6.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft - kennelijk zonder enige aanleiding - een kennis van hem, [slachtoffer], met een mes in zijn rug gestoken. Zij waren op dat moment samen op een PlayStation aan het spelen en het slachtoffer was totaal niet bedacht op een onverhoedse aanval door verdachte. Hij kreeg door de messteek dusdanig ernstige verwondingen dat hij hieraan had kunnen overlijden, en ondervindt nog steeds zowel de psychische als de fysieke gevolgen hiervan. Geweldsdelicten als de onderhavige maken een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van hen die daarvan slachtoffer worden, zo blijkt ook uit hetgeen [slachtoffer] ter zitting heeft verklaard. De omstandigheid dat [slachtoffer] niet dodelijk is geraakt, is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins aan verdachte te danken is. Het slachtoffer zal, mede door de littekens, blijvend aan die avond herinnerd worden. Naast de angst en het leed dat is toegebracht aan het slachtoffer, vormen dergelijke feiten tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken deze gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- Het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd
18 februari 2015, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland nooit eerder ter zake van een delict onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
- Een in het Pools opgesteld en ter terechtzitting door de tolk vertaald uittreksel uit het Poolse justitiële documentatieregister, gedateerd 24 november 2014, waaruit blijkt dat verdachte in dit register niet voorkomt;
- Het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 februari 2015 van
[getuige 3] als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland, Adviesunit 2 Noord-West te Haarlem.
- Het psychiatrisch pro justitia rapport gedateerd 30 januari 2015 van [psychiater], psychiater.
Uit het rapport van de psychiater blijkt onder meer het volgende:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychose, deels in remissie, die is uitgelokt door misbruik van stimulantia, cannabis en alcohol en waarschijnlijk (mede) is veroorzaakt door een onderliggende primaire psychotische stoornis, waarschijnlijk schizofrenie of een schizoaffectieve stoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde, dat verdachte zich grotendeels niet kan herinneren, had hij een psychose met waandenkbeelden en bewustzijns- en denkstoornissen. Een drugspsychose met een ongebruikelijk geprotraheerd beloop kan volgens de psychiater echter (nog) niet worden uitgesloten.
De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten kan bij bewezenverklaring als verhoogd worden beschouwd door de psychotische stoornis van verdachte, die ten tijde van het onderzoek nog niet geheel was hersteld en mogelijk kan recidiveren. Hoewel een definitieve diagnose van de psychiatrische stoornis van onderzochte pas later zal kunnen worden gesteld, is psychiatrische controle, eventueel gebruik van anti-psychotische medicatie en onthouding van stimulantia en cannabisgebruik aangewezen.
Aangezien verdachte niet heeft vermoed dat hij ernstig psychotisch zou worden na misbruik van cannabis, alcohol en een stimulerend middel, welk misbruik hem op zichzelf wel te verwijten valt, wordt geadviseerd verdachte bij bewezenverklaring te beschouwen als sterk verminderd toerekeningsvatbaar. De psychiater adviseert om bij bewezenverklaring een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met toezicht van de reclassering, voor zover verdachte in Nederland verblijft.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundige en maakt deze conclusies tot de hare.
De reclasseringswerker [getuige 3]refereert in haar rapport aan bovenstaand psychiatrisch onderzoek, en beschrijft dat risicofactoren in het middelengebruik en in de (mogelijke) psychische problematiek lijken te liggen. Zij merkt ook op dat het verdachte in Nederland lijkt te ontbreken aan beschermende factoren en dat deze alleen in Polen aanwezig lijken te zijn. De reclassering adviseert om verdachte een meldplicht op te leggen, alsmede en behandelverplichting bij De Waag. Het was op het moment van het opmaken van de rapportage niet duidelijk voor de reclassering of verdachte naar Polen zou terugkeren. Wanneer verdachte hiertoe besluit, is de geadviseerde interventie volgens de Reclassering niet uitvoerbaar.
De officier van justitie heeft te kennen gegeven bij het bepalen van haar eis rekening te hebben gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf, evenals de officier van justitie, rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Voorts ziet de rechtbank in de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte grond enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd.
Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard na ommekeer van zijn detentie zo spoedig mogelijk te willen terugkeren naar Polen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een verplichte behandeling in Nederland op te leggen, zoals door de psychiater en de reclassering geadviseerd. Verdachte heeft ter terechtzitting tevens verklaard zelf psychiatrische hulp en controle te zullen zoeken zodra hij in Polen terug is. De rechtbank gaat gezien de toezegging van verdachte ervan uit dat hij het belang van een dergelijke behandeling inziet, evenals de noodzaak om zich te onthouden van drugsgebruik, waaronder begrepen cannabis .
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een proeftijd verbinden van drie jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.