ECLI:NL:RBNHO:2015:11034

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
15/740628-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor Poolse verdachten van moord/doodslag op landgenote

Op 15 december 2015 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een Poolse verdachte, geboren op 30 december 1976, die beschuldigd werd van moord of doodslag op een landgenote. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de dood van het slachtoffer, dat sinds 7 juni 2002 vermist was. De verdachte had in 2012 tegenover de Engelse politie verklaard dat haar ex-partner het slachtoffer had verkracht en gewurgd. Deze verklaring leidde tot een onderzoek op een camping in Landsmeer, waar het stoffelijk overschot van het slachtoffer werd aangetroffen. Het Nederlands Forensisch Instituut kon echter de doodsoorzaak niet met zekerheid vaststellen, wat complicaties met zich meebracht voor de vervolging.

Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie vrijspraak bepleit, en ook de verdediging heeft vrijspraak gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de verdachte waren inconsistent en verschilden op belangrijke punten van eerdere verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de belastende verklaringen van de dochter van de verdachte, die gebaseerd waren op wat zij van haar vader had gehoord, niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat zij het slachtoffer om het leven had gebracht, en heeft zij haar vrijgesproken van de tenlastelegging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740628-12 (P)
Uitspraakdatum: 15 december 2015
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 december 2015 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op 30 december 1976 te Kedzierzyn (Polen),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. de Vries en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 6 juni 2002 tot en met 30 september 2002 te Landsmeer, gemeente Landsmeer, in elk geval te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] gewurgd,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit.
3.3.
VrijspraakNaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet zij daarvan worden vrijgesproken.
Op 14 mei 2012 verklaart verdachte tegenover de Engelse politie dat haar ex-partner, [medeverdachte] , in de tijd dat zij samen met hun dochter [minderjarige] in Nederland verbleven, een vriendin van haar, [slachtoffer] , eerst heeft verkracht en vervolgens middels verwurging om het leven heeft gebracht op een camping in Den Ilp en haar aldaar in de voortent van hun caravan heeft begraven. Naar aanleiding van deze verklaring heeft onderzoek plaatsgevonden op camping Het Rietveen in Landsmeer (de enige camping in de buurt van Den Ilp) en is op aanwijzen van verdachte op 17 en 18 mei 2012 in de grond een stoffelijk overschot aangetroffen, waarvan vervolgens aan de hand van gebitsgegevens is vastgesteld dat dit het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is. [slachtoffer] was sedert 7 juni 2002 vermist. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft het stoffelijk overschot onderzocht en komt in zijn rapport tot de conclusie dat de doodsoorzaak van [slachtoffer] niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Wel bleek dat het tongbeen incompleet was, hetgeen kan duiden op verwurging. Op 17 mei 2012 heeft genoemde dochter van verdachte en [medeverdachte] verklaard dat ze van haar vader had gehoord dat haar moeder een vriendin had vermoord.
Dit alles heeft ertoe geleid dat verdachte en [medeverdachte] door de Engelse politie zijn aangehouden en uiteindelijk aan de Nederlandse autoriteiten zijn overgedragen. Zij zijn vervolgens meermalen door de politie gehoord. [medeverdachte] heeft zich ten aanzien van de verdenking aanvankelijk geheel en later deels op zijn zwijgrecht beroepen en bij latere verhoren onder meer verklaard dat het hem niet bekend is dat het slachtoffer op de camping in Landsmeer is geweest en dat hij haar met geen vinger heeft aangeraakt. De vraag of hij weet wat er met haar is gebeurd, wil hij niet beantwoorden omdat hij naar zijn zeggen geen problemen voor verdachte wil veroorzaken. Verdachte heeft in Nederland verklaringen afgelegd die op essentiële punten afwijken van haar in Engeland afgelegde verklaring. Zo verklaart zij thans dat er geen sprake was van verkrachting van [slachtoffer] maar van vrijwillige seks met [medeverdachte] en dat ze niet heeft gezien dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gewurgd. Verdachte wijt deze verschillen aan haar gebrekkige beheersing van de Engelse taal, maar dit ziet de rechtbank niet als een aannemelijke oorzaak, mede gelet op het feit dat uit afgeluisterde tussen verdachte en medeverdachte gevoerde gesprekken en uit door verdachten naar elkaar verzonden brieven is gebleken dat zij hun verklaringen op elkaar hebben willen afstemmen.
Voorts zijn er in deze zaak vele getuigen gehoord en andere onderzoekshandelingen verricht, maar dit heeft niet geleid tot informatie die wezenlijk bijdraagt aan beantwoording van de aan de rechtbank voorgelegde vraag, te weten of op grond van alle onderzoeksgegevens kan worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Gelet op al het voorgaande moet worden geconcludeerd dat het wettig bewijs dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, als pleger of als medepleger, niet voorhanden is. Het gegeven dat verdachte wist dat het slachtoffer begraven lag op de door haar aangewezen plaats en de voor verdachte belastende verklaring van haar dochter [minderjarige] – die gebaseerd is op wat zij van haar vader had gehoord en niet op eigen waarneming of wetenschap – zijn niet toereikend om dit wettig bewijs te vormen, terwijl aanvullende of ondersteunende bewijsmiddelen ontbreken. Dat verdachte al die jaren haar wetenschap omtrent de dood en begraafplaats van [slachtoffer] voor de autoriteiten en nabestaanden heeft verzwegen en dat zij blijkens haar wisselende verklaringen ook daarna weinig duidelijkheid heeft verschaft over de omstandigheden waaronder het slachtoffer is gestorven, is zeer laakbaar, maar doet aan het voorgaande niet af. Verdachte zal dan ook moeten worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C. Haverkate, voorzitter,
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en mr. H.A. Stalenhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 december 2015.
Mr. A.E. van Montfrans-Wolters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.