ECLI:NL:RBNHO:2015:11104

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
15/800076-15
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met voorbedachte raad door het overgieten van een ex-partner met hete olie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die zijn ex-partner opzettelijk en met voorbedachte raad zware mishandeling heeft aangedaan. De verdachte heeft op 12 februari 2015 in Purmerend hete olie over zijn ex-vrouw gegoten, wat resulteerde in ernstige brandwonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit gevorderd, maar heeft bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. De verdediging heeft eveneens vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit bepleit, maar heeft erkend dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van de zware mishandeling kan komen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, aangezien hij de olie had verwarmd en deze opzettelijk over zijn ex-vrouw heeft gegoten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte in overweging genomen, evenals de medische rapporten die de ernst van de verwondingen bevestigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet afdoet aan de ernst van het delict. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 290 dagen en ter beschikking gesteld met voorwaarden, waaronder klinische behandeling en toezicht door de reclassering.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade, en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 13.709,99, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een locatieverbod en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800076-15 (P)
Uitspraakdatum: 17 november 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 november 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum]
thans gedetineerd in [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Bijl, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 12 februari 2015 te Purmerend ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven te beroven, een koekenpan met olie/vet heeft gevuld en/of die olie/dat vet (vervolgens) op een kookplaat heeft verhit en/of naar die [slachtoffer] is gelopen en/of die olie/dat vet in die (koeken)pan in haar gezicht en/of tegen en/of over haar lichaam heeft gegooid terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 12 februari 2015 te Purmerend aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige brandwond(en) in het gezicht en/of de hals en/of op de borst (waarvoor die [slachtoffer] in het brandwondenziekenhuis te Beverwijk moest worden opgenomen) heeft toegebracht door een koekenpan met olie/vet te vullen en/of die olie/dat vet (vervolgens) op een kookplaat te verhiten en/of naar die [slachtoffer] te lopen en/of die olie/dat vet in die (koeken)pan in haar gezicht en/of tegen en/of over haar lichaam te gooien.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij de officier van justitie zich op het standpunt stelt dat verdachte dit feit met voorbedachte raad heeft gepleegd.
3.2.
.Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de rechtbank weliswaar tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde zware mishandeling, maar dat verdachte van de voorbedachte raad moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsvrouw is het tijdsbestek tussen het besluit van verdachte olie over aangeefster te gooien en de uitvoering daarvan te kort geweest om zich te kunnen beraden en om zich rekenschap te geven van het gevolg van zijn handelen. Verdachte pleegde het feit dan ook in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
3.3.
VrijspraakMet de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 16 februari 2015 doet [slachtoffer] aangifte van poging tot doodslag/moord [2] en verklaart dat zij olie rook toen zij op 12 februari 2015 in haar woning [adres] binnenkwam. Zij loopt naar de keuken, verdachte loopt voor haar uit en doet de afzuigkap open. Zij pakt een glas water, doet haar shawl af en haar jas uit en gaat vervolgens op de bank TV kijken. Ineens voelt zij dat zij hete olie over zich heen krijgt.
Op 12 februari 2015 heeft A.F.P.M. Vloemans, werkzaam als arts bij het Brandwondencentrum Beverwijk [3] , [slachtoffer] onderzocht en bij haar uitwendig letsel waargenomen, te weten brandwonden over 5% van het lichaamsoppervlak, waarvan 3,9 % tweedegraads en 1,1 % derdegraads brandwonden, gelokaliseerd aan hoofd, nek/hals, voorzijde romp, rechterbovenarm, rechteronderarm en linker bovenbeen.
Verdachte verklaart op 12 februari 2015 tegenover de politie [4] dat hij op die dag in de keuken stond en van plan was om eieren te bakken. Hij heeft olie in de koekenpan gegoten en opgewarmd. De olie was al heet. Hij dacht dat hij zijn ex-echtgenote hoorde zeggen dat de kinderen niet van hem waren. Hij wilde de olie over haar heen gooien omdat hij zich niet meer kon inhouden. Hij was boos op haar omdat hij dacht dat zij vreemdging. Hij wilde haar brandwonden toebrengen. Hij heeft meer olie in de pan gedaan omdat hij dacht dat er te weinig olie in de pan zat om over haar heen te gooien. Inclusief de extra toegevoegde olie was het een half kopje olie. De kookplaat stond aan op stand acht of negen. Negen is de hoogste stand. Ze zat op de bank. Hij is naar haar toegelopen en heeft de olie uit de koekenpan over haar heen gegooid.
Op 12 februari 2015 hebben de verbalisanten De Graaff en Van de Kraats een sporenonderzoek [5] verricht in de woning aan [adres] . Op het gasfornuis in de keuken stond een koekenpan (foto 12 op pagina 119). Op de bodem van deze pan is een gestolde hoeveelheid vettige substantie zichtbaar. Naast het gasfornuis staat onder andere een fles zonnebloemolie (foto 13 pagina 120). Verder treffen zij vettige vlekken op de bank en op de vloer en onderzoeken deze met forensische lichtbronnen. Op basis van het uitgevoerde onderzoek stellen zij vast dat in de pan en in de fles zonnebloemolie in de keuken een gelijke fluorescentie werd waargenomen als de vettige vlekken op de bank.
3.5.
Bewijsoverweging
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de stukken blijkt dat verdachte aan de olie in de koekenpan olie heeft toegevoegd omdat hij aangeefster brandwonden wilde toebrengen. Na het nemen van dit besluit heeft het nog enige tijd geduurd voordat verdachte tot uitvoering daarvan is gekomen, gezien de ernst van de verwondingen; de olie moet zeer heet zijn geworden om deze verwondingen te kunnen veroorzaken en dus enige tijd op de warmtebron hebben gestaan. Verdachte heeft vervolgens besloten dat de olie heet genoeg was om de door hem beoogde brandwonden te veroorzaken, de pan van de warmtebron gehaald en is daarmee uit de keuken naar de bank in de woonkamer waar aangeefster op zat gelopen en heeft de olie over haar heen gegooid. Dit tijdverloop en bewuste en doordachte handelen van verdachte maken dat de rechtbank voorbedachte raad bewezen acht.
De rechtbank is ingevolge het voorgaande van oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan ook rekenschap heeft gegeven. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
3.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2015 te Purmerend aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige brandwonden in het gezicht en de hals en op de borst (waarvoor die [slachtoffer] in het brandwondenziekenhuis te Beverwijk moest worden opgenomen) heeft toegebracht door een koekenpan met olie te vullen en die olie vervolgens op een kookplaat te verhitten en naar die [slachtoffer] te lopen en die olie in haar gezicht en over haar lichaam te gooien.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit:

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Uit de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages is gebleken dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Hiermee zal bij het bepalen van de strafmaat rekening worden gehouden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de straf/maatregel

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals verwoord in het maatregelenrapport van Reclassering Nederland. Gelet op de noodzaak van behandeling en het recidivegevaar vordert de officier van justitie tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het opleggen van terbeschikkingstelling met voorwaarden, gegeven de omstandigheden van het geval, een te zware sanctie is. Een klinische behandeling kan ook plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft de rechtbank in overweging gegeven het onvoorwaardelijke deel van een op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen aan de duur van het voorarrest.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf/maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte raad door hete olie in het gezicht en over het lichaam van zijn ex-echtgenote te gooien, terwijl zij thuis op de bank zat. Het slachtoffer heeft daarbij ernstige brandwonden opgelopen. Uit de ter zitting namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat zij nog dagelijks de nare gevolgen ondervindt van deze weerzinwekkende daad. Zij heeft een huidtransplantatie moeten ondergaan en heeft littekens overgehouden. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt, maar ook op haar psychisch welzijn en dat van zijn naaste omgeving.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 juli 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- het over verdachte uitgebrachte psychiatrisch rapport gedateerd 8 juli 2015 van
dr. B.A. Blansjaar, psychiater, welk rapport onder meer het volgende inhoudt:
Het psychiatrisch onderzoek levert aanwijzingen op voor een psychotisch ziektebeeld van verdachte met overwaardige, jaloerse en achterdochtige denkbeelden die hij met waanzekerheid beleeft. Het motief voor het tenlastegelegde is zijn obsessieve, met waanzekerheid beleefde overtuiging dat zijn vrouw hem gedurende vele jaren heeft bedrogen en belogen. Hij is zich er echter wel van bewust dat moord, doodslag of zware mishandeling daardoor niet wordt gerechtvaardigd en strafbaar is. Geadviseerd wordt daarom het hem tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Hoewel verdachte heeft verklaard afstand te willen nemen van zijn (ex-)vrouw, is hij daartoe waarschijnlijk niet goed in staat. Te vrezen valt dat het bij hernieuwd contact tussen verdachte en het slachtoffer tot herhaling van soortgelijke strafbare feiten komt door zijn met waanzekerheid beleefde grieven tegen haar.
Nader psychiatrisch onderzoek en behandeling gedurende langere duur in een gesloten setting is zowel uit zorgoogpunt als ter beperking van de herhalingskans aangewezen. Ook bij adequate behandeling is de prognose van waanstoornissen zoals die van verdachte niet heel gunstig. Daarom moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid van onvoldoende herstel en een ook op langere termijn verhoogde recidivekans.
Geadviseerd wordt verdachte te verplichten mee te werken aan aanvankelijk klinische en later ambulante psychiatrische behandeling en aan toezicht door de reclassering door hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen.
- het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 10 augustus 2015 van drs. G.J.W. Pol, psycholoog, welk rapport onder meer het volgende inhoudt:
De deskundige stelt vast dat bij verdachte kan worden gesproken van een cognitieve stoornis NAO (niet anderszins omschreven), bestaande uit een trage cognitieve verwerkingssnelheid en een aandachtstoornis, en van een psychotische stoornis NAO. Volgens de deskundige kan worden aangenomen dat verdachte zich ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde in zijn onwrikbare, met waanzekerheid beleefde overtuiging dat zijn vrouw hem jarenlang heeft bedrogen, belogen en dwarsgezeten (en als zodanig in zijn mannelijk eer heeft aangetast) dermate gekrenkt, benadeeld en bedreigd heeft gevoeld en daardoor zodanig gefrustreerd en boos is geraakt, dat hij tot het ten laste gelegde agressieve gedrag is gekomen. Het is niet duidelijk in hoeverre de bij verdachte bestaande cognitieve functiestoornissen een rol hebben gespeeld hij de totstandkoming van het tenlastegelegde. Op grond van het onderhavige psychologische onderzoek heeft de deskundige geadviseerd om betrokkene ten aanzien van het plegen van het hem ten laste gelegde feit als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Aangezien de psychopathologie nog immer bij verdachte aanwezig is, hij in het verleden al meerdere malen tot gewelddadig gedrag jegens zijn vrouw is gekomen en het hem ontbreekt aan zelf-reflecterend vermogen, wordt het recidive-risico bij hernieuwd contact tussen verdachte en zijn vrouw als blijvend aanwezig ingeschat. De kans dat verdachte en zijn vrouw toch weer contact met elkaar krijgen, is niet bepaald denkbeeldig.
Het geheel overziend is een langer durende klinische behandeling geïndiceerd, in een voldoende gestructureerde, gesloten forensisch-psychiatrische setting, waarbinnen, rekening houdend met de cognitieve beperkingen van verdachte, met name ook aandacht besteed dient te worden aan psycho-educatie (ziektebesef en -inzicht), psycho-medicatie en het leren beheersen van agressieve impulsen. Afhankelijk van het beloop van de behandeling zou deze op termijn ambulant kunnen worden voortgezet, waarbij tevens blijvend aandacht dient uit te gaan naar betrokkenes algehele sociaal-maatschappelijk functioneren voor wat betreft wonen, werk, dagbesteding en sociaal netwerk.
Gezien de ernst van de stoornis, de ernst van het tenlastegelegde, het verband tussen de stoornis en het tenlastegelegde en het onverminderd aanwezig geachte recidive-risico, wordt de rechtbank geadviseerd verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen, met als voorwaarden dat hij in eerste instantie klinisch en op termijn ambulant wordt behandeld en dat deze behandeling plaatsvindt onder toezicht van de reclassering. Gedacht wordt daarbij aan plaatsing in een FPK of op een FPA.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 14 oktober 2015 van P.M. Brugman, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
Dit voorlichtingsrapport houdt onder meer in:
Uit ons onderzoek blijkt dat er al langer sprake is van problemen in de relationele sfeer. Betrokkene beschuldigt zijn (ex)partner van vreemdgaan. Het betreft een vluchtelingengezin dat, ruim twee jaar geleden, door de VN naar Nederland is gebracht. Het gezin heeft een verblijfsstatus gekregen voor de duur van vijf jaren. Vanwege de relatieproblemen zou betrokkene op zoek zijn naar andere woonruimte, hetgeen, naar zijn zeggen, gedwarsboomd wordt door zijn (ex)partner. Betrokkene spreekt nauwelijks Nederlands. Hij geeft aan open te staan voor begeleiding of hulpverlening. Uit de onderzoeken is gebleken dat betrokkene ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. Tevens is de heer Dagaly gediagnostiseerd en blijkt er sprake te zijn van psychopathologie. Tevens schatten de deskundigen de kans voor recidive hoog in als gevolg van zijn psychopathologie en gebrek aan zelfreflectie. Een begeleidend, behandelkader en een hoog beschermingsniveau is dan ook geïndiceerd.
Op grond van het recidiverisico, de criminogene factoren is een TBS met voorwaarden met onderstaande (gedrags-)interventies en/of behandelingen geïndiceerd.
Indien de rechtbank overweegt de heer Dagaly een TBS met voorwaarden op te leggen, adviseert onze instelling betrokkene te laten opnemen in een klinisch forensische psychiatrische kliniek (FPK/FPA) waarbij er sprake is van een hoog beschermingsniveau. In samenwerking met de klinische zorginstelling kan passende behandeling voor de psychopathologie waarmee betrokkene is gediagnosticeerd, worden ingezet. Er is een plaatsingsmogelijkheid gerealiseerd bij FPK Transfore te Balkbrug.
Geadviseerd wordt een TBS met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht;
- opname in een klinische behandelsetting;
- locatieverbod;
- contactverbod;
- andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Met de conclusies van de psychiater, de psycholoog en de reclassering kan de rechtbank zich verenigen en zij neemt deze over.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat in de omstandigheden van het geval en met name in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Bij de bepaling van de duur van de vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte aansluitend aan de detentie een langdurige klinische behandeling zal moeten ondergaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat conform het advies van de deskundigen de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en de door de reclassering voorgestelde voorwaarden betreffende zijn gedrag daaraan dienen te worden verbonden, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard zich aan deze voorwaarden te houden.
Omdat de rechtbank het – gelet op het nadrukkelijk aanwezige recidivegevaar – van belang acht dat de behandeling van verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen, zal de rechtbank op de voet van artikel 38 lid 6 Sr bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De gemachtigde mr. M. Lousberg namens mr. R. Korver heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding, na wijziging ter terechtzitting, van
€ 28.745,22 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
- 21 dagen daggeldvergoeding ziekenhuis € 588,00;
- overblijfkosten kinderen € 70,46;
- reiskosten ziekenhuis € 136,76;
- eigen risico ziektekosten verzekering € 375,00;
- reis- en telefoonkosten € 75,00;
- immateriële schade ad € 17.500,00;
in totaal derhalve € 18.745,22.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van de posten daggeldvergoeding ziekenhuis, reiskosten ziekenhuis en reis- en telefoonkosten zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de overblijfkosten heeft de raadsvrouw van verdachte aangevoerd dat deze kosten gehalveerd dienen te worden, nu deze van de gemeenschappelijke bankrekening zijn betaald. De post eigen risico moet worden afgewezen, nu uit de bijlagen niet valt op te maken dat dit risico bij de benadeelde partij in rekening is gebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw van verdachte primair verzocht dit deel van de vordering af te wijzen en subsidiair deze post aanzienlijk te matigen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.209,99 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. In dit bedrag is ook het eigen risico ad € 375,00 opgenomen. Het feit is aan het begin van het jaar gepleegd en niet is gebleken of aannemelijk geworden dat het eigen risico reeds op dat moment was opgesoupeerd. Nu de verblijfskosten kinderen van de gezamenlijke bankrekening zijn betaald, zal de rechtbank deze kosten voor de helft toewijzen.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 12.500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Uit de overgelegde medische bescheiden blijkt dat de benadeelde partij blijvend letsel heeft bekomen, dat zij reeds diverse medische behandelingen heeft ondergaan, en ook nog zal moeten ondergaan. Daarnaast is het delict van grote invloed geweest op haar psychisch welzijn. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in de vordering verklaren.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: zware mishandeling met voorbedachte raad] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 38, 38a en 303 van het Wetboek van Strafrecht,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders subsidiair is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
290 (TWEEHONDERD EN NEGENTIG) DAGEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
 Gelast dat veroordeelde
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende zijn gedrag:
  • veroordeelde wordt verplicht zich te melden bij Reclassering Nederland Overijssel, gevestigd te 8032 JX Zwolle, Dobbe 70-74. Daarna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling – direct aansluitend op zijn detentie – zich voor een klinische behandeling te laten opnemen en daarvoor te verblijven in (Forensische) Psychiatrische Kliniek Transfore te Balkbrug of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook indien dit een medicamenteuze behandeling betreft;
  • locatieverbod: het is veroordeelde verboden om in de woonplaats van zijn ex-vrouw [adres] en haar thuiswonende kinderen te komen;
  • contactverbod: het is veroordeelde verboden om op welke wijze dan ook, direct- of indirect, contact op te nemen met zijn ex-vrouw en haar twee jongste kinderen;
  • veroordeelde wordt verplicht begeleiding en toezicht van de reclassering te accepteren. Veroordeelde geeft de reclassering schriftelijk toestemming om trajectrelevante informatie in te winnen dan wel te verstrekken aan derden;
  • veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan een eventuele voortgezette behandeling elders en/of nazorg, voor zover de behandelaars dit in overleg met de reclassering noodzakelijk achten;
  • veroordeelde wordt verplicht zich te houden aan het vrijheden-/verlofbeleid van de behandelinstelling;
  • veroordeelde houdt zich aan de huisregels van de behandelinstelling;
  • indien noodzakelijk geacht door de reclassering, gaat veroordeelde ermee akkoord dat de reclassering contact onderhoudt met het sociale netwerk van veroordeelde;
  • veroordeelde stelt zich coöperatief op in het contact met gemeentelijke autoriteiten/ instellingen;
  • veroordeelde mag zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 13.709,99 (dertienduizend en zevenhonderd en negen euro en negenennegentig cent)bestaande uit € 1.209,99 voor de materiële en
€ 12.500,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.709,99 (dertienduizend en zevenhonderd en negen euro en negenennegentig cent)bestaande uit € 1.209,99 voor de materiële en € 12.500,00 voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
110 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Stalenhoef, voorzitter,
mr. H.E.C. de Wit en mr. D.D.M. Hazeu, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2015.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2015037525-1 van 16 februari 2015 inhoudende de verklaring van [slachtoffer] , pagina 58.
3.Medische verklaring betreffende [slachtoffer] d.d. 12 februari 2015, opgemaakt door A. Voemans, arts, pagina 69.
4.Proces-verbaal met nummer PL1100-2015037525 van 12 februari 2015 inhoudende de verklaring van verdachte, pagina 30.
5.Proces-verbaal met nummer PL1100-2015037525 van 18 februari 2015 inhoudende de bevindingen van verbalisanten Raoul de Graaff en Sabine van de Kraats, pagina’s 110 t/m 112, alsmede de foto’s op pagina’s 114 t/m 122.