ECLI:NL:RBNHO:2015:10037

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
15/746297-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van stichting met grote geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als penningmeester van een stichting gedurende een langere periode grote geldbedragen heeft verduisterd. De verdachte heeft in totaal ruim 182.000 euro verduisterd, geld dat hij als penningmeester onder zich had. Dit geld heeft hij gebruikt voor zijn eigen bedrijf, dat in financiële problemen verkeerde en inmiddels failliet is gegaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen, toebehorende aan de stichting, heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening zonder toestemming van het bestuur van de stichting. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij handelde met instemming van het bestuur, maar de rechtbank heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verduistering, meermalen gepleegd, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, het misbruik van vertrouwen en de gevolgen voor de stichting, die afhankelijk was van de gelden voor de instandhouding van haar collectie. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn handelen, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/746297-13
Uitspraakdatum: 6 november 2015
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 oktober 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Veninga, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 december 2012 tot en met 30 juli 2013 in de gemeente Purmerend en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 182.000 euro), in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan "[stichting]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester -belast met het beheer van de financiën - van deze Stichting, (telkens) onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening van gelden omdat verdachte handelde met wetenschap en instemming van het bestuur van de [stichting].
Het bestuur wist dat verdachte een deel van het te beleggen vermogen op een eigen rekening had staan. Deze handelswijze was gebruikelijk. Verdachte beschikte niet als heer en meester over het geld zonder daartoe gerechtigd te zijn, omdat zijn handelen aldus werd gelegitimeerd. Daarnaast heeft verdachte nooit opzet gehad op permanente toe-eigening, omdat hij altijd wist dat hij de gelden terug zou moeten betalen. De omstandigheid dat het mis is gegaan en verdachte nu niet in staat is om acuut tot terugbetaling over te gaan, maakt dat niet anders.
Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde verduistering.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen en de daarin vervatte redengevende feiten en omstandigheden. De door de rechtbank in deze rubriek als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De opgenomen schriftelijke stukken worden slechts gebruikt in samenhang met de overige bewijsmiddelen.
Proces-verbaal ter terechtzitting van 23 oktober 2015
De spreadsheet die op pagina 32 van het dossier staat, had ik zelf gemaakt. Ik gaf deze spreadsheet aan deurwaarder [getuige 1]. De mutaties die hierop staan komen overeen met de bedragen die ik in werkelijkheid heb overgemaakt in de betreffende maanden naar mijn rekening met nummer [rekeningnummer 1]. Het gaat in totaal om een bedrag van € 182.500 in de maanden december 2012 tot en met juli 2013. Ik hield deurwaarder [getuige 1] hiermee aan het lijntje, om tijd te winnen, want ik was bezig met de verkoop van mijn bedrijfspand en daardoor zou ik weer liquide middelen hebben. Het klopt dat ik bij de Argenta bank wel een rekening had, maar daar zijn geen bedragen op gestort.
(…)
Toen ik geld van de compte joint rekening gebruikte voor de betaling van salarissen voor mijn bedrijf [bedrijfsnaam 1] en voor de afbetaling van persoonlijke leningen, had ik daar geen toestemming voor van het bestuur van de Stichting. Ik vermoed dat het bestuur daar nooit toestemming voor zou hebben gegeven, maar ik heb hen die vraag nooit gesteld.
Proces-verbaal aangifte d.d. 7 oktober 2013 (dossierpagina 006 e.v.)
De [stichting] is op 12 januari 2012 opgericht en heeft als doel het bij elkaar brengen van financiële middelen ten behoeve van de instandhouding en uitbreiding van de collectie van het [museum 1] en verder het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
(…)
Het bestuur van de stichting bestaat uit een voorzitter, een secretaris en een penningmeester en twee leden.
(…)
De penningmeester van de stichting betreft de genoemde [verdachte]. Hij heeft als penningmeester als enige de mogelijkheid en de bevoegdheid om de rekening van de stichting te beheren. Het toezicht op zijn werkzaamheden gebeurt door terugkoppeling van zijn activiteiten tijdens een bestuursvergadering. Tijdens de vergaderingen meldde de penningmeester steeds dat alles op schema liep en er geen bijzonderheden te vermelden waren.
(…)
Ik heb als voorzitter sinds begin van dit jaar, het moment dat er geld op de rekening van de stichting stond, getracht om inzage te verkrijgen in de rekening door middel van een aanvraag van bankpas waarmee handelings- en inzage bevoegdheid mee mogelijk waren. Dit pasje is gekomen, maar niet met de gevraagde bevoegdheden. De penningmeester is degene die dit met de bank had moeten regelen, maar heeft dit niet gedaan ondanks diverse pogingen van mijn zijde. Dit wekte mijn wantrouwen. Ik heb de penningmeester mondeling aangezegd dat hij ontheven werd van zijn functie, in het bijzijn van twee bestuursleden te weten; [getuige 2] en [getuige 3].
(…)
Op 30 september [2013, toevoeging rechtbank] was een officiële vergadering waarin dit besloten is. De penningmeester had zijn administratie meegenomen, maar het bankpasje van de stichting had hij niet bij zich. Hij heeft tegen ons gezegd dat de bankpas stuk was. Ik heb de volgende dag de bankpas van de rekening van de stichting laten blokkeren en ben daarna met de beoogde nieuwe penningmeester naar de bank gegaan ter controle. Het was voor mij en alle andere bestuursleden, met uitzondering van de penningmeester, tot dat moment niet mogelijk om inzage te hebben in de rekening. Bij de bank bleek ons dat er in de aanhef vernoemde periode [tussen 28 december 2012 en 30 juli 2013, toevoeging rechtbank] bij meerdere overboekingen in totaal een bedrag van 182.500 euro van de rekening was overgemaakt op een compte joint rekening van de penningmeester [verdachte]. Dit betrof het rekeningnummer [rekeningnummer 1]. Voor deze overboekingen had de penningmeester geen toestemming, maar kon hij toch doen omdat hij als enige handelingsbevoegd was voor deze rekening. In de statuten van de stichting staat namelijk dat liquiditeiten uitsluitend aangehouden mogen worden bij financiële instellingen die vallen onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandse Bank met een minimale AA rating.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 4 maart 2014 (dossierpagina 037 e.v.)
(…)
[verdachte] werd in mei 2013 [de rechtbank begrijpt: 2012] penningmeester van de [stichting]. De penningmeester van het museum ontdekte dat er in het verleden geschoven was met geld. Dit waren overboekingen van de [stichting] naar een rekening van [verdachte]. (…) Wij hebben hem aangesproken over wat we in het verleden al hadden afgesproken. Namelijk dat hij geen geld mag overmaken naar zijn eigen rekening.
De heer [verdachte] had als reden weer dat hij probeerde meer rendement te maken met het geld dat hij naar zijn rekening had gestort. Hij verklaarde dat het geld op een rekening stond in België. Hij zei dat hij dat geld zo terug kon storten. Op een vergadering kon hij nooit papieren overleggen waar dingen uit bleken. (…) Achteraf is gebleken dat de heer [verdachte] het geld voor zijn bedrijf heeft gebruikt. Wij zouden hier ook nooit toestemming voor hebben gegeven.
Een schriftelijk stuk, te weten het beleggingsstatuut van de [stichting] (dossierpagina 011 e.v.)
Dit beleggingsstatuut omvat de richtlijnen welke gelden voor beleggingen van de [stichting].
Het bestuur van de [stichting] (hierna: de stichting) besluit met betrekking tot het beleggen van gelden het volgende beleid vast te stellen:
(…)
6. Het bestuur zal een
defensiefbeleggingsbeleid hanteren, waarbij het belang van de verschillende categorieën van beleggingen binnen de volgende bandbreedtes zal dienen te blijven.
Obligaties 20-90%
Aandelen en andere zakelijke waarden 0-40%
Liquiditeiten 10-50%
(…)
Liquiditeiten
A Liquiditeiten (spaarrekeningen en deposito’s) mogen uitsluitend worden aangehouden bij financiële instellingen die vallen onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandse Bank met een minimale rating volgens Standard & Poor’s van AA.
(…)
Dit beleggingsstatuut is vastgesteld in de bestuursvergadering van 11-12-2012 en is voor onbepaalde tijd van kracht met ingang van 12-12-2012.
Een schriftelijk stuk, te weten de samenvatting van de bestuursvergadering van maandag 26 april 2010 van de [stichting] (dossierpagina 039 e.v.)
(…)
5. Financiën
(…)
De door [verdachte] bedachte regeling om ‘geld dat over is’ in deposito’s mee te laten liften met een rekening van hem, wordt nu gewijzigd. Circa € 75.000 van het PM [rechtbank: [museum 1]] komt terug op de rekening van het museum. Ook gaat gekeken worden of de rekening van Fortis overgeheveld kan worden naar Rabo. Het telebankieren van Rabo is makkelijker en ook gaat geregeld worden dat de voorzitter ‘mee kan kijken’. Dit alles voor meer transparantie en zekerheidsstelling.
Een schriftelijk stuk, te weten een brief van [bedrijfsnaam 2] aan het bestuur van de [stichting] d.d. 28 april 2010 (dossierpagina 088 e.v.)
(…)
Per ultimo van het boekjaar 2009 is aan de liquiditeit van het museum een bedrag van
€ 75.000 onttrokken aan de beschikkingsmacht van het bestuur en bijgeschreven op een compte joint depositorekening. Ons is niet bekend op wiens naam de betreffende rekening staat omdat wij hiervan geen afschriften hebben gezien. De reden dat de overtollige liquiditeit op deze wijze is belegd, is volgende de penningmeester geleden in het feit dat op deze wijze een aanzienlijke hogere rentevergoeding bij de bank kon worden bedongen. Op het moment dat deze brief werd geschreven was het geld nog niet teruggeboekt op de rekening van het museum.
Wij wijzen u er op dat aan deze wijze van beleggen risico’s zijn verbonden. De gelden zijn onttrokken aan de beschikkingsmacht van het bestuur. Bij eventuele beslaglegging op de compte joint rekening bestaat de mogelijkheid dat het Museum zijn geld kwijt is. Op het moment dat de penningsmeester, om welke reden dan ook, niet in staat is zijn functie uit te oefenen zal het zeer lastig zijn om op korte termijn weer over de gelden te kunnen beschikken. Hoewel de keuze natuurlijk aan het bestuur is, zijn wij van mening dat het rentevoordeel in dit geval niet opweegt tegen de niet te onderschatten risico’s van deze wijze van beleggen.
(…)
Voor wat betreft het beleggingsbeleid en de hieraan verbonden risico’s adviseren wij u dringend overtollige gelden in de toekomst slechts en alleen te beleggen op deposito-rekeningen op naam van het museum. Tevens adviseren wij u er zorg voor te dragen dat meerdere bestuursleden zijn gemachtigd om over deze rekeningen te beschikken. (…)
Een schriftelijk stuk, te weten de samenvatting van de bestuursvergadering van maandag 14 juni 2010 van de [stichting] (dossierpagina 043 e.v.)
(…)
2. Notulen van de bestuursvergadering gehouden op 26 april 2010
De samenvatting is akkoord.
(…)
5. Financiën
Voor de bedachte overstap van [bedrijfsnaam 2] naar een andere accountant heeft [verdachte] gesproken met [bedrijfsnaam 3] (hr [getuige 4]). Verwachting dat zij het voor 2 a 3.000 euro goedkoper kunnen doen. Hij stelt voor eind van het boekjaar met [bedrijfsnaam 2] te stoppen, nog een half jaar te gaan. Dat moet te doen zijn, al is de toon met [bedrijfsnaam 2] niet aangenaam.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 januari 2014 (dossierpagina 030 e.v.)
Ik ben eigenaar van gerechtsdeurwaarderskantoor [getuige 1]. (…)
De stichting Vrienden van het [museum 1] heeft zich op 3 oktober 2013 tot mij gewend met betrekking tot de door haar voormalig penningmeester dhr. [verdachte] verduisterde gelden. (…) Bij controle van haar boekhouding zou zijn gebleken dat er voor een bedrag van meer dan € 180.000 was gefraudeerd.
Mij is opdracht verstrekt om tot de incasso van gemelde vordering over te gaan (…).
Met [verdachte] heb ik gedurende de periode 3 oktober t/m 5 december 2013 een drietal gesprekken gevoerd. In het kader van die gesprekken heeft [verdachte] mij telkens doen voorkomen dat de gelden als hiervoor genoemd waren belegd bij de Argenta bank met een vestiging in Nederland. Om dit te staven werd door [verdachte] aan mij een bankafschrift verstrekt waaruit een en ander zou moeten blijken. Navraag bij de Argenta bank leerde echter dat weliswaar een rekening was geopend doch nimmer gelden door [verdachte] dan wel aan hem gelieerde ondernemingen op gemelde rekening waren gestort (…).
Op 5 december 2013 heb ik telefonisch contact gehad met dhr. [verdachte]. Desgevraagd deelde hij mij ter gelegenheid van dit gesprek mede dat de gelden door hem nimmer waren gestort op de rekening van de Argenta bank en dat hij deze gelden heeft aangewend voor zijn eigen, inmiddels gefailleerde ondernemingen. Tevens deelde hij mij mede geen toestemming te hebben gevraagd dan wel te hebben verkregen van zijn medebestuurders om deze gelden aan te wenden voor zijn eigen onderneming.
Een schriftelijk stuk, te weten een e-mailbericht van [getuige 1] met als verzenddatum 5 december 2013 (dossierpagina 033)
(…)
Enige weken geleden verstrekte u mij een overzicht dd 25 oktober jl waaruit zou moeten blijken dat de gelden welke u heeft onttrokken aan het vermogen van mijn opdrachtgever,
op een spaarrekening zouden staan van de Argenta bank.
Op het aan mij verstrekte overzicht heeft u de rekeningnummers doorgehaald.
Op mijn verzoek heeft uw bewindvoerder navraag gedaan bij de Argenta bank of gemelde gelden waarvan u de indruk heeft willen wekken dat deze daar op de rekening stonden, daadwerkelijk op gemelde rekening aanwezig waren.
Desgevraagd deelde Argenta mede dat gemelde rekening was geopend, doch nimmer een eerste storting is gedaan.
In het zojuist gevoerde telefoongesprek heeft u verklaard en erkend dat u de gelden heeft aangewend ten behoeve van uw eigen, inmiddels gefailleerde onderneming.
Een en ander heeft zonder toestemming van mijn cliënte plaatsgevonden. Willens en wetens was uw informatie derhalve volledig in strijd met de waarheid en heeft u slechts gepoogd de waarheid te verbloemen. (…)
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 maart 2014 (dossierpagina 047 e.v.)
(…)
Naar aanleiding van de aangifte van de stichting Vrienden van het [museum 1], werd er een aanvraag ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering opgemaakt voor de historische gegevens van rekeningnummer [rekeningnummer 1], ten name van [verdachte].
Verdachte [verdachte] had deze rekening gebruikt om geld van de [stichting] over te boeken naar dit rekening nummer en noemde deze rekening een compte joint rekening
Na onderzoek van deze bankafschriften bleek dat [verdachte] tussen december 2012 en juni 2013 verschillende bedragen geld van de rekening van de [stichting] had overgeschreven naar zijn rekening nummer [rekeningnummer 1].
Voorts bleek uit onderzoek van de bankafschriften dat [verdachte] diverse overschrijvingen had gedaan ten behoeve van zijn bedrijf [bedrijfsnaam 1].
Hieronder is een overzicht van de bedragen welke [verdachte] van de [stichting], naar zijn rekening heeft overgemaakt:
28 december 2012: 7.000,00
28 december 2012: 30.000,00
28 december 2012: 33.000,00
8 februari 2013: 20.000,00
19 april 2013: 7.500,00
29 april 2013: 15.000,00
30 mei 2013: 20.000,00
28 juni 2013: 15.000,00
30 juli 2013: 35.000,00
TOTAAL: 182.500,00
Te zien is op de bankafschriften dat van het overgemaakte geld vervolgens betalingen gedaan worden ten behoeve van het bedrijf van [verdachte], [bedrijfsnaam 1]. Zo werden er onder andere salarissen mee betaald van werknemers van [bedrijfsnaam 1] over de maanden april 2013 en mei 2013 en werden er twee leningen (van [getuige 5] en [getuige 6]) mee afgelost.
3.4.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft als penningmeester van de [stichting] in de periode 28 december 2012 tot en met 30 juli 2013 diverse geldbedragen toebehorende aan die stichting, overgeboekt naar zijn eigen compte joint rekening. Het totaal door verdachte overgemaakte geldbedrag bedraagt (ruim) € 182.000. Van een expliciete toestemming van het bestuur van de Stichting voor overmaking van die geldbedragen naar de eigen rekening van verdachte is de rechtbank niets gebleken. Integendeel, uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte in het verleden – in het kader van zijn werkzaamheden als penningmeester voor de [stichting] – meermalen te kennen is gegeven dat hij geen geld mocht overmaken naar zijn eigen rekening.
Evenmin is uit het dossier gebleken dat verdachte toestemming had om deze geldbedragen vervolgens aan te wenden voor salarisbetalingen van zijn bedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. en het afbetalen van persoonlijke leningen. Verdachte heeft bovendien ter terechtzitting zelf verklaard dat hij hiervoor geen toestemming had gevraagd van het bestuur.
Met voornoemde handelswijze heeft verdachte aldus, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester beschikt over deze geldbedragen. Dat verdachte stelt voornemens te zijn geweest om het geld op enig moment terug te boeken naar de rekening van de Stichting, doet niet af aan het feit dat verdachte willens en wetens de bedragen heeft overgeboekt naar zijn eigen rekening en vervolgens over deze bedragen heeft beschikt ten eigen bate.
Op grond van het voorgaande en alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op tijdstippen in de periode van 28 december 2012 tot en met 30 juli 2013 in de gemeente Purmerend telkens opzettelijk geldbedragen (van in totaal 182.000 euro), toebehorende aan "[stichting]", welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester - belast met het beheer van de financiën - van deze Stichting, telkens onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring een straf in voorwaardelijke zin op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het herhaaldelijk verduisteren van grote geldbedragen die hij als penningmeester van de [stichting] onder zich had. In totaal heeft hij ruim 182.000 euro verduisterd en dit geld gebruikt voor zijn eigen bedrijf, dat al geruime tijd financiële problemen kende en inmiddels failliet is gegaan. Door zijn handelen heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het in hem als penningmeester en bestuurslid van de Stichting gestelde vertrouwen. Bovendien heeft hij ook de samenleving benadeeld, nu het geld afkomstig was van een legaat dat het museum had gekregen met als doel de collectie van het museum in stand te houden en uit te breiden. Aldus heeft hij eveneens in weerwil van de uiterste wilsbeschikking van de legator gehandeld. Bovendien heeft verdachte nauwelijks blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 juli 2015 van Y. Dreves, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat in de persoonlijke omstandigheden van verdachte grond is gelegen enigszins af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Uit de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 september 2015 komt naar voren dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte als gevolg van deze strafzaak regionaal negatieve aandacht van de media heeft gehad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (zegge: acht) maanden.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.J. Bellaart, voorzitter,
mrs. I.M. Nusselder en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 november 2015.
Mr. Van Poecke is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.