ECLI:NL:RBNHO:2015:1875

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 februari 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
3352737
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door dreigen met executie en schadevergoeding

In deze zaak heeft [man] een vordering ingesteld tegen [de erfgenamen] wegens onrechtmatig handelen door het executeren van een eerder door de rechtbank uitgesproken vonnis. De rechtbank had in een eerdere uitspraak [man] verplicht om inzicht te geven in de financiële situatie van zijn overleden grootmoeder, met dreiging van executiemaatregelen bij niet-naleving. Na betekening van dit vonnis hebben de erfgenamen aangekondigd tot executie over te gaan, wat [man] heeft gedwongen om een accountant in te schakelen om aan de verplichtingen te voldoen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de dreiging met executie onrechtmatig was, omdat het vonnis later door het gerechtshof werd vernietigd. Hierdoor heeft [man] schade geleden in de vorm van accountants- en advocaatkosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen van [de erfgenamen] en de door [man] gemaakte kosten. De vordering van [man] tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de kantonrechter de schade heeft begroot op een totaalbedrag van € 8.569,47, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
zaak/rolnr.: 3352737 \ CV EXPL 14-5055 (CB)
Uitspraakdatum: 25 februari 2015

Vonnis in de zaak van:

[naam], wonende te [plaats]

eisende partij
verder ook te noemen: [man]
gemachtigde: mr. L.A.M.J. Pütz, advocaat te Utrecht
tegen
1.
[naam ged sub 1], wonende te [plaatsnaam]
2.
[naam ged sub 2], wonende te [Plaats]
gedaagde partijen
verder ook te noemen: [de erfgenamen], respectievelijk afzonderlijk [A] en [B]
gemachtigde: mr. L. Bosch, advocaat te Hoorn.

Het procesverloop

1. Op 7 augustus 2014 heeft [man] een vordering ingesteld. [de erfgenamen] hebben een conclusie van antwoord genomen. Na beraad heeft de kantonrechter bij vonnis van 8 oktober 2014 een verschijning van partijen ter terechtzitting bevolen. De zaak is behandeld op de zitting van 13 januari 2015, waar [man], [A] en [B] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen hebben hun standpunt ter zitting toegelicht. [man] heeft ter zitting een nadere productie overgelegd. Na afloop van de zitting is bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

De vaststaande feiten

2. Bij vonnis van 8 augustus 2012 (zaak-/rolnummer: 355881 / HA ZA 10-1779) heeft de rechtbank Rotterdam (verder: de rechtbank), voor zover thans van belang:
- bepaald dat [man] binnen een maand na betekening van dit vonnis volledig inzicht verschaft in de financiële ontwikkeling van het vermogen van mevrouw [Oma] (verder: oma) in de periode van 2 juli 2003 tot en met 4 juli 2008 en van haar nalatenschap in de periode van 4 juli 2008 tot en met 2008;
- bepaald dat wanneer [man] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven, hij daartoe kan worden genoodzaakt door inbeslagneming en verkoop van zijn goederen tot een bedrag van € 138.971,61 en door middel van lijfsdwang, als mede dat hij een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 voor elke dag dan wel elk dagdeel dat hij hiermee in gebreke is, tot een maximum van € 25.000,00;
- [man] veroordeeld tot betaling aan de nalatenschap van oma van een zodanige som als blijkens het door hem dan wel een door hem ingeschakelde accountant op te maken financiële overzicht zal blijken toe te komen;
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Dit dictum is gebaseerd op het door [de erfgenamen] in de dagvaarding geformuleerde petitum.
De rechtbank heeft [man] in overweging gegeven om ten einde aan zijn thans opgelegde verplichting tot het geven van inzicht te voldoen een registeraccountant van bijvoorbeeld Deloitte of een ander te goeder naam bekend staand kantoor, in te schakelen, die dan als taak opgedragen moet krijgen de financiën van oma en haar vermogen over voornoemde periode onafhankelijk van de standpunten van partijen te onderzoeken en daarbij aan te geven welke uitgaven aan oma kunnen worden toegerekend en welke uitgaven ten laste van het vermogen eventueel aan [man] en zijn (overleden) echtgenote zijn toe te rekenen.
3. Bij brief van 10 augustus 2012 heeft de gemachtigde van [de erfgenamen] aangekondigd dat het vonnis aan [man] zal worden betekend en dat indien [de erfgenamen] niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn geïnformeerd worden, zij zullen overgaan tot executie.
4. Bij brief van 11 augustus 2012 aan de gemachtigde van [de erfgenamen] heeft de gemachtigde van [man] aangekondigd in hoger beroep te gaan en voorgesteld om vooralsnog geen uitvoering te geven aan het vonnis totdat in hoger beroep is beslist. Daarbij is aangegeven dat indien [de erfgenamen] toch uitvoering aan het vonnis willen geven, de schade van [man], waaronder de kosten verbonden met de inschakeling van een accountant, voor rekening van [de erfgenamen] komen.
5. Bij brief van 14 augustus 2012 heeft [X], werkzaam bij Zwart Mul Groep Accountants en Adviseurs B.V. te Baarn (verder: Zwart Mul), aan de gemachtigde van [de erfgenamen] onder meer meegedeeld:

Hoewel de heer [man] er vanuit gaat dat uw cliënten in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep geen uitvoering aan het vonnis zullen geven, ben ik toch maar al met mijn werkzaamheden gestart. Dit voor het geval dat uw cliënten aan dat verzoek van de heer [man] geen gehoor zullen geven.
6. Bij brief van 15 augustus 2012 aan de gemachtigde van [man] heeft de gemachtigde van [de erfgenamen] meegedeeld dat [de erfgenamen] het vonnis ten uitvoer zullen leggen.
7. Bij brief van 16 augustus 2012 heeft de gemachtigde van [man] [de erfgenamen] aansprakelijk gesteld voor de schade die [man] zal leiden als gevolg van het op de spits drijven van de zaak en het doorzetten van de executie.
8. Op 20 september 2012 heeft [Y], werkzaam bij Zwart Mul, een rapport van feitelijke bevindingen opgesteld.
9. Het gerechtshof Den Haag (verder: het gerechtshof) in het arrest van 21 januari 2014 (zaaknummer: 200.117.329/01) heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [de erfgenamen] gedeeltelijk toegewezen. Daarbij is – onder meer – overwogen:

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man([man])
, noch zijn echtgenote gehouden zijn dan wel waren tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de erfgenamen([de erfgenamen])
ter zake van het vermogen van oma. De man stelt terecht dat een dergelijke verplichting ook niet kan worden gegrond op artikel 3:296 BW zoals de rechtbank heeft overwogen. Nu geen sprake is van een verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording, was de man niet gehouden tot het op zijn kosten doen opstellen van een accountantsrapport, waartoe de rechtbank hem overigens niet heeft verplicht, maar de keuze heeft gelaten. De man heeft echter omtrent voormelde kosten geen vordering ingesteld, zodat het hof daarover niet hoeft te beslissen.”

Het geschil

10. [man] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [de erfgenamen] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.257,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2012, althans een goede justitie te bepalen dag, tot de dag van betaling, kosten rechtens en nakosten. Daartoe stelt [man] – samengevat – dat [de erfgenamen] onrechtmatig hebben gehandeld door het in hoger beroep vernietigde vonnis te executeren. [de erfgenamen] hebben nagelaten de door [man] geleden schade te vergoeden. Zijn schade bestaat uit accountantskosten ad € 9.687,71 (inclusief btw) en de kosten voor juridische bijstand ad € 2.569,47.
11. [de erfgenamen] hebben verweer gevoerd en betwisten dat zij jegens [man] onrechtmatig hebben gehandeld, dat [man] schade heeft geleden als gevolg van hun handelen, alsmede de hoogte van het gevorderde bedrag.

De beoordeling

12. [man] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [de erfgenamen] onrechtmatig hebben gehandeld door het vonnis van de rechtbank ten uitvoer te leggen. Volgens [de erfgenamen] is de enkele betekening van het vonnis niet onrechtmatig.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter is in onderhavige zaak geen sprake van tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank. Op grond van artikel 430, derde lid in samenhang met het eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen grossen van in Nederland gewezen vonnissen eerst ten uitvoer worden gelegd na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten. De betekening maakt derhalve geen deel uit van de executie, maar gaat daaraan vooraf. Vast staat dat het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank aan [man] is betekend, maar dat [de erfgenamen] geen gebruik hebben gemaakt van de in dat vonnis aangegeven dwangmiddelen (beslag, lijfsdwang en dwangsom). Het vonnis is in zoverre niet ten uitvoer gelegd. Ook het conservatoir beslag op de onroerende zaak van [man] is na de betekening niet overgegaan in een executoriaal beslag als bedoeld in artikel 704, eerste lid, Rv aangezien aan de veroordeling een termijn was verbonden.
14. Met [de erfgenamen] ter zitting begrijpt de kantonrechter dat [man] zich mede op het standpunt stelt dat [de erfgenamen] onrechtmatig hebben gehandeld door te dreigen met executie en hem zo gedwongen hebben uitvoering te geven aan het vonnis van de rechtbank.
15. In beginsel moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis de veroordeelde heeft gedwongen tot betaling van het bij dat vonnis toegewezen bedrag, voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, onrechtmatig heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, wanneer dit vonnis met de daarin begrepen veroordeling wordt vernietigd. Van dit geval is te onderscheiden het geval dat de veroordeelde vrijwillig aan een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis voldoet (Hoge Raad 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863 en NJ 2000/603; vgl. ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3664).
16. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft [man] na ontvangst van de onder 3. vermelde brief van 10 augustus 2012 een accountant ingeschakeld. Gezien de inhoud van deze brief die een duidelijke dreiging met executie inhoudt, de bijzonder zware executiemaatregelen (waaronder lijfsdwang) die dreigden bij het niet, althans gedeeltelijk niet naleven van het vonnis welke op vordering van [de erfgenamen] zijn opgelegd, en de korte termijn om aan de in dat vonnis opgelegde taak te voldoen, is de kantonrechter van oordeel dat [de erfgenamen] [man] hebben gedwongen tot het kiezen van de meest veilige optie: het opmaken - door een accountant - van een volledig financieel overzicht van het vermogen van oma in de periode van 2 juli 2003 tot en met 4 juli 2008 en van haar nalatenschap in de periode van 4 juli 2008 tot en met 2008. [man] kan derhalve niet worden tegengeworpen ‘vrijwillig’ het overzicht te hebben (laten) opstellen. De kantonrechter komt derhalve tot de conclusie dat de brief van de gemachtigde van [de erfgenamen] van 10 augustus 2012 – gezien de vernietiging van het vonnis – een onrechtmatige dreiging met executie heeft opgeleverd.
17. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [man] accountants- en advocaatkosten heeft gemaakt, die schadeposten vormen. Uit het als productie 7 bij de dagvaarding overgelegde overzicht van gedeclareerde werkzaamheden van de gemachtigde van [man] blijkt dat er in de periode tussen de aansprakelijkstelling en het toezenden van het rapport van 20 september 2012 diverse malen contact is geweest tussen de gemachtigde van [man] en Zwart Mul. Voorts bevat het rapport van Zwart Mul, gericht aan [man], het door de rechtbank opgedragen financiële overzicht van het vermogen van oma. Dat de accountant en de gemachtigde om niet werkzaamheden voor [man] zouden hebben verricht, acht de kantonrechter niet waarschijnlijk en is verder onvoldoende door [de erfgenamen] onderbouwd. Het enkele feit dat de factuur van Zwart Mul is gericht aan de gemachtigde van [man] is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de kosten niet aan [man] zijn doorbelast.
18. Naar het oordeel van de kantonrechter staan de accountants- en advocaatkosten in causaal verband met het onrechtmatig handelen van [de erfgenamen]. Zonder het gedwongen opmaken van het financiële overzicht had [man] (nagenoeg) geen kosten voor de accountant en zijn gemachtigde moeten maken. Het conditio-sine-qua-non-verband staat derhalve vast. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige kosten in zodanig verband staan met de gedwongen opmaking van het financiële overzicht dat deze, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid als gevolg hiervan kunnen worden toegerekend aan de onrechtmatige daad van [de erfgenamen] in de zin van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
19. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gezegd dat [man] onnodig accountantskosten heeft gemaakt. Hoewel in het dictum van het vonnis van de rechtbank het ter keuze van [man] stond om zelf een financieel overzicht te maken, dan wel een accountant daarvoor in te schakelen, heeft de rechtbank [man] uitdrukkelijk in overweging meegegeven om een registeraccountant in te schakelen, waarbij tevens is aangegeven welke taak deze accountant zou moeten krijgen. Deze aanwijzing in samenhang met voornoemde ingrijpende executiemaatregelen, de grote tijdsdruk, de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen en het feit dat [man] niet beschikte over de volledige administratie van oma, leiden tot de conclusie dat het redelijk is dat [man] een registeraccountant heeft ingeschakeld. Of, zoals door [de erfgenamen] is betoogd, [man] in staat zou zijn geweest om zelf het overzicht te maken, doet aan deze bijzondere omstandigheden niet af. De kantonrechter laat in het midden of Zwart Mul een (on)afhankelijk accountantskantoor is, aangezien in het dictum van vonnis van de rechtbank geen vereisten waren opgenomen aan de eventueel door [man] in te schakelen accountant.
20. Onder voornoemde omstandigheden is het tevens redelijk dat [man] zijn gemachtigde heeft ingeschakeld om hem te ondersteunen bij de door de rechtbank opgedragen taak. Daarbij overweegt de kantonrechter dat het gelet op de in productie 7 bij de dagvaarding beschreven werkzaamheden, niet gaat om de gebruikelijke correspondentie na een vonnis en de voorbereiding van het hoger beroep. Deze kosten, alsook de accountantskosten, vloeien derhalve voort uit het vonnis en zijn geen kosten als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:96 BW. Ook zijn deze kosten niet gedekt door het arrest van het gerechtshof.
21. De kantonrechter stelt voorop dat het aan [man] is om, gegeven de betwisting door [de erfgenamen], zijn schadevordering deugdelijk te onderbouwen. [man] heeft zijn vordering voor zover die betrekking heeft op de advocaatkosten ad € 2.569,47 middels de in overweging 17 en 20 genoemde productie voldoende onderbouwd en gespecificeerd. De vordering voor wat betreft de accountantskosten ontbeert echter een onderbouwing en specificatie. Anderzijds acht de kantonrechter wel aannemelijk dat [man] aanzienlijke kosten heeft gemaakt ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank. Een en ander brengt de kantonrechter ertoe om de door [man] ter zake gemaakte accountantskosten ex aequo et bono te begroten op een bedrag van € 6.000,00.
22. Voor een voordeeltoerekening als door [de erfgenamen] is betoogd, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Dat het opstellen van het accountantsrapport voor [man] tevens voordeel heeft opgeleverd, valt in redelijkheid niet in te zien. Bij het wegdenken van de onrechtmatige daad zou het rapport immers niet zijn opgesteld. Daar komt bij dat het enkele feit dat [man] bij de memorie van grieven het rapport heeft overgelegd en daarin op (ondergeschikte) punten naar heeft verwezen, brengt niet met zich mee dat [man] voordeel bij het rapport heeft gehad. Ook uit het arrest van het gerechtshof valt dat niet op te maken.
23. De kantonrechter ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 6:101 BW. Aan [man] kan niet worden toegerekend dat hij in de gegeven omstandigheden geen executiegeschil (kort geding) aanhangig heeft gemaakt. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de executierechter slechts beperkte mogelijkheden heeft tot schorsing van de (dreigende) executie. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers met zich mee dat geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De belangenafweging in een executiegeschil levert derhalve geen zekere uitkomst op. Niet valt in te zien waarom van [man] op straffe van verval van zijn aanspraak op schadevergoeding wegens het niet voldoen aan zijn schadebeperkingsplicht, gevergd had moeten worden een executie-kort geding aanhangig te maken. Ook het betoog van [de erfgenamen] dat [man] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft gedaan door onnodig kosten te maken voor een accountant en advocaat-gemachtigde, gaat in het licht van hetgeen onder 19. is overwogen niet op.
24. De wettelijke rente zal als volgt worden toegewezen. Op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad, zoals in dit geval. Dit betekent echter niet dat het moment van de onrechtmatige daad steeds bepalend is voor de ingangsdatum van de wettelijke rente. Het verzuim treedt in wanneer de prestatie opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Een vordering tot schadevergoeding is opeisbaar vanaf het moment waarop de schade wordt geleden. Wanneer, zoals in dit geval, de materiële schade pas later wordt geleden, is de wettelijke rente daarover dus pas verschuldigd vanaf dat latere moment, in dit geval het moment van betaling door [man] van de accountantskosten en de advocaatkosten. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 6:162, eerste lid, BW (‘de schade die de ander dientengevolge lijdt’). Op het moment van de dreiging met executie werd de materiële schade nog niet geleden. Nu niet duidelijk is wanneer [man] genoemde kosten heeft betaald, maar wel aannemelijk dat [man] deze kosten heeft voldaan, zal voor wat betreft de accountantskosten worden uitgegaan van 30 dagen na de factuurdatum van 8 oktober 2012 (8 november 2012) en voor wat betreft de advocaatkosten de datum van dagvaarding (7 augustus 2014).
25. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren en overweegt daartoe het volgende. [man] heeft niet betwist dat hij de accountantskosten had kunnen voorleggen bij het gerechtshof. Dat dit ook geldt voor de advocaatkosten is door [de erfgenamen] echter niet gesteld. Dat onderhavige procedure niet noodzakelijk was, zoals door [de erfgenamen] is betoogd, kan derhalve niet worden geconcludeerd. Gelet op de aanmerkelijke vermindering van de oorspronkelijke vordering van [man] moeten beide partijen de eigen proceskosten dragen.

De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt [de erfgenamen] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan [man] tegen kwijting te betalen een bedrag van € 8.569,47, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 6.000,00 vanaf 8 november 2012 en over het bedrag van € 2.569,47 vanaf 7 augustus 2014 tot de dag van betaling.
Compenseert de kosten van het geding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Merkus, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 25 februari 2015 in het openbaar uitgesproken.
De griffier
De kantonrechter