De beoordeling
12. [man] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [de erfgenamen] onrechtmatig hebben gehandeld door het vonnis van de rechtbank ten uitvoer te leggen. Volgens [de erfgenamen] is de enkele betekening van het vonnis niet onrechtmatig.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter is in onderhavige zaak geen sprake van tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank. Op grond van artikel 430, derde lid in samenhang met het eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kunnen grossen van in Nederland gewezen vonnissen eerst ten uitvoer worden gelegd na betekening aan de partij tegen wie de executie zich zal richten. De betekening maakt derhalve geen deel uit van de executie, maar gaat daaraan vooraf. Vast staat dat het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de rechtbank aan [man] is betekend, maar dat [de erfgenamen] geen gebruik hebben gemaakt van de in dat vonnis aangegeven dwangmiddelen (beslag, lijfsdwang en dwangsom). Het vonnis is in zoverre niet ten uitvoer gelegd. Ook het conservatoir beslag op de onroerende zaak van [man] is na de betekening niet overgegaan in een executoriaal beslag als bedoeld in artikel 704, eerste lid, Rv aangezien aan de veroordeling een termijn was verbonden.
14. Met [de erfgenamen] ter zitting begrijpt de kantonrechter dat [man] zich mede op het standpunt stelt dat [de erfgenamen] onrechtmatig hebben gehandeld door te dreigen met executie en hem zo gedwongen hebben uitvoering te geven aan het vonnis van de rechtbank.
15. In beginsel moet worden aangenomen dat de partij die door dreiging met executie van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis de veroordeelde heeft gedwongen tot betaling van het bij dat vonnis toegewezen bedrag, voordat dit in kracht van gewijsde is gegaan, onrechtmatig heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is, wanneer dit vonnis met de daarin begrepen veroordeling wordt vernietigd. Van dit geval is te onderscheiden het geval dat de veroordeelde vrijwillig aan een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis voldoet (Hoge Raad 19 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5863 en NJ 2000/603; vgl. ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 september 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:3664). 16. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft [man] na ontvangst van de onder 3. vermelde brief van 10 augustus 2012 een accountant ingeschakeld. Gezien de inhoud van deze brief die een duidelijke dreiging met executie inhoudt, de bijzonder zware executiemaatregelen (waaronder lijfsdwang) die dreigden bij het niet, althans gedeeltelijk niet naleven van het vonnis welke op vordering van [de erfgenamen] zijn opgelegd, en de korte termijn om aan de in dat vonnis opgelegde taak te voldoen, is de kantonrechter van oordeel dat [de erfgenamen] [man] hebben gedwongen tot het kiezen van de meest veilige optie: het opmaken - door een accountant - van een volledig financieel overzicht van het vermogen van oma in de periode van 2 juli 2003 tot en met 4 juli 2008 en van haar nalatenschap in de periode van 4 juli 2008 tot en met 2008. [man] kan derhalve niet worden tegengeworpen ‘vrijwillig’ het overzicht te hebben (laten) opstellen. De kantonrechter komt derhalve tot de conclusie dat de brief van de gemachtigde van [de erfgenamen] van 10 augustus 2012 – gezien de vernietiging van het vonnis – een onrechtmatige dreiging met executie heeft opgeleverd.
17. De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk dat [man] accountants- en advocaatkosten heeft gemaakt, die schadeposten vormen. Uit het als productie 7 bij de dagvaarding overgelegde overzicht van gedeclareerde werkzaamheden van de gemachtigde van [man] blijkt dat er in de periode tussen de aansprakelijkstelling en het toezenden van het rapport van 20 september 2012 diverse malen contact is geweest tussen de gemachtigde van [man] en Zwart Mul. Voorts bevat het rapport van Zwart Mul, gericht aan [man], het door de rechtbank opgedragen financiële overzicht van het vermogen van oma. Dat de accountant en de gemachtigde om niet werkzaamheden voor [man] zouden hebben verricht, acht de kantonrechter niet waarschijnlijk en is verder onvoldoende door [de erfgenamen] onderbouwd. Het enkele feit dat de factuur van Zwart Mul is gericht aan de gemachtigde van [man] is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de kosten niet aan [man] zijn doorbelast.
18. Naar het oordeel van de kantonrechter staan de accountants- en advocaatkosten in causaal verband met het onrechtmatig handelen van [de erfgenamen]. Zonder het gedwongen opmaken van het financiële overzicht had [man] (nagenoeg) geen kosten voor de accountant en zijn gemachtigde moeten maken. Het conditio-sine-qua-non-verband staat derhalve vast. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige kosten in zodanig verband staan met de gedwongen opmaking van het financiële overzicht dat deze, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid als gevolg hiervan kunnen worden toegerekend aan de onrechtmatige daad van [de erfgenamen] in de zin van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
19. Naar het oordeel van de kantonrechter kan niet worden gezegd dat [man] onnodig accountantskosten heeft gemaakt. Hoewel in het dictum van het vonnis van de rechtbank het ter keuze van [man] stond om zelf een financieel overzicht te maken, dan wel een accountant daarvoor in te schakelen, heeft de rechtbank [man] uitdrukkelijk in overweging meegegeven om een registeraccountant in te schakelen, waarbij tevens is aangegeven welke taak deze accountant zou moeten krijgen. Deze aanwijzing in samenhang met voornoemde ingrijpende executiemaatregelen, de grote tijdsdruk, de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen en het feit dat [man] niet beschikte over de volledige administratie van oma, leiden tot de conclusie dat het redelijk is dat [man] een registeraccountant heeft ingeschakeld. Of, zoals door [de erfgenamen] is betoogd, [man] in staat zou zijn geweest om zelf het overzicht te maken, doet aan deze bijzondere omstandigheden niet af. De kantonrechter laat in het midden of Zwart Mul een (on)afhankelijk accountantskantoor is, aangezien in het dictum van vonnis van de rechtbank geen vereisten waren opgenomen aan de eventueel door [man] in te schakelen accountant.
20. Onder voornoemde omstandigheden is het tevens redelijk dat [man] zijn gemachtigde heeft ingeschakeld om hem te ondersteunen bij de door de rechtbank opgedragen taak. Daarbij overweegt de kantonrechter dat het gelet op de in productie 7 bij de dagvaarding beschreven werkzaamheden, niet gaat om de gebruikelijke correspondentie na een vonnis en de voorbereiding van het hoger beroep. Deze kosten, alsook de accountantskosten, vloeien derhalve voort uit het vonnis en zijn geen kosten als bedoeld in het tweede lid van artikel 6:96 BW. Ook zijn deze kosten niet gedekt door het arrest van het gerechtshof.
21. De kantonrechter stelt voorop dat het aan [man] is om, gegeven de betwisting door [de erfgenamen], zijn schadevordering deugdelijk te onderbouwen. [man] heeft zijn vordering voor zover die betrekking heeft op de advocaatkosten ad € 2.569,47 middels de in overweging 17 en 20 genoemde productie voldoende onderbouwd en gespecificeerd. De vordering voor wat betreft de accountantskosten ontbeert echter een onderbouwing en specificatie. Anderzijds acht de kantonrechter wel aannemelijk dat [man] aanzienlijke kosten heeft gemaakt ter uitvoering van het vonnis van de rechtbank. Een en ander brengt de kantonrechter ertoe om de door [man] ter zake gemaakte accountantskosten ex aequo et bono te begroten op een bedrag van € 6.000,00.
22. Voor een voordeeltoerekening als door [de erfgenamen] is betoogd, ziet de kantonrechter geen aanleiding. Dat het opstellen van het accountantsrapport voor [man] tevens voordeel heeft opgeleverd, valt in redelijkheid niet in te zien. Bij het wegdenken van de onrechtmatige daad zou het rapport immers niet zijn opgesteld. Daar komt bij dat het enkele feit dat [man] bij de memorie van grieven het rapport heeft overgelegd en daarin op (ondergeschikte) punten naar heeft verwezen, brengt niet met zich mee dat [man] voordeel bij het rapport heeft gehad. Ook uit het arrest van het gerechtshof valt dat niet op te maken.
23. De kantonrechter ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 6:101 BW. Aan [man] kan niet worden toegerekend dat hij in de gegeven omstandigheden geen executiegeschil (kort geding) aanhangig heeft gemaakt. Daarbij overweegt de kantonrechter dat de executierechter slechts beperkte mogelijkheden heeft tot schorsing van de (dreigende) executie. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt immers met zich mee dat geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, behoudens die, welke nopen tot het oordeel dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid. De belangenafweging in een executiegeschil levert derhalve geen zekere uitkomst op. Niet valt in te zien waarom van [man] op straffe van verval van zijn aanspraak op schadevergoeding wegens het niet voldoen aan zijn schadebeperkingsplicht, gevergd had moeten worden een executie-kort geding aanhangig te maken. Ook het betoog van [de erfgenamen] dat [man] niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft gedaan door onnodig kosten te maken voor een accountant en advocaat-gemachtigde, gaat in het licht van hetgeen onder 19. is overwogen niet op.
24. De wettelijke rente zal als volgt worden toegewezen. Op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW treedt het verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad, zoals in dit geval. Dit betekent echter niet dat het moment van de onrechtmatige daad steeds bepalend is voor de ingangsdatum van de wettelijke rente. Het verzuim treedt in wanneer de prestatie opeisbaar is en niet direct wordt nagekomen. Een vordering tot schadevergoeding is opeisbaar vanaf het moment waarop de schade wordt geleden. Wanneer, zoals in dit geval, de materiële schade pas later wordt geleden, is de wettelijke rente daarover dus pas verschuldigd vanaf dat latere moment, in dit geval het moment van betaling door [man] van de accountantskosten en de advocaatkosten. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 6:162, eerste lid, BW (‘de schade die de ander dientengevolge lijdt’). Op het moment van de dreiging met executie werd de materiële schade nog niet geleden. Nu niet duidelijk is wanneer [man] genoemde kosten heeft betaald, maar wel aannemelijk dat [man] deze kosten heeft voldaan, zal voor wat betreft de accountantskosten worden uitgegaan van 30 dagen na de factuurdatum van 8 oktober 2012 (8 november 2012) en voor wat betreft de advocaatkosten de datum van dagvaarding (7 augustus 2014).
25. De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren en overweegt daartoe het volgende. [man] heeft niet betwist dat hij de accountantskosten had kunnen voorleggen bij het gerechtshof. Dat dit ook geldt voor de advocaatkosten is door [de erfgenamen] echter niet gesteld. Dat onderhavige procedure niet noodzakelijk was, zoals door [de erfgenamen] is betoogd, kan derhalve niet worden geconcludeerd. Gelet op de aanmerkelijke vermindering van de oorspronkelijke vordering van [man] moeten beide partijen de eigen proceskosten dragen.