ECLI:NL:RBNHO:2015:12078

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 837
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan een bedrijf wegens overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet met betrekking tot asbest

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). Eiseres kreeg een boete van € 37.800,00 opgelegd wegens acht overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit, specifiek met betrekking tot asbest. De rechtbank oordeelde dat ook bedrijven die geen asbestverwijderingsbedrijf zijn, zich aan de regels omtrent asbest moeten houden zodra zij in aanraking komen met asbest. De rechtbank stelde vast dat de medewerkers van eiseres in aanraking waren gekomen met asbestverdachte materialen, wat leidde tot de conclusie dat eiseres als een asbestverwijderingsbedrijf moest worden beschouwd. Eiseres voerde aan dat haar werknemers de regels niet opzettelijk hadden genegeerd en dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de overtredingen. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat de overtredingen vaststonden, ongeacht de intentie van de medewerkers. De rechtbank concludeerde dat de cumulatie van de boetes niet onevenredig was en dat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de Beleidsregels boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving. Eiseres had ook aangevoerd dat de boetes niet in verhouding stonden tot de ernst van de overtredingen, maar de rechtbank oordeelde dat de blootstelling aan asbest ernstige gezondheidsrisico's met zich meebracht. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/837

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 37.800,00 opgelegd wegens acht overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit).
Bij besluit van 5 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
1.2
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.;
b. werknemer: de ander, bedoeld onder a.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Arbowet legt de werkgever bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Op grond van artikel 16, tiende lid, Arbowet zijn de werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor zover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Arbowet zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.
Op grond van artikel 33, tweede lid, Arbowet, voor zover van belang, wordt als overtreding (…) aangemerkt het niet naleven van de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van de in die artikelleden bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Op grond van artikel 34, eerste lid, Arbowet, legt een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
1.3
Op grond van artikel 4.2, eerste lid, van het Arbobesluit worden, indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.
Op grond van artikel 4.47c, eerste lid, eerste volzin, van het Arbobesluit wordt uiterlijk twee dagen voor aanvang van de werkzaamheden door de werkgever melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
Op grond van artikel 4.48 van het Arbobesluit is, indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat de concentratie van asbeststof in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, maar lager is dan of gelijk is aan 1 vezel per kubieke centimeter, uitgaande van een referentieperiode van acht uur, in aanvulling op paragraaf 3 tevens de paragraaf “§ 4. Aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten” van toepassing.
Op grond van artikel 4.48a, eerste lid van het Arbobesluit neemt de werkgever, indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.
Op grond van artikel 4.48a, tweede lid, aanhef en onder b, van het Arbobesluit behoren tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval: het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van de in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht.
Op grond van artikel 4.50, eerste lid, van het Arbobesluit wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.
Op grond van artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit wordt in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;
c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.
Op grond van artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit worden de volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbeststof is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:
a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;
b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.
Op grond van artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit worden de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
Op grond van artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit is, voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
Op grond van artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder d, van het Arbobesluit, voor zover van belang, wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen van hoofdstuk 4: de artikelen (…) 4.47c, eerste (…) lid, 4.48a, eerste (…) lid, 4.50, (…) 4.54a, 4.54d, eerste en derde tot en met negende lid, (…).
1.4
Op grond van artikel 1, vijfde lid, van de Beleidsregels boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregels) bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete, in geval er sprake is van meer dan één overtreding, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.
Op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregels - zoals dat luidde ten tijde hier van belang - kunnen bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:
1°. indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij de overtreding zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd, een veilige werkwijze heeft ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van de Arbeidsomstandighedenwetgeving, deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld en de verdere nodige maatregelen heeft getroffen wordt de bestuurlijke boete gematigd met een derde;
2°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de bestuurlijke boete gematigd met nog een derde; en
3°. indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
2. Uit een door inspecteur [naam 2] van de Arbeidsinspectie opgemaakt boeterapport van 11 november 2013 volgt dat op 4 oktober 2013 op de locatie aan de [locatie] door een werknemer van eiseres ( [naam 3] ) en door een door eiseres ingeleende werknemer ( [naam 4] ) in opdracht van [bedrijf 1] werkzaamheden werden verricht, bestaande uit het vervangen van een deel van een riolering van een woning. De inspecteur heeft geconstateerd dat een van de werknemers asbestverdachte buizen in een bestelbus deponeerde en dat deze buizen onverpakt waren. Naast de bus lagen daarnaast nog restanten van asbestverdacht materiaal.
Nadat de inspecteur de werkzaamheden had stilgelegd heeft een van de werknemers hem de voortuin van de woning op de voornoemde locatie laten zien die zich op ongeveer 100 meter van de bus bevond. De inspecteur heeft geconstateerd dat op die plaats een woning stond en dat er voor de woning een gat gegraven was. In het gat heeft de inspecteur een nieuwe PVC-rioleringsbuis zien liggen en naast het gat op diverse plaatsen asbestverdacht materiaal. Deze materialen vertoonden gelijkenis met de materialen die de inspecteur naast de bus had aangetroffen. [naam 3] heeft tegenover de inspecteur verklaard dat een stuk riolering is verwijderd naar aanleiding van stankklachten en dat een deel van de riolering bij het weghalen brak.
De inspecteur heeft [bedrijf 2] verzocht een Deskundig Inventariseerder Asbest ter plaatse te laten komen om het materiaal te beoordelen. Uit diens onderzoek is gebleken dat de aangetroffen asbestverdachte materialen 10-15% chrysotiel (wit asbest) bevatten en dat het materiaal hechtgebonden was.
Verweerder heeft eiseres boetes opgelegd omdat eiseres volgens hem, voor zover van belang, de artikelen 4.47c, eerste lid, 4.48a, eerste lid, 4.50, 4.54a, 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, van het Arbobesluit heeft overtreden.
3.1
Eiseres betoogt dat niet met opzet is gehandeld. Bovendien hebben haar werknemers de regels genegeerd. Zij hebben dat voor eigen risico gedaan en niet op haar aanwijzing. Eiseres haar monteurs hebben tegen de regels in bij het ontdekken van de asbest niet de juiste maatregelen genomen. Van eiseres kan niet worden verwacht dat zij schoonmaak- en inspectiewerkzaamheden uitvoert als ware zij een asbestbedrijf. Van een reinigingsbedrijf kan niet worden verwacht dat zij voorafgaand aan een stankonderzoek als het onderhavige de bepalingen waarvan eiseres wordt verweten dat zij ze heeft overtreden naleeft. Verweerder ontkent bovendien de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever [bedrijf 1] , hetgeen haaks staat op publicaties en brochures van verweerder zelf.
3.2
Niet in geschil is dat eiseres een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Arbowet had met werknemer [naam 3] , zodat eiseres volgens de hoofdregel de werkgever van hem was. Evenmin is in geschil dat [naam 4] voor het verrichten van de werkzaamheden aan eiseres ter beschikking was gesteld, zodat sprake was van een werkgever en een werknemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Arbowet in samenhang bezien met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Arbowet.
3.3
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2494, dat de artikelen 4.47c, eerste lid, 4.48a, eerste lid; 4.50, 4.54a, eerste lid; 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, van het Arbobesluit, geen opzet of schuld als bestanddeel van de overtreding bevatten. Dit betekent dat de overtredingen vaststaan indien aan de materiële voorschriften van de in deze artikelen vervatte bepalingen is voldaan.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd uiteengezet - en de rechtbank volgt verweerder in diens uiteenzetting - dat, anders dan eiseres heeft verondersteld, ook een bedrijf als eiseres zich aan de regels omtrent asbest uit het Arbobesluit dient te houden, zodra zo een bedrijf in aanraking komt met asbest. Dat de medewerkers van eiseres niet de intentie hadden om met asbest in aanraking te komen, omdat het doel van hun opdracht een andere was, is met andere woorden niet relevant. Vanaf het moment dat de medewerkers van eiseres in aanraking kwamen met de asbestverdachte rioolbuis werd eiseres beschouwd als ware zij een asbestverwijderingsbedrijf. Vanaf dat moment diende (ook) zij zich aan de regels uit het Arbobesluit te houden.
Nu uit het boeterapport volgt dat in dit geval aan de materiële voorschriften van de in de genoemde artikelen vervatte bepalingen is voldaan, staat vast dat eiseres de in deze artikelen vervatte bepalingen heeft overtreden. Dat [bedrijf 1] opdracht heeft gegeven voor de inspectiewerkzaamheden die uiteindelijk hebben geresulteerd in het begaan van voornoemde overtredingen, maakt dit niet anders.
3.4
De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiseres betoogt dat het opleggen van zoveel boetes voor één incident niet reëel is.
4.2
Voor zover eiseres met haar betoog heeft bedoeld te stellen dat sprake is van eendaadse samenloop, overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 15 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1187, dat de betrokken overtredingen niet alle een vergelijkbare strekking hebben en niet betrekking hebben op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Artikel 4.47c ziet op het toezicht houden op de naleving van de asbestbepalingen in het Arbobesluit; de artikelen 4.48a, 4.50 en 4.54a zien op de bescherming van werknemers en artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, hebben betrekking op de deskundigheidseisen van achtereenvolgens het asbestverwijderingsbedrijf, de toezichthouder en degene die het asbest verwijdert. Er is dan ook geen sprake van eendaadse samenloop (als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). De cumulatie van de boetes is om die reden niet onevenredig. Bovendien is de vaststelling van het boetebedrag in overeenstemming met artikel 1, vijfde lid, van de Beleidsregels.
4.3
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1
Eiseres betoogt voorts dat zij gelet op de opdracht die zij kreeg niet heeft kunnen weten dat er asbest risicoklasse 2 in de woning aanwezig zou zijn, dat een rioolbuis als gevolg van het vrijleggen daarvan zou breken en dat daarbij asbest zou vrijkomen. Verweerder heeft bij de beoordeling van de verwijtbaarheid voorts niet de overige twee matigingsfactoren als genoemd in artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregels betrokken.
5.2
Dat, gelet op het onder 3 overwogene, vaststaat dat eiseres de eerdergenoemde bepalingen heeft overtreden, laat onverlet dat verweerder haar geen boete kon opleggen, indien verwijtbaarheid geheel ontbreekt. Voorts moet verweerder, bij aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bepalen van de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
5.3
De rechtbank laat artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregels en hetgeen verweerder en eiseres daarover respectievelijk in het bestreden besluit en het beroepschrift hebben opgetekend, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2136, bij de beoordeling of aan artikel 5:46, tweede lid, van de Awb is voldaan buiten beschouwing.
5.4
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 3 april 2014, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7560 heeft overwogen, mag, indien vaststaat dat bepalingen uit het Arbobesluit zijn overtreden, in beginsel van de verwijtbaarheid van de overtreding worden uitgegaan. Indien een werkgever betoogt dat hem ter zake van die overtreding geen enkel verwijt valt te maken, zal dit door hem aannemelijk gemaakt moeten worden.
5.5
Volgens verweerder is niet aannemelijk geworden dat eiseres de werkzaamheden voldoende heeft geïnventariseerd, een veilige werkwijze heeft ontwikkeld en maatregelen heeft getroffen. Uit de door eiseres overgelegde risico-inventarisatie & evaluatie (RI&E) blijkt dat het gevaar van werken met asbest is onderkend. Verder is opgemerkt dat het personeel geen cursus heeft gevolgd over de herkenning van asbest. In een plan van aanpak is vervolgens geadviseerd om werknemers een cursus te laten volgen over de verschillende soorten asbest, het herkennen van asbest en de risico’s die aan asbest zijn verbonden. Eiseres heeft weliswaar gehoor gegeven aan dit advies, echter in die zin dat slechts één werknemer is opgeleid om asbest te kunnen herkennen. Verweerder acht dit onvoldoende om alle werknemers te beschermen tegen de gevaren van asbest. Dat de externe deskundige die de RI&E heeft opgesteld het opleiden van werknemers niet als hoogste prioriteit heeft ingeschaald, doet hier verder niet aan af. Eiseres is volgens verweerder verantwoordelijk voor de veiligheid en de gezondheid van haar werknemers, zodat het aan haar was om voldoende maatregelen te treffen. De werknemers die bij het voorval dat tot de boeteoplegging heeft geleid waren betrokken, waren in ieder geval niet opgeleid. Ook anderszins is verweerder niet gebleken dat deze werknemers wisten hoe zij moesten handelen in een situatie als de onderhavige. De werknemers hebben hun werkzaamheden met de asbesthoudende rioolbuizen voortgezet, terwijl niet aannemelijk is geworden dat eiseres het werken met asbestriolering had geïnventariseerd. Algemeen bekend is echter dat rioolbuizen asbesthoudend kunnen zin. Het lag, aldus verweerder, derhalve in de rede dat eiseres een veilige werkwijze zou hebben ontwikkeld die de mogelijke gevaren zou wegnemen. Dat eiseres na het incident direct maatregelen heeft getroffen, doet volgens verweerder aan de verwijtbaarheid niet af. Het gaat er immers om wat eiseres voorafgaand aan de overtredingen heeft gedaan om deze te voorkomen.
In het verweerschrift betoogt verweerder dat eiseres uit hoofde van haar bedrijfsomschrijving op de hoogte dient te zijn van de geldende wet- en regelgeving en kennis dient te dragen van het feit dat tot 1994 asbest veelvuldig is toegepast bij de productie van water-, gas- en rioolafwaterleidingen. Bij de bedrijfsvoering had eiseres hier rekening mee moeten houden.
5.6
De rechtbank volgt verweerder in diens hiervoor onder 5.5 weergegeven uiteenzetting, zodat zij ter onderbouwing van haar oordeel daarnaar verwijst. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank dat eiseres in haar werkinstructie van 1 januari 2014 weliswaar heeft opgenomen dat werknemers onmiddellijk alle werkzaamheden dienen te staken op het moment dat er een asbestverdachte rioolpijp of ander te bewerken materiaal wordt aangetroffen en zij in dat geval vervolgens direct de bedrijfsleider en/of de directeur dienen te informeren, dit laat echter onverlet dat de werknemers van eiseres in dit geval de werkzaamheden hebben voortgezet, ook nadat zij het aangetroffen materiaal als asbestverdacht hebben herkend, zo blijkt uit de door werknemer [naam 3] ten overstaan van de inspecteur afgelegde verklaring. Indien eiseres bovendien in navolging van het plan van aanpak al haar medewerkers een cursus asbestherkenning had gegeven, had zij gedaan wat in haar macht had gelegen. Omdat eiseres dit heeft nagelaten heeft zij het risico aanvaard dat werknemers, in weerwil van de werkinstructie, werkzaamheden met asbestverdacht materiaal zouden voortzetten. Dat werknemer [naam 3] tegenover eiseres zou hebben verklaard dat hij reeds een cursus asbestherkenning had gevolgd, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, doet, wat verder ook van die stelling zij, aan het voorgaande niet af.
5.7
De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiseres betoogt verder dat verweerder bij het bepalen van de hoogte van de boete ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een tweetal bijzondere omstandigheden, terwijl zij daar in haar bezwaarschrift al gewag van heeft gemaakt. In de eerste plaats is geen rekening gehouden met de werkelijke financiële situatie van eiseres. Over 2012 heeft eiseres aangetoond slechts € 5.000,00 winst te hebben gemaakt. In de tweede plaats is geen rekening gehouden met de ernstige ziekte van directeur grootaandeelhouder [naam 5] .
6.2
Verweerder betoogt in het bestreden besluit dat hem niet is gebleken van (bijzondere) omstandigheden die aanleiding geven de boete te matigen of in te trekken. De hoogte van de boetes die zijn opgelegd is afgestemd op de ernst van de overtredingen. Blootstelling aan asbest kan leiden tot dodelijke ziektes als longkanker en mesothelioom. Niet alleen werknemers worden blootgesteld aan asbestvezels, maar een ieder die zich op de werklocatie begeeft. Ook na afronding van de werkzaamheden kunnen personen nog worden blootgesteld aan het achtergebleven asbest, omdat dit niet vanzelf oplost.
In het verweerschrift betoogt verweerder dat de gemiddelde winst van eiseres over de jaren 2010-2012 € 43.649,00 bedroeg, hetgeen neerkomt op € 3.637,00 per maand. Hierop is het vastgestelde termijnbedrag per maand van € 3.150,00 in het kader van de betalingsregeling gebaseerd. Dit bedrag kan eiseres voldoen. De omstandigheid dat [bedrijf 3] B.V. onder verscherpt toezicht staat en liquiditeitsproblemen heeft, doet hier volgens verweerder niet aan af. Verweerder heeft zich gebaseerd op de winstcijfers die destijds zijn overgelegd. Matiging vanwege financiële omstandigheden is volgens verweerder dan ook niet aan de orde. Ook de ziekte van de heer [naam 5] is, hoe spijtig ook, volgens verweerder geen reden om tot matiging van het boetebedrag over te gaan.
6.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder, hoewel eiseres in de bezwaarfase reeds heeft aangevoerd dat haar financiële situatie en de ziekte van de heer [naam 5] wat haar betreft bijzondere omstandigheden vormen op basis waarvan verweerder tot matiging van het boetebedrag had behoren over te gaan, in het bestreden besluit niet op deze twee aspecten is ingegaan. In zoverre heeft - in strijd met het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb - geen volledige heroverweging plaatsgevonden, ten gevolge waarvan het bestreden besluit – in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb - onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd.
6.4
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
6.5
De rechtbank ziet aanleiding de schending van voornoemde artikelen uit de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Zij overweegt daartoe dat verweerder in het verweerschrift alsnog op de door eiseres aangevoerde twee aspecten is ingegaan, zodat niet kan worden gezegd dat eiseres door schending van de voornoemde artikelen uit de Awb is benadeeld.
6.6
De rechtbank volgt verweerder inhoudelijk bezien in diens hiervoor onder 6.2 weergegeven uiteenzetting, zodat de rechtbank ter onderbouwing van haar oordeel daarnaar verwijst. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat de boete aan eiseres en niet aan [bedrijf 3] B.V. is opgelegd bij het primaire besluit. Eiseres is niet opgekomen tegen verweerders beslissing om de boete aan haar op te leggen. Dit betekent dat verweerder terecht uitsluitend de financiële situatie van eiseres in ogenschouw heeft genomen bij de beantwoording van de vraag of er aanleiding bestond het boetebedrag wegens bijzondere omstandigheden te matigen. Nu uit de financiële cijfers van eiseres niet blijkt dat eiseres niet draagkrachtig genoeg is het boetebedrag te voldoen, behoefde verweerder in die cijfers geen aanleiding te zien het boetebedrag te matigen.
7. Het betoog van eiseres dat verweerder met verschillende maten meet, omdat de aan haar opgelegde boete niet in verhouding staat tot een tweetal boetes van € 100.000,00 en
€ 8.000,00 die verweerder heeft opgelegd in verband met respectievelijk dood door schuld in het geval van een afvalverwerkingsbedrijf en het niet veilig opruimen van asbest door een asbestbedrijf faalt. De genoemde incidenten zijn niet te vergelijken met het incident dat hier aan de orde is geweest, zodat verweerder voor de berekening van de hoogte van het boetebedrag geen aansluiting hoefde te zoeken bij de in die andere zaken opgelegde boetebedragen. Bovendien heeft eiseres de berekening van de boetebedragen door verweerder, vastgesteld op basis van de Beleidsregels, als zodanig niet bestreden.
8. Voor zover eiseres heeft gesteld dat verweerder niet tijdig op haar bezwaar heeft beslist, overweegt de rechtbank dat eiseres verweerder in gebreke had kunnen stellen wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar. Het e-mailbericht van 3 december 2014 waarnaar eiseres in dit verband heeft verwezen kan niet als een ingebrekestelling worden beschouwd, doch slechts als een bericht waarin eiseres navraag doet bij verweerder naar de stand van zaken van de beslissing. Het onbenut laten van de mogelijkheid een ingebrekestelling te sturen komt voor rekening en risico van eiseres.
9. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de onttrekking van haar bedrijfsbus valt buiten de omvang van dit geding, nu verweerder daarover bij afzonderlijk besluit van 9 oktober 2013 heeft beslist en tegen dat besluit bezwaar open stond. De stelling van eiseres dat het gedrag van de arbeidsinspecteur riekt naar uitlokking laat de rechtbank om dezelfde reden buiten bespreking, omdat het gedrag van de inspecteur waarop eiseres met haar stelling doelt, getuige haar zienswijzebrief van 5 maart 2014, verband houdt met het in beslag nemen en reinigen van de bus en het daarin opgeslagen gereedschap alsmede het deels vernietigen van dat gereedschap.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Gelet op het onder 6.3 overwogene ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt.
12. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, voorzitter, mr. S. Slijkhuis en
mr. drs. B. Veenman, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.