Zij waren op dat moment samen op een PlayStation aan het spelen en het slachtoffer was totaal niet bedacht op een onverhoedse aanval door verdachte. Hij kreeg door de messteek dusdanig ernstige verwondingen dat hij hieraan had kunnen overlijden, en ondervindt nog steeds zowel de psychische als de fysieke gevolgen hiervan. Geweldsdelicten als de onderhavige maken een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van hen die daarvan slachtoffer worden, zo blijkt ook uit hetgeen [slachtoffer] ter zitting heeft verklaard. De omstandigheid dat [slachtoffer] niet dodelijk is geraakt, is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte te danken is. Het slachtoffer zal, mede door de littekens, blijvend aan die avond herinnerd worden. Naast de angst en het leed dat is toegebracht aan het slachtoffer, vormen dergelijke feiten tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken deze gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- Het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
18 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland nooit eerder ter zake van een delict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
- Een in het Pools opgesteld en ter terechtzitting door de tolk vertaald uittreksel uit het Poolse justitiële documentatieregister, gedateerd 24 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte in dit register niet voorkomt;
- Het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 februari 2015 van
[getuige 3] als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Noord-West te Haarlem.
- Het psychiatrisch pro justitia rapport gedateerd 30 januari 2015 van [psychiater], psychiater.
Uit het rapport van de psychiater blijkt onder meer het volgende:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychose, deels in remissie, die is uitgelokt door misbruik van stimulantia, cannabis en alcohol en waarschijnlijk (mede) is veroorzaakt door een onderliggende primaire psychotische stoornis, waarschijnlijk schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde, dat verdachte zich grotendeels niet kan herinneren, had hij een psychose met waandenkbeelden en bewustzijns- en denkstoornissen. Een drugspsychose met een ongebruikelijk geprotraheerd beloop kan volgens de psychiater echter (nog) niet worden uitgesloten.
De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten kan bij bewezenverklaring als verhoogd worden beschouwd door de psychotische stoornis van verdachte, die ten tijde van het onderzoek nog niet geheel was hersteld en mogelijk kan recidiveren. Hoewel een definitieve diagnose van de psychiatrische stoornis van onderzochte pas later zal kunnen worden gesteld, is psychiatrische controle, eventueel gebruik van anti-psychotische medicatie en onthouding van stimulantia en cannabisgebruik aangewezen.
Aangezien verdachte niet heeft vermoed dat hij ernstig psychotisch zou worden na misbruik van cannabis, alcohol en een stimulerend middel, welk misbruik hem op zichzelf wel te verwijten valt, wordt geadviseerd verdachte bij bewezenverklaring te beschouwen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. De psychiater adviseert om bij bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met toezicht van de reclassering, voor zover verdachte in Nederland verblijft.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundige en maakt deze conclusies tot de hare.
De reclasseringswerker [getuige 3]refereert in haar rapport aan bovenstaand psychiatrisch onderzoek, en beschrijft dat risicofactoren in het middelengebruik en in de (mogelijke) psychische problematiek lijken te liggen. Zij merkt ook op dat het verdachte in Nederland lijkt te ontbreken aan beschermende factoren en dat deze alleen in Polen aanwezig lijken te zijn. De reclassering adviseert om verdachte een meldplicht op te leggen, alsmede en behandelverplichting bij De Waag. Het was op het moment van het opmaken van de rapportage niet duidelijk voor de reclassering of verdachte naar Polen zou terugkeren. Wanneer verdachte hiertoe besluit, is de geadviseerde interventie volgens de Reclassering niet uitvoerbaar.
De officier van justitie heeft te kennen gegeven bij het bepalen van haar eis rekening te hebben gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, evenals de officier van justitie, rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voorts ziet de rechtbank in de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte grond enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard na ommekeer van zijn detentie zo spoedig mogelijk te willen terugkeren naar Polen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een verplichte behandeling in Nederland op te leggen, zoals door de psychiater en de reclassering geadviseerd. Verdachte heeft ter terechtzitting tevens verklaard zelf psychiatrische hulp en controle te zullen zoeken zodra hij in Polen terug is. De rechtbank gaat gezien de toezegging van verdachte ervan uit dat hij het belang van een dergelijke behandeling inziet, evenals de noodzaak om zich te onthouden van drugsgebruik, waaronder begrepen cannabis .
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer], bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A. Tulicka, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 4.150,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering is in het Pools opgesteld en ter terechtzitting door de tolk vertaald. De gestelde schade bestaat uit:
  • € 150,00 voor het reizen naar Polen en weer terug naar Nederland
  • € 150,00 kosten voor een arts in Polen
  • € 2.500,00 voor een toekomstige operatie in Polen
  • € 1.000,00 aan immateriële schade
welke laatste post ter terechtzitting aan de vordering is toegevoegd.
Voorts heeft de benadeelde partij € 350,00 aan kosten voor juridische bijstand gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 300,00 (reiskosten naar Polen en kosten voor de arts in Polen) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen. De verzochte vergoeding van kosten voor een toekomstige operatie in Polen zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren nu deze ziet op toekomstige schade die op dit moment nog niet exact vaststaat.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Deze worden overeenkomstig opgave van de gemachtigde begroot op € 350,00. De benadeelde zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering de kosten voor juridische bijstand, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (zegge: twaalf) maandenmet bevel dat van deze straf een gedeelte, groot
3 (zegge: drie) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op
drie jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.300,00bestaande uit € 300,00 voor de materiële en
€ 1.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 350,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.300,00, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
23 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.G. Witteman, voorzitter,
mr. J.M. Sassenburg en mr. G.A.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers J.A. Huismans en mr. D.F Jironet Loewe,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 maart 2015.
De griffiers zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 16 november 2014, (dossierpagina 93), proces-verbaal van verhoor van verdachte[getuige 1] d.d. 16 november 2014 (dossierpagina 68), proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 16 november 2014 (dossierpagina 24).
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 november 2014 (dossierpagina’s 31 en 32), proces-verbaal van verhoor verdachte[getuige 1] d.d. 16 november 2014 (dossierpagina’s 69 en 70), proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer]d.d. 17 november 2014 (dossierpagina 93).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 16 november 2014 (dossierpagina 70), proces-verbaal van aangifte van[slachtoffer] d.d. 17 november 2014 (dossierpagina’s 93 en 94).
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 16 november 2014 (dossierpagina’s 70 en 72).
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 november 2014 (dossierpagina 94).
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1]d.d. 16 november 2014 (dossierpagina;’s 71 en 72).
8.Proces-verbaal van aangifte door[slachtoffer] d.d. 17 november 2014 (dossierpagina 94)
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1] d.d. 16 november 2014 (dossierpagina 72), proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 17 november 2014 (dossierpagina 94).
10.Drie schriftelijke stukken, te weten: een geneeskundige verklaring van het Westfries Gasthuis d.d. 18 november 2014, opgemaakt door intensivist [arts 2] (dossierpagina 96), een geneeskundige verklaring van GGD Hollands Noorden d.d. 16 november 2014, opgemaakt door forensisch arts [arts 1] (dossierpagina 97), een geneeskundige verklaring van GGD Hollands Noorden d.d. 23 februari 2015, opgemaakt door forensisch geneeskundige [arts 1](losse bijlage).