ECLI:NL:RBNHO:2015:1335

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
20 februari 2015
Zaaknummer
15/820985-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van invoer van cocaïne te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, samen met een medeverdachte, opzettelijk ongeveer 655,5 gram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdachte heeft verklaard niets te weten van de cocaïne in de koffer, maar de rechtbank heeft deze verklaring als ongeloofwaardig geacht. De rechtbank heeft overwogen dat een passagier verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verdachte had kennis van de smokkel, zoals blijkt uit zijn vragen over de straf voor het smokkelen van 700 gram. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820985-14 (P)
Uitspraakdatum : 23 januari 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 januari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bijlsma en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.F. van Halderen, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 655,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 6 oktober 2014 is verdachte met vlucht OR362 vanuit Curaçao op Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) aangekomen. Hij is samen met de medeverdachte [medeverdachte] naar Aruba geweest. Na controle van zijn bagage heeft de douanebeambte in een dubbele bodem van de – door [medeverdachte] ingecheckte – koffer die verdachte aanwees als zijn koffer, twee pakketten gevonden. [2] Bij nader onderzoek aan de pakketten werd daarin een witte stof aangetroffen. Het totale netto gewicht van de aangetroffen stof bedraagt circa 655,5 gram. De stof – die positief testte op de aanwezigheid van cocaïne – is naar het Douane Laboratorium te Amsterdam gezonden, ter analyse van de stof. [3] Het Douane Laboratorium heeft vastgesteld dat het onderzoeksmateriaal cocaïne bevat. [4]
Verdachte heeft de koffer waarin de cocaïne is aangetroffen van [medeverdachte] gekregen. Hij had het idee dat [medeverdachte] naar Aruba was gereisd met de bedoeling om drugs te gaan smokkelen [5] .
Verdachte vraagt na zijn aanhouding zonder aanleiding aan een medewerker van de Koninklijke Marechaussee hoe lang de gevangenisstraf is voor de smokkel van 700 gram. Verbalisanten vragen daarop aan verdachte hoe het komt dat hij weet dat het 700 gram is. Verdachte geeft dan aan dat “die andere” de baas is van de tas en dat hij heeft gezegd dat er maar 700 gram in zit [6] . Voorts heeft verdachte op de vraag van de medewerker van de Koninklijke Marechaussee wat het gewicht is van de in de koffer verstopte verdovende middelen, geantwoord: 700 à 800 gram. Want, zo verklaarde verdachte, die andere man zei dat het zeker geen 1000 gram was. [7]
3.3. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ten verwere aangevoerd niets te weten van de cocaïne in de koffer, zodat hij dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat in zaken als deze, waarbij bij de inreis in Nederland in ruim- bagage verdovende middelen worden aangetroffen, als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier bekend kan worden verondersteld met en zelf verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn bagage.
Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat die passagier met de inhoud niet bekend was en dat dus het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niets van de cocaïne afwist ongeloofwaardig. Daartoe is redengevend dat hij, blijkens de vraag die hij heeft gesteld over de straf voor een gewicht van 700 gram, daderkennis had. Het daadwerkelijk gesmokkelde gewicht was immers 655 gram. Voorts leidt de rechtbank uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte de smokkel tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij de koffer met de drugs van [medeverdachte] heeft gekregen. ‘Die andere’ is de baas van de koffer en heeft gezegd dat er 700 gram is zit.
Ter terechtzitting heeft verdachte getracht een andere betekenis aan zijn bij de marechaussee afgelegde verklaring te geven. Nu deze alternatieve verklaring, gelet op de overige verklaringen van verdachte, niet aannemelijk is geworden gaat de rechtbank daaraan voorbij. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de cocaïne willens en wetens in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] heeft ingevoerd.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit
heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 oktober 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 655,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen met zijn mededader zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 655,5 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47 van het Wetboek van Strafrecht.
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. I.A.M. Tel en mr. L.C. Bannink, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. drs. F.A. Rive,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 januari 2015.
Mr. Bannink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aanhouding d.d.6 oktober 2014 (dossierpagina 25 t/m 29)
3.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 8 oktober 2014 (dossierpagina 99 t/m101)
4.Het deskundigenrapport van het Douane Laboratorium d.d. 10 oktober, kenmerk 12661 X 14
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte op 8 oktober 2014 (dossierpagina 38)
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte op 8 oktober 2014 (dossierpagina 42)