ECLI:NL:RBNHO:2015:11990
Rechtbank Noord-Holland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake handhaving van het Binnenvaartpolitiereglement in de 1ste Rijksbinnenhaven
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, die schepen in de 1ste Rijksbinnenhaven hebben liggen, waren door de minister van Infrastructuur en Milieu gelast om deze schepen te verwijderen vanwege een vermeende overtreding van artikel 7.01 van het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr). De minister stelde dat de ligplaats van de schepen het scheepvaartverkeer belemmerde, wat in strijd zou zijn met de wetgeving. Verzoekers voerden aan dat hun schepen geen belemmering vormden, aangezien de haven ter plaatse doodloopt en er nauwelijks scheepvaartverkeer plaatsvindt.
Tijdens de zitting op 27 augustus 2015 hebben de verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij stelden dat de steiger waar hun schepen liggen geen aanlegverbod kent. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, met uitzondering van één schip dat direct aan de kade ligt, de andere schepen wel degelijk in het vaarwater liggen en daarmee een overtreding van het Bpr vormen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat voor het schip dat direct aan de steiger ligt, geen sprake is van een overtreding, omdat er geen aanlegverbod geldt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening voor het schip aan de steiger toegewezen en het primaire besluit van de minister geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Voor de overige verzoeken heeft de voorzieningenrechter deze afgewezen. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van het Bpr, maar erkent ook de rechten van de verzoekers in deze specifieke situatie.