4.3.Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 15/800476-14, feit 1.
Verdachte wordt – kort gezegd – verweten: een gewoonte maken van het vervaardigen, bezitten en verspreiden van kinderpornografische afbeeldingen, welke afbeeldingen bestonden uit door verdachte heimelijk in kleedkamers van hockeyverenigingen gemaakte filmopnamen van minderjarige meisjes en zogeheten ‘stills’ uit die opnamen.
Verdachte heeft toegegeven dat hij bij twee verschillende hockeyverenigingen met behulp van een verborgen camera heimelijk filmopnamen heeft gemaakt van minderjarige meisjes, die zich aan het omkleden waren en dat hij stilstaande beelden uit die films op zijn telefoon heeft gezet. Door verbalisanten van het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kinder-sekstoerisme (TBKK) zijn de leeftijden van de meisjes geschat tussen de 14 en 18 jaar.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de in de tenlastelegging genoemde afbeeldingen zijn aan te merken als afbeeldingen van seksuele gedragingen als bedoeld in 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Op grond van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie moet worden aangenomen dat artikel 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet artikel 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is tot stand gekomen, eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. (Hoge Raad 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO6446). Het is evident dat de afbeeldingen in kwestie, opnamen van zich omkledende meisjes in een kleedkamer, geen gedragingen van expliciet seksuele aard laten zien zoals hierboven bedoeld. Immers, filmopnamen van (deels) naakte minderjarigen kunnen als zodanig nog niet beschouwd worden als een afbeeldingen van een seksuele gedraging.
Is er dan sprake van afbeeldingen die, gelet op de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen, strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling?
Wat betreft de wijze van totstandkoming van de afbeeldingen stelt de rechtbank het volgende vast:
Uit het dossier volgt dat de filmopnamen in de kleedkamer zijn gemaakt met een videocamera die was verborgen in een met een traliewerk afgesloten locker. Dit traliewerk belemmert het zicht op wat zich in de kleedkamer afspeelt aanzienlijk. De beelden zijn statisch, dat wil zeggen dat er geen sprake is van wisselende camerastandpunten of van inzoomen.
Uit de beschrijving van de beelden door de verbalisant(en) blijkt niet meer dan dat er meisjes op te zien zijn die zich omkleden en/of naar de doucheruimte lopen, waarbij zij kortstondig (deels) ontkleed in beeld komen.
De afbeeldingen zijn niet opgenomen in een onnatuurlijke context of ambiance, maar in een voor de betreffende personen natuurlijke en vertrouwde omgeving, waarin zij zich op een natuurlijke wijze gedragen. Het wezen van een sportkleedkamer is immers dat mensen zich daar kortstondig geheel of gedeeltelijk ontkleden. De beelden beperken zich tot de kleedkamer; de doucheruimte komt niet in beeld. Er is geen sprake van een onnatuurlijke of uitdagende houding van de afgebeelde personen en het camerastandpunt is niet zodanig dat de nadruk ligt op het in beeld brengen van geslachtsdelen. Evenmin is sprake van poseren of doen poseren. Verdachte had verder geen enkele invloed op het gedrag van de meisjes ten tijde van de heimelijke opnamen. Daarom is geen sprake van gedragingen waartoe de minderjarigen door verdachte zijn gebracht, noch van afbeeldingen waarbij is gericht en/of ingezoomd op bepaalde lichaamsdelen van de minderjarigen. Hierin verschilt deze zaak dan ook van de in dit verband regelmatig aangehaalde zaak waarin de Hoge Raad het oordeel van het Hof in stand liet dat heimelijk gemaakte opnamen wel kinderporno opleverden. In die zaak immers had de verdachte eerst buiten medeweten van de minderjarige zijn mobiele telefoon zodanig in de badkamer opgesteld dat de focus van de camera op de hoogte van de geslachtsdelen van de minderjarige stond afgesteld en heeft hij vervolgens de minderjarige opgedragen om zich te gaan douchen, waarbij filmopnamen zijn gemaakt van diens ontblote geslachtsdelen. (ECLI:NL:HR:2014:1359) Uit de verklaringen van verdachte valt weliswaar af te leiden dat het hem bij het maken van de opnamen mede te doen was om de naaktheid van minderjarige meisjes in de leeftijd vanaf 13 à 14 jaar in beeld te krijgen, maar uit diens verklaringen blijkt niet dat de filmopnamen eerst en vooral strekten tot het opwekken van seksuele prikkeling. Ook overigens biedt het onderzoek ter terechtzitting geen basis voor deze slotsom.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gewraakte afbeeldingen geen afbeeldingen van seksuele handelingen in de zin van artikel 240b Sr opleveren.
Het gegeven dat verdachte ook in het bezit was van een aanzienlijke hoeveelheid ‘reguliere’ kinderporno, zoals de rechtbank hierna onder feit 3. bewezen zal achten, maakt dit oordeel niet anders.
De officier van justitie heeft bij haar andersluidende standpunt mede betrokken de door haar gerechtvaardigd genoemde conclusie dat verdachte pedoseksuele neigingen heeft. De rechtbank kan die conclusie echter niet delen, met name ook niet op basis van de bevindingen van de rapporterend psychologisch deskundige, dr. R.A.R. Bullens.
De officier van justitie heeft in haar argumentatie nog benadrukt dat verdachte van de heimelijke kleedkamerfilms met zijn telefoon zogenaamde ‘stills’ heeft gemaakt, waarbij nadrukkelijk is gekozen voor beelden waarop de meisjes geheel naakt te zien zijn.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet valt in te zien hoe een filmopname die, zoals hiervoor is vastgesteld zélf geen afbeelding van een seksuele gedraging in de zin van artikel 240b Sr vormt, door het enkele selecteren, isoleren en vastleggen van een bepaald beeld daarop, kan worden tot een afbeelding van seksuele gedraging(en). (vergelijk Hoge Raad 31 januari 2012, NJ 2012/103)
De rechtbank acht om die reden ook de ‘stills’ geen afbeeldingen van seksuele gedragingen.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door verdachte heimelijk gemaakte filmopnamen en de daarvan vervaardigde ‘stills’ geen afbeeldingen zijn van seksuele gedragingen in de zin van artikel 240b Sr en derhalve geen kinderporno opleveren. Verdachte zal daarom van dit feit worden
vrijgesproken.
Parketnummer 15/800476-14, feit 2.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 26 augustus 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina's 174/175);
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 30 september 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina's 420/421);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen heimelijke opnames kleedruimte’ d.d. 8 augustus 2014 (dossierpagina's 53 t/m 59);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2014 (dossierpagina's 63/64);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘omschrijving heimelijk gemaakte films’ d.d. 21 augustus 2014 met bijlage (dossierpagina 138 t/m 140);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek periode heimelijk gemaakte films’ d.d. 27 augustus 2014 (dossierpagina 141);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘kleedruimte [vereniging 1]’ d.d. 15 september 2014 (dossierpagina's 312/313);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen opname kleedruimte [vereniging 2] bij [medeverdachte 2]’ d.d. 7 november 2014 (dossierpagina’s 404/405);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015 (dossierpagina 507);
- het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 8 oktober 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 1] (dossierpagina 396);
- het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 september 2014, inhoudende de verklaring van [aangever 2] (dossierpagina 307).
Pleegperiode
Met betrekking tot de pleegperiode stelt de rechtbank vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen 'kleedruimte [vereniging 1]’ (dossierpagina's 312/313) blijkt dat bij verdachte één dvd is gevonden met daarop een opname, gemaakt in een kleedkamer van hockeyvereniging [vereniging 1], waarvan de ‘create date’ 30 december 1999 is.
Uit onderzoek van de onder verdachte in beslag genomen gegevensdragers komt daarnaast naar voren dat de oudst gevonden opname waarbij heimelijk in kleedkamers is gefilmd als ‘date modified’ 29 januari 2006 heeft, terwijl de jongste opname als ‘date modified’ 4 december 2011 heeft (proces-verbaal van bevindingen ‘onderzoek periode heimelijk gemaakte films’, dossierpagina 141). Vastgesteld is dat dat de ‘Modification Date’ van filmbestanden opgenomen met de door verdachte gebruikte videocamera gelijk is aan de ‘Creation Date’ (proces-verbaal van bevindingen dossierpagina 507).
De rechtbank zal op grond van de genoemde data de pleegperiode waarin het ten laste gelegde feit is begaan, afgrenzen. Op basis van het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte zich ook in de periode van eind 1999 tot begin 2006 heeft schuldig gemaakt aan het heimelijk filmen in hockeykleedkamers. Weliswaar verklaart medeverdachte [medeverdachte 2] dat verdachte hem in 2004 films heeft laten zien die met een in een locker in een kleedkamer verborgen camera zouden zijn gemaakt, maar het enkele noemen van dit jaartal is onvoldoende om tot een ruimere bewezen verklaarde pleegperiode te komen.
Dubbele strafbaarheid?
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij bewezenverklaring van de eerste en tweede alinea van de tenlastelegging, die zien op het heimelijk filmen, niet tevens de derde alinea, die ziet op het beschikken over de gemaakte films, bewezen te verklaren. Dit zou in de ogen van de verdediging leiden tot een onwenselijke dubbele strafbaarheid.
De rechtbank is echter van oordeel dat het in onderdeel 1 van artikel 139f Sr strafbaar gestelde – kort gezegd: heimelijk afbeeldingen vervaardigen van een persoon in een woning of op een niet voor het publiek toegankelijke plaats – en het in onderdeel 2 van genoemd artikel strafbaar gestelde – kort gezegd: het beschikken over die afbeeldingen – van elkaar te onderscheiden gedragingen zijn, die een afzonderlijke strafbaarstelling rechtvaardigen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Parketnummer 15/800476-14, feit 3.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 26 augustus 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina's 178/179);
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 27 augustus 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina's 181 t/m 184);
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 2 september 2014, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] (dossierpagina's 270/271);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘digitaal onderzoek kinderpornografie’ d.d. 21 augustus 2014 (dossierpagina's 79 t/m 85);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘beschrijving kinderpornografisch materiaal’ d.d. 21 augustus 2014 (dossierpagina's 88 t/m 92) met als bijlagen een collectiescan (dossierpagina's 93/94) en een beschrijving van kinderpornografische afbeeldingen (dossierpagina's 122 t/m 127);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘beschrijving kinderpornografisch materiaal’ d.d. 1 september 2014 (dossierpagina's 212 t/m 216) met als bijlagen een collectiescan (dossierpagina's 217/218) en een beschrijving van kinderpornografisch afbeeldingen (dossierpagina's 245 t/m 253);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘eerste afbeeldingen [verdachte]’ d.d. 7 november 2014 (dossierpagina 406) met als bijlagen een beschrijving van kinderpornografisch afbeeldingen (dossierpagina's 407/408).
Medeplegen
De raadsman heeft aangevoerd dat het kinderpornografisch materiaal dat is aangetroffen in Voorburg, in de kelder van het verzorgingshuis waar medeverdachte [medeverdachte 1] als huismeester werkte, uit verschillende bronnen afkomstig is en dat niet is vast te stellen welk deel van het materiaal waar vandaan is gekomen. Gelet op deze onduidelijkheid kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige gegevensdrager daarvan in zijn bezit heeft gehad, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte, consistent en gedetailleerd, heeft verklaard dat hij een deel van zijn eigen verzameling kinderporno had ‘gestationeerd’ bij [medeverdachte 1], die het op zijn beurt bewaarde in zijn locker in de kelder van het verzorgingshuis. Regelmatig haalde verdachte hier wat van op, om het later weer terug te brengen. Ook [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij voor verdachte een grote hoeveelheid dvd's (spindels en mappen) in zijn locker bewaarde. [medeverdachte 1] was de enige die van deze locker een sleutel had. Wanneer verdachte wat van de bij [medeverdachte 1] ondergebrachte dvd’s wilde ophalen, had hij daarbij de assistentie van [medeverdachte 1] nodig. [medeverdachte 1] ging dan met hem mee naar de lockerkast, opende de kast met de sleutel, verdachte haalde eruit wat hij nodig had en/of deed er weer in terug wat hij terugbracht, waarna [medeverdachte 1] de kast ook weer afsloot. [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat hij op de hoogte was van verdachtes voorkeur voor minderjarigen.
Gelet hierop heeft [medeverdachte 1] naar het oordeel van de rechtbank op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het van verdachte afkomstige materiaal ook strafbare afbeeldingen in de vorm van kinderporno zou kunnen bevatten. Wat er verder ook zij van de wijze waarop het materiaal in de kelder van het verzorgingshuis is aangetroffen en overgedragen aan de politie, bij het vergelijken van de bij verdachte en bij [medeverdachte 1] aangetroffen kinderpornografische afbeeldingen, is geconstateerd dat dat zij afzonderlijk van elkaar ook 14.294 dezelfde afbeeldingen in bezit hadden (dossierpagina 209).
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], in diens locker in het verzorgingshuis in Voorburg, een hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen in bezit heeft gehad.
Dat in de locker van [medeverdachte 1] in Voorburg ook een hoeveelheid kinderpornografisch materiaal lag dat volgens de verklaring van verdachte exclusief aan [medeverdachte 1] zelf toebehoorde en waaruit verdachte mocht lenen, doet aan het voorgaande niet af. Immers, het aldus onbeperkt (kunnen) putten uit het materiaal, opgeslagen in de locker, levert evenzeer medeplegen van bezit op, ongeacht het eigendomsrecht van elk van beide verdachten.
Tot slot merkt de rechtbank op dat met betrekking tot de bij verdachte thuis in [woonplaats] aangetroffen gegevensdragers met kinderpornografische afbeeldingen geldt dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat om te veronderstellen dat hierbij sprake is geweest van medeplegen met een ander of anderen.
Verspreiden
Het verwijt dat verdachte kinderpornografie heeft verspreid kan enkel betrekking hebben op het materiaal dat werd bewaard in de locker van [medeverdachte 1]. Uit de verklaringen van zowel verdachte als [medeverdachte 1] komt naar voren dat het materiaal van verdachte met geen ander doel in de locker is terecht gekomen dan het aldaar op te slaan. Niet is gebleken dat [medeverdachte 1] iets anders met de dvd’s heeft gedaan, noch dat deze in handen van derden zijn gekomen.
Verspreiden in de zin van artikel 240b Sr veronderstelt opzet op het in bredere kring in omloop brengen van het verboden materiaal. Nu daarvan in dit geval niet is gebleken, zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gewoonte
Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen kinderpornografische films en foto’s en de lange periode waarover het in bezit c.q. in voorraad hebben van kinderporno zich heeft uitgestrekt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Parketnummer 15/800476-14, feit 4.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 28 augustus 2014, waarin onder 10. opgenomen de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 30 september 2014, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] (dossierpagina's 437/438);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘classificeren in beslag genomen dierenporno’ d.d. 21 augustus 2014 (dossierpagina's 128/129);
- het proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen dierenporno’ d.d. 2 september 2014 (dossierpagina 251) met als bijlage een beschrijving van dierenpornografische afbeeldingen (dossierpagina 253);
Medeplegen
De verdediging heeft met betrekking tot het ten laste gelegde bezit van dierenporno geen opmerkingen gemaakt over het ten laste gelegde medeplegen, zoals dat met betrekking tot het bezit van de kinderporno wel gedaan is.
Ambtshalve merkt de rechtbank op dat zij, op dezelfde gronden en overwegingen – mutatis mutandis – als hiervoor weergegeven met betrekking tot 15/800476-14, feit 3, ten aanzien van dit feit wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1], in diens locker in het verzorgingshuis in Voorburg, dierenpornografische afbeeldingen in bezit heeft gehad.
Wat betreft de bij verdachte thuis in [woonplaats] aangetroffen gegevensdragers met dierenpornografische afbeeldingen geldt dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat om te veronderstellen dat hierbij sprake is geweest van medeplegen.
Verspreiden
Op dezelfde gronden en overwegingen als hiervoor weergegeven met betrekking tot 15/800476-14, feit 3, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van dierenporno in de zin van artikel 254a Sr. Verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Gewoonte
Ten laste is gelegd dat verdachte van het bezit van dierenporno een
gewoonteheeft gemaakt.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman, inhoudende dat daarvan geen sprake is. Uit het hierboven genoemde proces-verbaal van bevindingen ‘classificeren in beslag genomen dierenporno’ blijkt dat de hoeveelheid aangetroffen foto’s en films van dierenpornografische aard ten opzichte van de aangetroffen hoeveelheid kinderporno relatief gering is. Verdachte heeft daarbij verklaard dat hij de dierenpornografische afbeeldingen heeft aangeschaft in de tijd dat dit nog niet strafbaar was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte ná de strafbaarstelling van dierenporno in 2010 nog dergelijk materiaal heeft gekocht. Het komt er aldus op neer dat verdachte zich niet heeft ontdaan van destijds legaal aangeschaft materiaal op het moment dat het bezit ervan niet meer legaal was. Het enkele gegeven van opzet op een na de strafbaarstelling voortdurend delict is onvoldoende voor de slotsom dat verdachte van een en ander een gewoonte heeft gemaakt.
Parketnummer 15/700607-14
De rechtbank komt tot bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 2 september 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 273);
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 30 september 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 423);
- het proces-verbaal van verhoor door de politie d.d. 10 november 2014, waarin opgenomen de bekennende verklaring van verdachte (dossierpagina 425);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 december 2014 (dossierpagina's 505/506);
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2014, inhoudende de verklaring van [aangeefster 1] (dossierpagina's 469/470);
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 december 2014, inhoudende de verklaring van [aangeefster 2] (dossierpagina's 508/509).
Dubbele strafbaarheid?
Evenals ten aanzien van parketnummer 15/800476-14, feit 2, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om niet, naast bewezenverklaring van het heimelijk filmen, tevens het beschikken over de gemaakte opnamen bewezen te verklaren, omdat dit een onwenselijke dubbele strafbaarheid zou opleveren.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst kortheidshalve naar de motivering die dienaangaande hierboven bij de bespreking van 15/800476-14, feit 2 is opgenomen.