Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de tussenvonnissen van de rechtbank Den Haag van 13 mei 2015 en 8 juli 2015 en de brief van deze rechtbank d.d. 15 september 2015, waarbij de datum van de comparitie op
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 26 november 2015.
2.De feiten
criminal sexual abuse’.
1 oktober 2010 heeft de Raad besloten het onderzoek te laten rusten en na 6 maanden te heropenen, omdat [eiser] en de vader onder leiding van de Raad afspraken hadden gemaakt over de omgang met [B.] en de Raad wilde bezien of de ingeslagen weg was vastgehouden en voortgezet.
[datum] ingeschreven. De rechtbank heeft in dezelfde beschikking de Raad opgedragen nader onderzoek te verrichten.
Hoewel het hof beide ouders op zich in staat acht om het gezamenlijk gezag uit te oefenen, is de strijd tussen hen al een aantal jaren dermate groot dat zij niet in staat zijn om hun onderlinge relatie als ouders van de minderjarige vorm te geven. Partijen stellen beiden in het belang van de minderjarige te handelen, doch beschuldigen elkaar over en weer en hebben geen enkel vertrouwen meer in elkaar als persoon en als ouder. Er is een voortdurende en zich intensiverende strijd tussen hen, ook over de essentiële zaken die de minderjarige betreffen. Gelet op deze - inmiddels als bestendig te beschouwen - situatie is het hof – evenals partijen - van oordeel dat gezamenlijk gezag niet langer uitvoerbaar is. In het belang van de minderjarige acht het hof het noodzakelijk dat één van de ouders met het gezag wordt belast. Zowel de moeder als de vader wordt in staat geacht het gezag over de minderjarige alleen uit te oefenen. De vader staat naar het oordeel van het hof echter meer open voor de invulling van een gelijkwaardig ouderschap en de bevordering van de banden met de andere ouder. Hij wordt door het hof in staat geacht daaraan invulling te geven op een zodanige wijze dat de moeder een belangrijke rol in het leven van de minderjarige blijft vervullen. In de proceshouding van de moeder daarentegen ziet het hof belemmeringen om, bij eenhoofdig gezag van de moeder, de vader een rol van betekenis te laten behouden in het leven van de minderjarige.Bij de afwegingen heeft het hof betrokken dat de vader in het verleden is veroordeeld voor ontucht met minderjarigen, maar dit gegeven acht het hof van onvoldoende gewicht om daaraan thans nog een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Het hof heeft daarbij gelet op de openhartigheid van de vader met betrekking tot zijn verleden, de behandelingen die hij heeft ondergaan, het oordeel van zijn behandelaren en het rapport van de raad. Dat de vader een gevaar vormt voor de minderjarige, zoals de moeder heeft gesteld, kan het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader en bezien in het licht van de uitgebrachte rapportage, niet als vaststaand aannemen. Het hof betrekt daarbij dat al zeer lange tijd sprake is van zeer ruime onbegeleide omgangsregeling van de vader met de minderjarige. Niet gebleken is dat de verzorging en opvoeding van de minderjarige bij de vader niet in goede handen zou zijn.’
3.De vordering
alleenaan de vader, zoals bepaald door het Hof bij beschikking van 25 april 2012;
27 augustus 2013:
‘dat hij/zij verdachte gedurende een proeftijd van 1 jaar ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving, zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen’ambtshalve door te halen en vervallen te verklaren, althans de Staat te bevelen deze in te trekken c.q. te doen intrekken, c.q. te rectificeren;
Bij de comparitie van partijen heeft [eiser] de grondslag - zakelijk samengevat - ‘onrechtma-tige rechtspraak’ laten vallen, zodat de rechtbank deze grondslag niet verder zal bespreken.
haarzelfniet onrechtmatig is. Voor zover de Raad heeft nagelaten, hetgeen de Staat betwist, deugdelijk onderzoek te doen naar de risico’s van de pedofiele geaardheid van de vader en zijn verleden als zedendelinquent, is dit nalaten, aldus de Staat, louter onrechtmatig jegens [B.] en niet tevens jegens [eiser]. De norm die in het geding is, is de zogenaamde publieke waarborgfunctie en die norm bedoelt niet [eiser] te beschermen in enig relevant belang. [eiser] is evenmin door het nalaten van de Raad deugdelijk onderzoek te doen, geschaad in haar recht op gezinsleven met [B.], omdat de norm die zich richt tot de Raad niet (mede) ertoe strekt een ouder in staat te stellen gezinsleven met een minderjarige uit te oefenen.
pedofiel van het zuiverste water’ noemt, ter kennis van de Raad gebracht, samen met informatie over het strafrechtelijk verleden van de vader en de eigen waarnemingen van [eiser]. Ten onrechte heeft de Raad hiervoor geen belangstelling getoond. Tevens heeft de Raad niets gedaan met de aangifte van [eiser] van 6 april 2011. Verder heeft [eiser] verwezen naar een brief van [C.] aan [eiser] van 15 augustus 2011, een brief van professor [D.] aan [eiser] van 17 november 2011, een artikel uit het Tijdschrift voor Gedragstherapie 2012 getiteld: ‘
Plegers van seksuele delicten: etiologie, assessment en interventies’, een rapport van Black Swan Forensics van 26 september 2013, een brief van GZ psycholoog [E.] aan [eiser] van 20 mei 2015 en
‘Assessment and Treatment of Pedophilia’van 11 november 2015. Uit al deze stukken blijkt – zakelijk samengevat - het belang van gedegen onderzoek om een goede risico taxatie mogelijk te maken, hetgeen in dit geval volgens [eiser] is nagelaten.
Die stelling gaat er kennelijk vanuit dat nader onderzoek door de Raad onmiskenbaar zou hebben uitgewezen dat (de seksuele geaardheid van) de vader een zodanig risico voor [B.] zou vormen dat het niet in het belang van [B.] zou zijn de vader alleen met het ouderlijk gezag te belasten.
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)