ECLI:NL:RBNHO:2015:11086

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3380
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijzen en alcoholslotprogramma: bezwaartermijn en rechtsbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen meerdere eisers en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eisers, die hun rijbewijzen ongeldig verklaard zagen en een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd kregen, maakten bezwaar tegen deze besluiten. Het CBR verklaarde de bezwaren van de eisers niet-ontvankelijk, omdat deze te laat waren ingediend zonder verschoonbare reden. De eisers stelden beroep in tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 3 december 2015, waar enkele eisers aanwezig waren, werd de zaak behandeld. De rechtbank ontving de op de zaak betrekking hebbende stukken van het CBR en een verweerschrift. De eisers voerden aan dat zij afhankelijk waren van de informatie die het CBR had verstrekt en dat zij niet op de hoogte waren van de noodzaak om tijdig bezwaar te maken. Ze voerden ook aan dat de mededeling in de bijlage bij de besluiten hen had misleid, waardoor zij geen bezwaar hadden gemaakt.

De rechtbank overwoog dat de eisers niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar hadden gemaakt, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de mededeling in de bijlage niet betekende dat er geen mogelijkheid was om bezwaar te maken. De rechtbank concludeerde dat het CBR op juiste wijze gebruik had gemaakt van de figuur van de verschoonbare termijnoverschrijding en dat de bezwaren van de eisers terecht niet-ontvankelijk waren verklaard. De beroepen werden ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/3392
HAA 15/3389
HAA 15/3380
HAA 15/3379
HAA 15/3936
HAA 15/2805
HAA 15/3304
HAA 15/3260
HAA 15/4541

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2015 in de zaken tussen

[eiser 1] , te [woonplaats 1] ,

(gemachtigde: mr. B.E.J. Torny)

[eiser 2] , te [woonplaats 2] ,

(gemachtigde: mr. M.D. Rijnsburger)

[eiser 3] , te [woonplaats 3] ,

(gemachtigde mr. T.H.L. Kneepkens)

[eiser 4] , te [woonplaats 4] ,

(gemachtigde: mr. S.J. Jansen)

[eiser 5] , te [woonplaats 5] ,

(gemachtigde: mr. M.D. Rijnsburger)

[eiser 6] , te [woonplaats 6] ,

(gemachtigde: mr. C. Ganzeboom)

[eiser 7] , te [woonplaats 3] ,

(gemachtigde: mr. S.G.C. Bocxe)

[eiser 8] , te [woonplaats 7] ,

(gemachtigde mr. T.H.L. Kneepkens)

[eiser 9] , te [woonplaats 8] ,

(gemachtigde: mr. C. Ganzeboom)
tezamen: eisers,
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij de primaire besluiten de rijbewijzen van eisers ongeldig verklaard en aan eisers een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd ).
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zonder verschoonbare reden te laat zijn ingediend.
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft van verweerder in alle beroepen de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2015 op zitting behandeld.
Ter zitting zijn verschenen [eiser 1] , [eiser 2]
,[eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 7] , [eiser 8] en [eiser 9] , bijgestaan door mr. S.G.C. Bocxe en
mr. T.H.L. Kneepkens. [eiser 5] en [eiser 6] zijn niet verschenen.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M. van der Ark.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - samengevat - ten grondslag gelegd dat uit de Awb volgt dat eisers binnen zes weken na bekendmaking van het primaire besluit bezwaar hadden moeten maken en dit niet hebben gedaan. Omdat volgens verweerder niet is gebleken van een verschoonbare reden voor het te laat indienen van een bezwaarschrift, heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
3. Niet in geschil is dat de bezwaren zijn ingediend buiten de in artikel 6:7 van de Awb voorgeschreven termijn. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eisers alsnog moeten worden ontvangen in hun bezwaar.
4. In de bijlage bij de primaire besluiten heeft het CBR een aantal gevallen vermeld waarin het volgens het CBR, omdat er bijvoorbeeld vaste jurisprudentie is over het door de betrokkene aan te voeren betoog, geen zin heeft om een bezwaarschrift in te dienen. In de bijlage is in dit kader vermeld dat, voor zover de betrokkene als bezwaar wenst te formuleren: "Ik heb het rijbewijs nodig voor mijn werk” of “Ik kan niet zonder rijbewijs door bijzondere privé omstandigheden" het CBR volgens de wet- en regelgeving geen rekening mag houden met individuele omstandigheden. Ook de hoogste bestuursrechter is van oordeel dat persoonlijke omstandigheden van de betrokkene ondergeschikt zijn aan het algemeen belang van de verkeersveiligheid, aldus de bijlage.
5. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest. Eisers zijn leken op juridisch gebied, die niet eerder te maken hebben gehad met bestuursrechtelijke geschillen, en zijn daarom afhankelijk van de juridische informatie die het bestuursorgaan verstrekt. Eisers zijn afgegaan op de informatie die verweerder, overigens onverplicht, in de bij de primaire besluiten gevoegde bijlage heeft gegeven over het maken van bezwaar. Vanwege de hiervoor onder 4. weergegeven mededeling hebben eisers, van wie de bezwaren zouden zien op hun persoonlijke omstandigheden, geen bezwaar gemaakt. De - naar inmiddels gebleken - onjuistheid van de genoemde mededeling in de bijlage dient voor risico van verweerder te komen. Verder is volgens eisers sprake van strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers hebben in dat verband aangevoerd dat de onjuiste voorlichting over de bezwaarmogelijkheden en de zeer terughoudende gebruikmaking door verweerder van de figuur van de verschoonbare termijnoverschrijding een vergaande inperking van het recht op een eerlijk proces (toegang tot de rechter) tot gevolg heeft. Gelet op de zwaarte en het bestraffende en onevenredig uitwerkende karakter van het ASP zou er juist gebruik moeten worden gemaakt van de verschoonbare termijnoverschrijding. Inhoudelijk hebben eisers tegen het besluit om het ASP op te leggen naar voren gebracht dat de maatregel onevenredige gevolgen voor hen heeft vanwege hun persoonlijke omstandigheden. Ter zitting heeft aan aantal van de daar aanwezige eisers hier een toelichting op gegeven.
5.1
Ter zitting hebben eisers zich naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van
2 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3697) op het standpunt gesteld dat de uitspraak slechts betrekking heeft op de daar voorgelegde situatie waarin een ‘dubbele bestraffing’ speelde en niet op de situatie, zoals hier aan de orde, waarin een beroep wordt gedaan op de onevenredigheid van het ASP vanwege persoonlijke omstandigheden. Verder zijn in de uitspraak de beroepsgronden van eisers dat verweerder als overheidsorgaan niet gehouden was om (actief) informatie te verstrekken over de kans van slagen van een bezwaar en dat sprake is van schending van artikel 6 van het EVRM onbesproken gebleven.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
De Afdeling heeft in haar hiervoor onder 5.1 genoemde uitspraak geconcludeerd dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en heeft hiertoe - voor zover hier relevant - het volgende overwogen.
“[wederpartij] is zowel in het besluit (…) als in de bijlage daarbij gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen dat besluit. Het CBR ging er aldus van uit dat sprake was van een besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Die mogelijkheid werd niet teniet gedaan door de mededeling in de bijlage bij dat besluit dat het maken van bezwaar in bepaalde gevallen niet zinvol is. Deze mededeling moet niet anders worden begrepen dan dat het CBR daarmee de betrokkene de mogelijkheid geeft vooraf de slagingskans van zijn bezwaar beter in te schatten. De keuze om al dan niet rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit ligt bij de belanghebbende, eventueel na het inwinnen van juridische bijstand. Dat [wederpartij], naar gesteld, onder andere door de mededeling in de bijlage ervoor heeft gekozen geen bezwaar te maken, komt, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor zijn eigen risico.”
6.1
Ook eisers zijn zowel in de primaire besluiten als in de bijlage daarbij gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dat besluit. Er was daarom sprake van besluiten waartegen bezwaar kon worden gemaakt en die mogelijkheid is niet teniet gedaan door de mededeling in de bijlage bij die besluiten dat het maken van bezwaar in bepaalde gevallen niet zinvol is. Deze mededeling moet niet anders worden begrepen dan dat verweerder daarmee eisers de mogelijkheid geeft vooraf de slagingskans van het bezwaar beter in te schatten, zoals de Afdeling ook heeft overwogen. De keuze om al dan niet rechtsmiddelen aan te wenden tegen een besluit lag bij eisers, eventueel na het inwinnen van juridische bijstand. Dat eisers, naar gesteld, door de mededeling in de bijlage ervoor hebben gekozen geen bezwaar te maken komt voor hun risico. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de uitspraak van de Afdeling in hun geval toepassing mist, omdat de uitspraak niet ziet op hun situatie. De rechtbank ziet in de overweging “Die mogelijkheid werd niet teniet gedaan door de mededeling in de bijlage bij dat besluit dat het maken van bezwaar
in bepaalde gevallen(cursivering door de rechtbank) niet zinvol is” geen aanleiding voor de conclusie dat de overweging alleen betrekking heeft op gevallen waarin sprake is van “dubbele bestraffing”. Dat verweerder de mededeling in de bijlage onverplicht heeft gedaan maakt niet dat het risico van het niet (tijdig) indienen van een bezwaarschrift voor zijn rekening zou moeten komen. Nu tegen het primaire besluit bezwaar mogelijk was, is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van strijd met artikel 6 van het EVRM. De mededeling in de bijlage maakt niet dat door verweerder onnodige feitelijke of juridische drempels zijn opgeworpen die toegang tot de rechter hebben belemmerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze gebruik gemaakt van de figuur van de verschoonbare termijnoverschrijding en de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden komt de rechtbank niet toe.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, voorzitter, mr. A.C. Terwiel-Kuneman en mr. S. Slijkhuis, leden, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.