ECLI:NL:RBNHO:2015:1357

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 februari 2015
Zaaknummer
15/821002-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van invoer van cocaïne en verwerping van vormverzuimen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2014 op Schiphol werd aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte, geboren in Roemenië en thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 3065,9 gram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft de verweren van de verdachte met betrekking tot vermeende vormverzuimen verworpen, waaronder de onrechtmatigheid van de aanhouding en het niet geven van de cautie in de juiste taal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen nadeel had ondervonden van de gegeven cautie en dat hij afstand had gedaan van zijn recht op bijstand van een advocaat tijdens het eerste verhoor.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft de opgelegde straf gemotiveerd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de impact op de gezondheid van anderen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de gebruikelijke strafmaat af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/821002-14 (P)
Uitspraakdatum : 23 januari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol, locatie Badhoevedorp.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bijlsma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.E. Janszen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3065,9 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Verweren
Namens verdachte heeft de raadsvrouw een aantal verweren omtrent vermeende vormverzuimen gevoerd. Zij heeft ten eerste aangevoerd dat de aanhouding onrechtmatig was nu deze was gebaseerd op onvoldoende slikkerscriteria. Om die reden dient de later aangetroffen cocaïne van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De rechter-commissaris heeft eerder geoordeeld dat niet is gebleken dat de
inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig is. Gelet op het gesloten stelsel van
rechtsmiddelen kan dit verweer niet wederom ter beoordeling aan de rechtbank worden
voorgelegd zodat het faalt.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat aan verdachte de cautie is gegeven in de Engelse
taal. Nu verdachte deze taal niet beheerst levert dit een onherstelbaar vormverzuim op,
hetgeen – naar de rechtbank begrijpt – in de visie van de raadsvrouw tot bewijsuitsluiting,
althans strafvermindering moet leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Vastgesteld kan worden dat aan verdachte bij zijn aanhouding op 10 oktober 2014 om 12.00
uur de cautie in de Engelse taal is gegeven. Nog afgezien van de vraag of verdachte deze taal
niet beheerst – hij heeft immers wel een verklaring afgelegd in het Engels en heeft
aangegeven de verbalisanten te hebben begrepen – heeft verdachte hiervan in ieder geval
geen nadeel ondervonden, omdat hij bij zijn aanhouding niets belastends over zichzelf heeft
verklaard. Bij zijn in verzekeringstelling op 10 oktober 2014 om 13.10 uur is aan verdachte
de cautie gegeven in de Hongaarse taal, zodat verdachte in geen geval in zijn belangen is
geschaad.
De raadsvrouw heeft vervolgens aangevoerd dat het consultatierecht van verdachte is
geschonden, omdat hij bij de inverzekeringstelling is verhoord zonder bijstand van een
advocaat. Ook dit dient, zo begrijpt de rechtbank het betoog, tot bewijsuitsluiting, althans
strafmindering te leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Ten tijde van de in verzekeringstelling is aan verdachte meegedeeld dat hij voorafgaand aan
het eerste verhoor het recht heeft om een advocaat te spreken. Verdachte heeft toen verklaard
dat hij hier geen gebruik van wenst te maken en dat hij afstand doet van zijn consultatierecht
voor het eerste verhoor. Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag.
De raadsvrouw heeft tevens aangevoerd dat de gewichtsbepalingen in het begin van het
dossier (brutogewicht van 1340 gram) en op pagina 53 van het dossier (nettogewicht van
3065,9 gram) verschillend zijn, dat dit niet juist kan zijn en dat dit herstel nadien niet is
hersteld. Dit dient, zo begrijpt de rechtbank, tot bewijsuitsluiting, althans strafvermindering
te leiden.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
In het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen wordt wat betreft de aangetroffen
stof het brutogewicht van 3197,4 gram en het nettogewicht van 3065,9 gram vermeld. Het
door de raadsvrouw genoemde brutogewicht van 1340 gram betreft het gewicht van de koffer
van verdachte met inhoud. Nu vastgesteld is dat het nettogewicht van de stof, aangetroffen
in het pakket in de rugtas die in de koffer van verdachte zat, 3065,9 gram is, kan het niet
anders zijn dat het aangeduide brutogewicht van de koffer met inhoud van 1340 gram in het
begin van het dossier een kennelijke verschrijving is. De rechtbank ziet geen aanleiding
hieraan enige consequentie te verbinden, nu verdachte hierdoor niet in zijn belangen in
geschaad.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 10 oktober 2014 is verdachte met vlucht KL0792 vanuit Sao Paulo (Brazilië) op Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) aangekomen. Na controle van zijn bagage heeft de douanebeambte in de koffer die verdachte met zich voerde, een rugtas gevonden. Hij voelde een abnormale verdikking aan de achterzijde van de rugtas. Hij heeft met behulp van zijn zakmes een snede gemaakt in de voering ter hoogte van de achterzijde van de rugtas.
Hij zag een voering uit de snede komen die hij had verwijderd. Hierop zag hij een zwartkleurig pakket dat in de achterzijde van de rugtas was bevestigd. Hij heeft vervolgens het pakket uit de snede verwijderd. [2] Bij nader onderzoek werd in het pakket een witte stof aangetroffen. Het totale netto gewicht van de in het pakket aangetroffen stof bedraagt circa 3065,9 gram. De stof – die positief testte op de aanwezigheid van cocaïne – is naar het Douane Laboratorium te Amsterdam gezonden, ter analyse van de stof. [3] Het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4]
Verdachte heeft bekend dat hij wist dat hij drugs in zijn tas vervoerde en dat hij hiervoor een geldbedrag zou ontvangen. [5]
3.4. Bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het opzet van verdachte niet gericht was op de invoer van
3065,9 gram, nu hij dacht dat het om een lager gewicht ging.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door in te stemmen met het
drugstransport, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het een hoger gewicht zou
betreffen dan hij dacht. Zijn voorwaardelijk opzet was derhalve wel degelijk gericht op het
ingevoerde gewicht.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 3065,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 3065,9 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. Bannink, voorzitter,
mr. D. Gruijters en mr. I.A.M. Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2015.
Mr. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d.10 oktober 2014 (dossierpagina 1 t/m 5)
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 11 oktober 2014 (dossierpagina 51 t/m 54)
4.Het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium d.d. 14 oktober 2014, kenmerk 12839 X 14
5.De door verdachte op 13 oktober 2014 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring en de verklaring van verdachte ter zitting van 12 januari 2015.