ECLI:NL:RBNHO:2015:11368

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
4627249 OA VERZ 15-217
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek om billijke vergoeding in arbeidsgeschil

In deze zaak heeft de werknemer, Bernardus Gerrit, een verzoek ingediend om een billijke vergoeding toe te kennen na een ontslag op staande voet door zijn werkgever, Eriks B.V. De werknemer was sinds 1989 in dienst en werd op 21 september 2015 op staande voet ontslagen na het meenemen van klemschalen zonder toestemming van de klant, Exxon. De werkgever voerde aan dat het ontslag rechtsgeldig was vanwege dringende redenen, terwijl de werknemer betwistte dat er sprake was van een dringende reden en vroeg om een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen door eigendommen van de klant zonder toestemming mee te nemen. De rechter oordeelde dat de werkgever voldoende voortvarend had gehandeld en dat de dringende reden voor het ontslag aanwezig was. Het verzoek van de werknemer om een billijke vergoeding werd afgewezen, evenals de verzoeken om een transitievergoeding en andere vergoedingen, omdat het ontslag het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, Eriks B.V.

In het tegenverzoek van de werkgever om de werknemer te veroordelen tot betaling van een vergoeding, werd dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De proceskosten in deze zaak kwamen voor rekening van de werkgever, omdat zij ongelijk kreeg in het tegenverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 4627249 / OA VERZ 15-217
Uitspraakdatum: 22 december 2015
Beschikking in de zaak van:
Bernardus Gerrit [de werknemer], wonende te [woonplaats]
verzoekende partij in de zaak van het verzoek, verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: [de werknemer]
gemachtigde: mr. B. Post
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eriks B.V., gevestigd te Alkmaar
verwerende partij in de zaak van het verzoek, verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek
verder te noemen: Eriks
gemachtigde: mr. I.H.M. Francken-Van der Ven

1.Het procesverloop

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
[de werknemer] heeft een verzoek gedaan om ten laste van Eriks een billijke vergoeding toe te kennen. [de werknemer] heeft daarnaast een verzoek gedaan om Eriks te veroordelen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding te betalen. Eriks heeft een verweerschrift ingediend en een tegenverzoek gedaan om [de werknemer] te veroordelen een vergoeding te betalen als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
1.2.
Op 8 december 2015 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. [de werknemer] heeft zijn standpunt toegelicht aan de hand van pleitnotities.

2.De feiten

in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
[de werknemer] , geboren [datum] , is op 1 april 1989 in dienst getreden bij Eriks. De laatste functie die [de werknemer] vervulde, is die van service engineer, met een salaris van € 2.587,00 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
[de werknemer] is van 7 september 2015 tot en met 18 september 2015 werkzaam geweest bij Exxon, een klant en opdrachtgever van Eriks. [de werknemer] heeft ook in voorgaande jaren bij Exxon gewerkt. Op donderdag 17 september 2015 heeft [Teamleider] (hierna: [teamleider] ), teamleider van [de werknemer] , van collega’s berichten ontvangen dat [de werknemer] bij Exxon zonder toestemming zogenoemde klemschalen zou hebben gedemonteerd en meegenomen.
2.3.
In de ochtend van vrijdag 18 september 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de werknemer] en [teamleider] . In dit gesprek heeft [de werknemer] toegegeven dat hij klemschalen zonder toestemming of overleg heeft meegenomen. In de middag van vrijdag 18 september 2015 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [de werknemer] , [teamleider] en [HR-Manager] (hierna: [de HR-Manager] ), HR-manager van Eriks. In dit gesprek heeft [de werknemer] zijn eerdere verklaringen bevestigd, waarna [de werknemer] door Eriks is geschorst. In de middag van maandag 21 september 2015 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden, waarin [de werknemer] op staande voet is ontslagen.
2.4.
Bij brief van 23 september 2015 is het ontslag op staande voet aan [de werknemer] bevestigd. In deze brief staat onder meer:
“De dringende redenen houden – in hoofdlijnen zonder naar volledigheid geschreven – in dat u eigendommen van (een) klant(en) van Eriks (onder werktijd) heef gedemonteerd en meegenomen zonder diens toestemming of onze toestemming, om daar zelf financieel voordeel mee te behalen. Hiermee heeft u flagrant in strijd gehandeld met de verplichtingen op grond van uw arbeidsovereenkomst en daarbij behorende instructies/regelingen, de Gedragscode van Eriks, de richtlijnen van Exxon en het goed werknemerschap. (…)
U had zich moeten realiseren dat het zonder toestemming wegnemen van de eigendommen van een ander volstrekt ontoelaatbaar is. De hierboven genoemde gronden vormen zowel ieder voor zich, als alle tezamen in onderling verband beschouwd, een dringende reden. (…)”.
2.5.
Bij brief van 28 september 2015 heeft de gemachtigde van [de werknemer] geprotesteerd tegen het door Eriks gegeven ontslag op staande voet.

3.Het verzoek

3.1.
[de werknemer] heeft een verzoek gedaan om ten laste van Eriks een billijke vergoeding toe te kennen, op grond van artikel 7:681 lid 1 BW. Volgens [de werknemer] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat – samengevat – geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dit ontslag ook niet onverwijld is gegeven.
3.2.
[de werknemer] heeft daarnaast ook een verzoek gedaan om Eriks te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 43.102,32 bruto en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging op grond van artikel 7:672 lid 9 BW.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1.
Eriks verweert zich tegen het verzoek. Zij voert aan – kort weergegeven – dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is verleend, zodat het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging dient te worden afgewezen. Daarnaast meent Eriks dat geen transitievergoeding verschuldigd is, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [de werknemer] .
4.2.
In de zaak van het tegenverzoek wordt door Eriks verzocht [de werknemer] te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 3.054,56 bruto als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. [de werknemer] heeft daartegen verweer gevoerd.

5.De beoordeling

in de zaak van het verzoek
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [de werknemer] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Daarnaast is aan de orde de vraag of Eriks moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding.
5.2.
Toekenning van een billijke vergoeding is gelet op artikel 7:681 lid 1 BW onder meer mogelijk als de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Volgens laatst-genoemd artikel kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging om een dringende reden, in de praktijk doorgaans betiteld als een ontslag op staande voet. Vast staat dat [de werknemer] niet heeft ingestemd met de opzegging door Eriks. Dat betekent dat moet worden beoordeeld of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven.
5.3.
[de werknemer] stelt op zichzelf terecht dat een ontslag op staande voet gelet op artikel 7:677 lid 1 BW onverwijld moet worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Aan die eis is in dit geval echter ook voldaan. Vast staat dat [teamleider] op donderdag 17 september 2015 berichten heeft gekregen over het meenemen van klemschalen en dat dit op vrijdag 18 september 2015 door [de werknemer] is erkend in een gesprek met [teamleider] en [de HR-Manager] . Door [de werknemer] is niet betwist dat [teamleider] en [de HR-Manager] niet bevoegd waren om een ontslag op staande voet te geven, om welke reden zij diezelfde dag hebben besloten om [de werknemer] op non-actief te stellen en aan het eind van de middag intern overleg hebben gehad met de directie en de gemachtigde van Eriks. Onweersproken is ook dat na dat overleg door de directie is besloten om [de werknemer] ontslag op staande voet te geven, maar dat die besluitvorming pas na de reguliere werktijd is afgerond en dat het ontslag daarom die dag niet meer is meegedeeld aan [de werknemer] . Vervolgens heeft op maandag 21 september 2015 een gesprek plaatsgevonden met [de werknemer] , waarin hij op staande voet is ontslagen. Gelet op deze gang van zaken heeft Eriks naar het oordeel van de kantonrechter voldoende voortvarend gehandeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Eriks enige tijd mocht nemen voor onderzoek, intern overleg en besluitvorming over het ontslag, en dat tussen het moment waarop de dringende reden bekend is geworden aan Eriks en het moment waarop het ontslag is verleend, een weekend is gelegen, welk weekend niet tot de normale werktijd behoort bij Eriks.
5.4.
Over de vraag of Eriks een dringende reden had voor het ontslag op staande voet, wordt het volgende overwogen.
5.5.
Volgens artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeids-overeenkomst te laten voortduren.
5.6.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (zie o.m. de uitspraak van de Hoge Raad van 20 april 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2012:BV9532, en in JAR 2012/135).
5.7.
Op de zitting heeft [de werknemer] erkend dat hij tijdens zijn werkzaamheden bij Exxon zonder toestemming ten minste acht klemschalen van Exxon heeft meegenomen, met de bedoeling deze te verkopen en de opbrengst daarvan voor zichzelf te behouden. Ook heeft hij erkend dat hij al jarenlang bij klanten van Eriks, waaronder Exxon, materialen – door [de werknemer] benoemd als ‘oud ijzer’ – meeneemt en voor zichzelf verkoopt. [de werknemer] heeft op de zitting verder toegegeven dat hij ervan op de hoogte was dat het meenemen van klemschalen of andere materialen bij Exxon, ook als dit was bestempeld als ‘oud ijzer’, niet was toegestaan en dat dit nadrukkelijk wordt aangegeven in een filmpje dat hij heeft gezien. Verder blijkt uit de door Eriks overgelegde stukken dat aan [de werknemer] in 2009 een exemplaar is uitgereikt van het zogeheten K.A.M. Handboek, waarin is beschreven dat [de werknemer] zich moet houden aan de regels zoals deze gelden bij Exxon, waaronder de regel dat goederen van Exxon uitsluitend mogen worden meegenomen of afgevoerd met een daartoe afgegeven machtiging. Eriks stelt terecht dat het zonder toestemming mee- en wegnemen door [de werknemer] van de klemschalen bij Exxon en van ‘oud ijzer’ bij andere klanten, waarvan [de werknemer] weet of behoort te weten dat dit niet is toegestaan, een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Deze gedragingen van [de werknemer] zijn immers dermate ernstig dat van Eriks redelijkerwijze niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat is temeer het geval nu het mee- en wegnemen van de klemschalen en het ‘oud ijzer’ heeft plaatsgevonden bij klanten van Eriks, terwijl Eriks er juist op moet kunnen vertrouwen dat haar werknemers zich bij die klanten onthouden van dergelijke gedragingen. [de werknemer] heeft dat vertrouwen geschonden, waardoor ook de relatie van Eriks met haar klant(en) en daarmee haar bedrijfsvoering ernstige schade kan oplopen. De omstandigheid dat de klemschalen en het ‘oud ijzer’ geen grote waarde vertegenwoordigen – de klemschalen hebben volgens Eriks een waarde van enkele euro’s, het ‘oud ijzer’ levert volgens de verklaring van [de werknemer] ter zitting jaarlijks ongeveer € 80,00 op – doet niet af aan de aard en ernst van de gedraging, mede gelet op het feit dat het meenemen van materialen al jaren gaande is.
5.8.
De stelling van [de werknemer] in het verzoekschrift dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het meenemen van kleine hoeveelheden ‘oud ijzer’ was toegestaan, omdat dit ook door collega’s en leidinggevenden zou worden gedaan, gaat niet op. Zoals hiervoor al is overwogen, heeft [de werknemer] op de zitting erkend dat hij wist dat het meenemen van materialen of ‘oud ijzer’ bij Exxon niet was toegestaan. Verder is door [de werknemer] op de zitting aangegeven dat hij nooit collega’s of leidinggevenden materialen bij Exxon heeft zien meenemen. Er was dus geen reden voor [de werknemer] om te veronderstellen dat materialen of ‘oud ijzer’ mochten worden meegenomen bij Exxon. Ook waar het betreft het mee- of wegnemen van materialen of ‘oud ijzer’ bij andere klanten van Eriks was die veronderstelling niet gerechtvaardigd. Op de zitting heeft [de werknemer] toegelicht dat het hem bekend is dat collega’s of een leidinggevende soms op uitdrukkelijk verzoek en met toestemming van een klant ‘oud ijzer’ meenamen om af te voeren. [de werknemer] heeft verder verklaard dat hij in de gevallen waarin hij heeft waargenomen dat collega’s ‘oud ijzer’ bij een klant meenamen, niet wist of dat met toestemming van die klant was. Uitgaande daarvan kan niet worden aangenomen dat die collega’s materialen zonder toestemming hebben meegenomen bij klanten, en al helemaal niet dat sprake zou zijn geweest van een ‘cultuur’ bij Eriks waarin het meenemen van ‘oud ijzer’ of materialen werd getolereerd of gedoogd. [de werknemer] zelf heeft het ‘oud ijzer’ bij de betreffende klanten in ieder geval meegenomen zonder toestemming.
5.9.
De kantonrechter neemt aan dat de gevolgen van het ontslag op staande voet ernstig zijn voor [de werknemer] . Verder staat vast dat sprake is van een langdurig dienstverband van 26 jaar. Echter, ook indien [de werknemer] gedurende het dienstverband goed zou hebben gefunctioneerd, zoals door hem is gesteld en door Eriks is betwist, leidt een afweging van de de gevolgen van het ontslag en de persoonlijke omstandigheden van [de werknemer] tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. Er is immers sprake van het gedurende langere tijd mee- en wegnemen van materialen en ‘oud ijzer’ bij klanten van Eriks, in strijd met bij [de werknemer] bekende regels, waarmee [de werknemer] het vertrouwen van Eriks in hem op ernstige wijze heeft geschonden.
5.10.
De kantonrechter komt dus tot de conclusie dat het aan [de werknemer] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Gelet daarop moet het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging worden afgewezen.
5.11.
[de werknemer] heeft daarnaast verzocht om Eriks te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 43.102,32 bruto. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering of andere misdrijven, dan wel in strijd met kenbare gedragsregels geld leent uit de bedrijfskas, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van [de werknemer] dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis en hetgeen hiervoor onder punt 5.7, 5.8 en 5.9 is overwogen, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding niet verschuldigd is en het verzoek van [de werknemer] zal worden afgewezen. Door [de werknemer] zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie kunnen leiden dat het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, in de zin van artikel 7:673 lid 8 BW.
5.12.
Ook de verzoeken met betrekking tot de wettelijke verhoging, de wettelijke rente, de loonspecificaties en de buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, omdat deze geheel samenhangen met de verzoeken ten aanzien van het ontslag op staande voet, welke verzoeken zijn afgewezen. Het verzoek ten aanzien van de eindafrekening wordt afgewezen, omdat door Eriks een eindafrekening is overgelegd waarvan de juistheid niet is betwist.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [de werknemer] , omdat hij ongelijk krijgt.
in de zaak van het tegenverzoek
5.14.
Eriks heeft verzocht om [de werknemer] te veroordelen tot betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW. [de werknemer] heeft aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is, nu het te laat is ingediend.
5.15.
Uit artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, sub 2, BW volgt dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen, vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van artikel 7:677 BW betreft. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 21 september 2015 en het verweerschrift van Eriks, waarin het zelfstandig tegenverzoek is opgenomen, is door de griffie van de rechtbank ontvangen op 7 december 2015. Het verzoek van Eriks is dus ontvangen meer dan twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd en daarmee te laat ingediend. Het verzoek zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.16.
De proceskosten komen voor rekening van Eriks, omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten worden vastgesteld op basis van 0.5 punt voor de zitting.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
6.1.
wijst het verzoek af;
6.2.
veroordeelt [de werknemer] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Eriks tot en met vandaag vaststelt op € 866,00, te weten:
griffierecht € 466,00;
salaris gemachtigde € 400,00;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de zaak van het tegenverzoek
6.4.
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
6.5.
veroordeelt Eriks tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [de werknemer] vaststelt op € 100,00 aan salaris gemachtigde;
6.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. P.J. Jansen, kantonrechter en op 22 december 2015 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter