ECLI:NL:RBNHO:2015:11349

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3663
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van LFNP-functie Senior Informantenrunner en geschil over werkterrein AIVD

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 9 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een politieambtenaar, en de korpschef van politie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van de LFNP-functie Senior Informantenrunner, die op 1 januari 2012 inging. Eiser stelde dat zijn werkterrein 'AIVD' diende te worden erkend, wat niet was opgenomen in de toekenning. De rechtbank oordeelde dat de korpschef bevoegd was om het besluit te nemen en dat de matching van functies correct was uitgevoerd. Eiser betwistte niet de toekenning zelf, maar voerde aan dat de Regeling, die de basis vormde voor de functie-indeling, in strijd was met de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002. De rechtbank concludeerde dat er geen ernstige feilen waren in de Regeling die de toekenning ongeldig zouden maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/3663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Dammingh),
en

De korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een functie uit het LFNP toegekend en bepaald dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Senior Informantenrunner (schaal 8).
Bij besluit van 28 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. IJsendoorn, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Horst, mr. M.J. de Vries en L.M. van den Hil.

Overwegingen

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is vervolgens een stelsel van 92 organieke functies met daarbij behorende functiebeschrijvingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Aan de functies zijn, daar waar nodig geacht, werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten gekoppeld. Dit geheel wordt aangeduid als het LFNP en is door de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) op 7 mei 2013 vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, 13079). Invoering van het LFNP geschiedt in stappen, hetgeen is beschreven in de ‘Regeling overgang naar een LFNP functie’ (hierna: de Regeling), vastgesteld door de Minister op 8 mei 2013 (Stcrt. 2013, 13141).
1.2.
De eerste stap betreft de vaststelling van de uitgangsposities van de politieambtenaren in de periode vanaf 31 december 2009 tot en met 31 maart 2011. Met het oog op het bepalen van de uitgangspositie is aan alle politieambtenaren eerst een voorgenomen besluit uitgangspositie gezonden. Daarin is onder meer gewezen op de mogelijkheid om uiterlijk op 23 mei 2011 eenmalig functieonderhoud aan te vragen op de wijze zoals omschreven in artikel 3 van de op 9 februari 2012 vastgestelde Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Trfp) (Stcrt. 2012, 3097). In de periode vanaf 1 april 2011 tot en met 31 december 2011 zijn alle individuele functiewijzigingen en de daarmee samenhangende gewijzigde uitgangsposities bij besluit vastgelegd. Vervolgens is op de peildatum 31 december 2011 voor iedere politieambtenaar vastgesteld in hoeverre sprake is van specifieke werkzaamheden door middel van een aanvullend besluit uitgangspositie.
1.3.
De tweede stap is het bepalen van een zogenaamde ‘match’ met de LFNP-functies door een daartoe in het leven geroepen werkgroep matching. Bij het matchingsproces zijn de Regeling, het reglement voor de werkwijze van de werkgroep matching en de beleidsregel Instructie organieke matching bepalend. De Regeling schrijft voor dat op basis van de functiebeschrijvingen het meest vergelijkbare LFNP-domein wordt vastgesteld: Leiding, Uitvoering of Ondersteuning. Hierna worden de functiebeschrijvingen die zijn ingedeeld in de domeinen Uitvoering en Ondersteuning verder ingedeeld in het meest vergelijkbare vakgebied. Vervolgens wordt binnen het vakgebied de meest vergelijkbare LFNP-functie vastgesteld, waarbij een LFNP-functie met een overeenkomstige salarisschaal zonder meer als de meest vergelijkbare functie heeft te gelden (‘matching op schaal’). De resultaten van deze matching zijn vastgelegd in een transponeringstabel, die als bijlage bij de Regeling is gevoegd en gelijktijdig is gepubliceerd. De bijlage is sindsdien een aantal keer vervangen door een gewijzigde transponeringstabel, welke wijzigingen eveneens zijn gepubliceerd in de Staatscourant.
1.4
Het bestreden besluit ziet op de derde stap: de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie aan alle politieambtenaren, waarbij op grond van de Regeling (artikel 5, tweede en derde lid) de uitgangspositie en de transponeringstabel bepalend zijn. Verweerder is daarbij de mogelijkheid gegeven om - na afweging van de belangen van het individu en van de organisatie - van voornoemde uitgangspunten af te wijken indien dit in individuele gevallen leidt tot onbillijkheden van overwegende aard of indien sprake is van een bijzondere situatie (artikel 5, vierde lid, van de Regeling, hierna: de hardheidsclausule).
2.1
Bij het besluit uitgangspositie heeft verweerder de uitgangspositie van eiser voor de overgang naar het LFNP vastgesteld als Senior Inforecherche met het werkterrein AIVD, gewaardeerd op schaal 8, per peildatum 31 december 2011.
2.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een functie uit het LFNP toegekend en bepaald dat eiser op 1 januari 2012 overgaat naar de LFNP-functie Senior Informantenrunner, schaal 8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser stelt het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Hierover overweegt de rechtbank onder verwijzing naar wat de Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft overwogen in zijn uitspraak van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550) dat de Programmadirecteur HRM bevoegd was om namens verweerder op het bezwaar van eiser te beslissen. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Eiser betwist niet de juistheid van de matching en daarmee de toekenning van de LFNP-functie van Senior Informantenrunner, maar stelt zich op het standpunt dat daaraan het werkterrein ‘AIVD’ dient te worden toegekend. De kern van eisers functie is het uitvoeren van opdrachten in het kader van artikel 60 van de Wet Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (WIV2002), invulling geven aan artikel 62 van de WIV2002 en het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken conform de Wet veiligheidsonderzoeken. Deze taken zijn van bijzondere aard en vormen een essentieel onderdeel van de functie van eiser, zodat er aanleiding bestaat om het werkterrein ‘AIVD’ toe te voegen aan het LFNP.
4.2
De rechtbank stelt vast dat bij de uitgangspositie het werkterrein AIVD is toegevoegd. Bij de toekenning van de LFNP-functie van Senior Informantenrunner is dit niet het geval, nu het systeem van de LFNP dit werkterrein niet kent. Feitelijk keert het betoog van eiser zich tegen de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling, een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 13 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3830) kan de rechter een wet in materiële zin wel beoordelen, maar dient hij daarbij de ter zake in ons staatsbestel passende terughoudendheid in acht te nemen. De rechter zal het resultaat van de afweging van alle betrokken belangen door de materiële wetgever in beginsel moeten respecteren. Dit lijdt uitzondering als aan de inhoud of wijze van totstandkoming van het voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.3
Ter zitting daarnaar gevraagd heeft eiser verklaard dat het werkterrein ‘AIVD’ alsnog aan de Regeling dient te worden toegevoegd, omdat de Regeling - zijnde een wet in materiële zin - in strijd is met de WIV2002, zijnde een wet in formele zin. Eiser heeft dat echter op geen enkele wijze onderbouwd. Eveneens desgevraagd heeft eiser niet kunnen aangegeven op welke punten de Regeling in strijd moet worden geacht met de WIV2002. Niet is gebleken dat met het niet opnemen van het werkterrein “AIVD” in de Regeling sprake is van ernstige feilen als hiervoor onder 4.2 genoemd. De rechtbank verwerpt deze beroepsgrond dan ook.
5. Gelet op de vorenstaande overwegingen is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.