ECLI:NL:RBNHO:2015:11969

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
C/15/233486 / HA RK 15/172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen een kinderrechter in een kinderstrafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2015 een verzoek tot wraking toegewezen dat was ingediend door een verzoeker in een kinderstrafzaak. Het verzoek was gericht tegen de kinderrechter, mr. M.Th. Goossens, die in de hoofdzaak betrokken was. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.J. Morra, voerde aan dat de kinderrechter tijdens de zitting een voorbarig standpunt had ingenomen over de resultaten van een NFI-rapport, wat leidde tot een subjectieve vrees voor partijdigheid. De kinderrechter had namelijk verklaard dat het resultaat van het NFI-rapport haar niets zei, wat volgens de verzoeker de indruk wekte dat zij niet openstond voor verweren en al een oordeel had gevormd.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de opmerkingen van de kinderrechter over het NFI-rapport de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, maar dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. In dit geval was er sprake van een objectieve wrakingsgrond, omdat de kinderrechter door haar uitspraken de schijn van partijdigheid had gewekt.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek om wraking wordt toegewezen, en dat de hoofdzaak verder behandeld zal worden door een andere rechter. De griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/233486 / HA RK 15/172
Beslissing van 20 oktober 2015
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman mr. W.J. Morra, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. M.Th. Goossens,
hierna te noemen: de kinderrechter.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 13 oktober 2015 ter zitting de wraking verzocht van de kinderrechter in de bij deze rechtbank, afdeling privaatrecht, sectie familie- en jeugdzaken, locatie Haarlem aanhangige kinderstrafzaak met als parketnummer 15/020615-15, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De kinderrechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van de wrakingskamer van 13 oktober 2015. Verzoeker, de kinderrechter en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts zijn verschenen de ouders van verzoeker.

2.De feiten

2.1
Op grond van de proces verbaal van de zitting, alsmede het verhandelde ter zitting, wordt door de wrakingskamer het volgende als vaststaand aangenomen.
2.2
Verzoeker wordt in de strafzaak verweten een steen gegooid te hebben naar het slachtoffer Scholten in de hoofdzaak. Verdachte heeft ter zitting van de hoofdzaak verklaard de steen nooit vastgepakt te hebben.

3.Het verzoek en het verweer daartegen

3.1
De raadsman van verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd
.
Het was vanaf het begin een moeilijke zitting. Ik had de indruk dat pressie werd uitgeoefend en dat er weinig ruimte was voor mij en voor mijn cliënt. Er was geen sprake van dat ik de leiding in de zittingszaal wilde nemen. Nadat cliënt was gevraagd naar zijn personalia wilde de kinderrechter het woord geven aan de officier van justitie. Ik ben toen opgestaan en wilde een preliminair verweer voeren, ik wist dat dat niet meer mogelijk was omdat het een aangehouden zaak betrof maar ik vond het wel van belang om de sepotbrief te bespreken. Ik kreeg echter geen ruimte van de kinderrechter om iets te zeggen.
Vervolgens is cliënt voorgehouden dat hij in de discotheek een beveiliger een duw heeft gegeven. Ik heb de kinderrechter gevraagd waarop zij dat baseerde, omdat dit helemaal niet vaststaat. De kinderrechter heeft aangegeven dat dit uit camerabeelden is gebleken. Echter op de camerabeelden is te zien dat cliënt de discotheek wordt uitgezet, maar niet dat hij zich heeft misdragen.
Vervolgens is het rapport van het NFI door de kinderrechter voorgehouden. Voordat ik iets over het rapport kon zeggen, heb ik de kinderrechter horen zeggen dat het resultaat van het rapport haar niets zei en dat zij er niets mee kon. Daarbij maakte de kinderrechter de opmerking dat er een stuk van de steen is afgebroken en dat het DNA er van kan zijn afgespat bij het gooien van de steen. Daarmee heeft de kinderrechter de bewijswaardering prematuur vastgesteld, is vooruitgelopen op de uitspraak en is mijn conclusie dat de kinderrechter niet openstaat voor verweren.
Cliënt en zijn ouders vonden de behandeling ter zitting ook niet een juiste gang van zaken.
Ik wil opmerken dat het proces-verbaal van de terechtzitting naar mijn oordeel onvolledig en op punten onjuist is. Ter zitting is niet ter sprake gekomen dat het mogelijk is dat bij het gooien een stuk van de steen zou zijn afgebroken. Het is niet juist dat uit het DNA-onderzoek van de steen niets is gekomen. Ter zitting is door de kinderrechter gezegd dat er geen DNA op de steen is gevonden, maar dat dit ervan kan zijn afgespat bij het gooien van de steen.
De conclusie is dat de kinderrechter al een stellig oordeel heeft. Er is sprake van een objectieve wrakingsgrond.
3.2
De kinderrechter heeft als verweer – samengevat – het volgende aangevoerd.
De raadsman wilde de leiding nemen in de zittingszaal en dat was vanaf het begin van de zitting al een probleem.
Ten aanzien van het rapport van het NFI kan er geen sprake zijn van een bewijswaardering. Uit het rapport bleek dat er op de steen geen DNA-match met verdachte was gevonden. Ik ben van mening dat er geen DNA op een voorwerp hoeft te zitten als je dat hebt vastgehouden. Ik heb toen inderdaad gezegd dat het resultaat van het NFI-rapport mij niets zei. Ik vind niet dat ik hiermee een voorschot heb genomen op de beslissing die ik later zou moeten nemen. Ter zitting wilde ik vragen stellen aan de verdachte over wat er precies was gebeurd. Het proces-verbaal van de politie was niet duidelijk. In het pleidooi van de raadsman had ik graag vernomen wat zijn standpunt was en had ik vervolgens de reactie van de officier van justitie gehoord. Maar zover ben ik niet gekomen.
Voor een juiste weergave wat ter zitting is gebeurd, verwijs ik naar het proces-verbaal van de terechtzitting, zoals is opgeschreven door de griffier van de zitting.
De ouders hadden het woord nog niet van mij gekregen, zover waren we nog niet, anders waren zij zeker uitgebreid aan bod gekomen.
3.3
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat zij de kinderrechter, bij de bespreking van het resultaat van het NFI-rapport, heeft horen zeggen: “Dat zegt mij niets”. De officier van justitie is van mening dat dit in de context moet worden gezien. Er is geen DNA gevonden op de steen. Als er niets is, is er niets.
De vraagstellingen van de kinderrechter waren scherp, maar het waren wel open vragen. De kinderrechter heeft stukken uit het dossier voorgehouden en hierover vragen gesteld aan verdachte, zo ook over de duw in de discotheek. Dat moet kunnen.

4.De beoordeling

4.1
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
4.2
De wrakingskamer zal het verzoek toewijzen omdat de wrakingskamer in het voorliggende geval gronden aanwezig acht die maken dat bij verzoeker de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Daarbij doelt de wrakingskamer op de opmerkingen van de kinderrechter bij het voorhouden van het resultaat van het NFI-rapport (geen DNA van verdachte aangetroffen op de steen), “dat zegt mij niets”/ “hier kan ik niets mee”. Hiermee heeft de kinderrechter haar oordeel over de (resultaten van de) rapportage gegeven en ieder verder debat over (de resultaten van) het NFI-rapport uitgesloten. Daarmee heeft de kinderrechter in die stand van de procedure een voorbarig standpunt ingenomen en de vrees voor vooringenomenheid over zich afgeroepen. De wrakingskamer is van oordeel dat de bij verzoeker ontstane subjectieve vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is en zij zal het wrakingsverzoek dan ook gegrond verklaren.
Gelet hierop behoeft op de overige door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden niet meer te worden beslist.

5.Beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek om wraking toe;
5.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
5.3
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van de sectie familie- en jeugdzaken, locatie Haarlem.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter,
mr. W. Aardenburg en mr. A. van Dongen, leden van de wrakingskamer,
in tegenwoordigheid van W. van den Bergh, griffier, en in het openbaar uitgesproken
op 20 oktober 2015.[concipiënt_initialen]
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.