ECLI:NL:RBNHO:2015:12193

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1243
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan eiseres wegens detentie in het buitenland en schending van inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Hoorn. Eiseres ontving sinds 2 juli 2009 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een melding van Reclassering Nederland dat eiseres in Frans Guyana was gearresteerd en in detentie verbleef, heeft verweerder haar bijstandsuitkering beëindigd en een boete van € 3.620,- opgelegd wegens het niet doorgeven van haar detentie. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de boete niet gerechtvaardigd was, gezien haar omstandigheden in detentie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete was opgelegd omdat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij naar het buitenland was vertrokken en daar in detentie zat. De rechtbank oordeelde dat het benadelingsbedrag voortkwam uit de detentie en niet uit het feit dat eiseres naar het buitenland was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat er geen opzet of grove schuld aan de zijde van eiseres was en dat de boete van 100% niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft de boete verlaagd naar 50% van het benadelingsbedrag, wat resulteerde in een boete van € 1.810,-. Tevens werd het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/1243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.T.A.M. Mes),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hoorn, verweerder

(gemachtigde: M.R. Ooievaar).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 3.620,-.
Bij besluit van 11 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft vanaf 2 juli 2009 van verweerder een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen. Naar aanleiding van een melding op 1 november 2013 van Reclassering Nederland, Bureau Buitenland, dat eiseres op [datum 1] 2013 in Frans Guyana is gearresteerd en sindsdien in detentie verblijft, heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres bij besluit van [datum 2] 2013 per die datum beëindigd en over de periode van [datum 1] 2013 tot [datum 2] 2013 ingetrokken. Bij besluit van gelijke datum heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 3.613,68 teruggevorderd (na verrekening van vakantiegeld € 3.579,97). Aan deze besluiten is ten grondslag gelegd dat eiseres wegens detentie geen recht op bijstand heeft.
1.2
Op 8 december 2014 heeft verweerder eiseres bericht van plan te zijn haar een boete op te leggen omdat zij niet heeft doorgegeven dat zij naar Frans Guyana is vertrokken en aldaar in detentie verbleef. Eiseres is uitgenodigd haar zienswijze te geven op vrijdag 12 december 2014. Eiseres is op dit gesprek niet verschenen. Telefonisch heeft zij doorgegeven dat het een beetje dom was van haar en dat zij nogal toestanden heeft gehad in Frans Guyana.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 3.620,- omdat zij zich niet aan haar inlichtingenverplichting heeft gehouden, als gevolg waarvan zij teveel bijstandsuitkering heeft ontvangen. Eiseres is zonder dit door te geven naar Frans Guyana gegaan. Verder heeft zij niet doorgegeven dat zij in detentie heeft gezeten. Er zijn volgens verweerder geen bijzondere omstandigheden of dringende redenen om de boete te verlagen.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Eiseres heeft verweerder er niet van op de hoogte gesteld dat zij naar Frans Guyana zou gaan en dat zij daar enige tijd zou verblijven om werkzaamheden te verrichten. Daarbij had zij verweerder van de problemen met justitie op de hoogte moeten brengen. Nu zij dit niet heeft gedaan, heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg hiervan is eiseres ten onrechte bijstand verleend. Eiseres is naar het buitenland vertrokken om verdovende middelen te smokkelen. Zij heeft dit gedaan met het doel om zichzelf te verrijken. Zij had kunnen weten dat haar activiteiten strafbaar zijn en dat zij deze niet met behoud van een uitkering mag verrichten. Hiermee is volgens verweerder sprake geweest van opzet, zodat terecht is uitgegaan van de maximale boete van 100%. Van verminderde verwijtbaarheid is volgens verweerder geen sprake. Eiseres kan de correspondentie begrijpen en zij is niet langere tijd niet in staat geweest haar belangen te behartigen.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan haar ten onrechte een boete is opgelegd ter hoogte van 100% van het benadelingsbedrag. Dit is volgens haar niet gerechtvaardigd. In Frans Guyana had zij vrijwel geen mogelijkheid tot contact met de buitenwereld. Haar prioriteit lag niet bij het melden van de detentie bij verweerder. In Frans Guyana in detentie verblijven is een kwestie van overleven. Van opzet of grove schuld is geen sprake geweest. Er is zelfs sprake van verminderde verwijtbaarheid gelet op de omstandigheden waarin zij terecht is gekomen.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 18a van de WWB, onderdeel van de Wet aanscherping en handhaving sanctiebeleid SZW-wetgeving, Stb. 2012, 462, en in werking getreden per 1 januari 2013, luidde, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:
“1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, [...]. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. […]
7. Het college kan:
a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid;
b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. […]
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. […]”
5. Het Boetebesluit socialezekerheidswetten, met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd bij het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, Stb. 2012, 484, luidde ten tijde van het opleggen van de boete aan eiseres als volgt:
“Artikel 2 Berekening van de boete
1. De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 150 wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
2. De bestuurlijke boete wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 10.
3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 150. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
Artikel 2a Criteria verminderde verwijtbaarheid
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen, of
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.”
6.1
De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of verweerder terecht een boete van € 3.620,- aan eiseres heeft opgelegd. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
6.2
Wat betreft de wijze van toetsing van deze boete verwijst de rechtbank naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 juni 2015 en 21 juli 2015 - de rechtbank noemt hier als voorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1879 en ECLI:NL:CRVB:2015:2391.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering van eiseres ten grondslag heeft gelegd dat zij gedetineerd was en daarom geen recht meer had op bijstand. Het benadelingsbedrag is derhalve ontstaan uit die detentie en niet, zoals verweerder betoogt, uit het feit dat eiseres zonder dit te melden naar het buitenland is vertrokken. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is aangetoond dat het niet dan wel te laat melden van de detentie met opzet is gebeurd of dat daarbij sprake is geweest van grove schuld aan de zijde van eiseres. Zij overweegt daartoe dat eiseres ter zitting geloofwaardig heeft verklaard dat zij pas twee maanden na haar arrestatie contact kon hebben met de ambassade. Zij heeft toen gemeld dat zij in detentie zat en heeft vervolgens via de ambassade de benodigde formulieren voor de reclassering ontvangen. Hierop heeft eiseres aangegeven dat zij in detentie zat en dat zij een WWB-uitkering ontving. Deze verklaring vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in het feit dat de reclassering, Bureau Buitenland, verweerder op de hoogte heeft gebracht van de detentie van eiseres. Dat dit pas op 1 november 2013 is gebeurd, is geen gevolg van opzet op grove schuld aan de zijde van eiseres. Gelet hierop is een boete van 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt. De omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of de persoonlijke omstandigheden van eiseres, geven geen aanleiding tot verdere matiging van de boete. Van verminderde verwijtbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiseres heeft immers door naar Frans Guyana te reizen om drugs te smokkelen bewust het risico genomen dat zij in deze situatie zou kunnen komen. Over het al dan niet aanwezig zijn van afdoende draagkracht heeft eiseres geen gronden aangevoerd. De omstandigheid dat eiseres bijstandsbehoeftig is leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat verrekening met de inmiddels opnieuw verstrekte bijstandsuitkering plaatsvindt en dat daarbij rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal met toepassing van artikel 8:72a van de Awb een boete aan eiseres opleggen van 50% van het benadelingsbedrag, te weten € 1.810,-.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1960,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, legt eiseres een boete op van € 1.810,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1960,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.