Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer daartegen
.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 20 oktober 2015 een verzoek tot wraking toegewezen dat was ingediend door een verzoeker in een kinderstrafzaak. Het verzoek was gericht tegen de kinderrechter, mr. M.Th. Goossens, die in de hoofdzaak betrokken was. De verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.J. Morra, voerde aan dat de kinderrechter tijdens de zitting een voorbarig standpunt had ingenomen over de resultaten van een NFI-rapport, wat leidde tot een subjectieve vrees voor partijdigheid. De kinderrechter had namelijk verklaard dat het resultaat van het NFI-rapport haar niets zei, wat volgens de verzoeker de indruk wekte dat zij niet openstond voor verweren en al een oordeel had gevormd.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de opmerkingen van de kinderrechter over het NFI-rapport de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, maar dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. In dit geval was er sprake van een objectieve wrakingsgrond, omdat de kinderrechter door haar uitspraken de schijn van partijdigheid had gewekt.
De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het verzoek om wraking wordt toegewezen, en dat de hoofdzaak verder behandeld zal worden door een andere rechter. De griffier is opgedragen om een gewaarmerkt afschrift van deze beslissing aan de betrokken partijen toe te zenden. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.