In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een schoonheidssalon exploiteert in een bijgebouw op het perceel van haar ouders, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort. Dit besluit, genomen op 9 december 2014, verplichtte verzoekster om het strijdige gebruik van de schoonheidssalon te staken binnen een maand, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-. Verzoekster heeft aangevoerd dat het gebruik van de salon onder het overgangsrecht valt en dat er sprake is van willekeur, omdat andere vergelijkbare gevallen niet worden aangepakt.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster sinds 2009 niet meer in het ouderlijk huis woont, waardoor er geen sprake meer is van een aan huis gebonden beroep. De rechter oordeelt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar stand zal houden, omdat het gebruik van de schoonheidssalon in strijd is met het bestemmingsplan dat op het perceel rust. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een spoedeisend belang, zoals een financiële noodsituatie, die zou rechtvaardigen dat het besluit wordt geschorst.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat handhaving van het bestemmingsplan in het algemeen belang is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.