ECLI:NL:RBNHO:2014:9725

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
13_4408
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslagen inkomstenbelasting en boete bij niet-aangetoonde loonheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van een inhoudingsplichtige, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had aanslagen inkomstenbelasting ontvangen over de jaren 2007 en 2008, waarbij hij geen bewijs had geleverd van de afdracht van loonbelasting. De inspecteur had de aanslagen opgelegd zonder verrekening van voorheffingen, wat leidde tot een geschil over de ontvankelijkheid van het bezwaar en de hoogte van de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er loonbelasting was ingehouden en afgedragen, en dat de boete die was opgelegd voor het jaar 2008 terecht was, maar verlaagd werd tot € 3.000. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en handhaafde de aanslag over 2007 met een belastbaar inkomen op nihil. De aanslag over 2008 werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 4.178 zonder verrekening van voorheffing. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat er loonbelasting was ingehouden, en dat de boete passend was, maar dat deze verlaagd moest worden in het licht van de omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 13/4408 en 13/4409
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 oktober 2014 in de gedingen tussen
[X]te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1. (
(kenmerk 13/4408)Verweerder heeft met dagtekening 18 november 2011 aan eiser over het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.626 en zonder verrekening van voorheffingen. Verweerder heeft bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 juli 2012 het bezwaar wegens het ontbreken van gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Bij “uitspraak op bezwaar” van 13 april 2013 heeft verweerder het bezwaar nogmaals niet-ontvankelijk verklaard, het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 9.956 en de aanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd; verweerder heeft geen voorheffingen verrekend.
1.2.1. (
(kenmerk 13/4409)Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 november 2012 over het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.398 en zonder verrekening van voorheffingen. Verweerder heeft bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete opgelegd van € 25.291 (50% van de boetegrondslag).
1.2.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2013 de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.907, het bedrag van de heffingsrente vastgesteld op € 3.462 en de boete verminderd tot € 5.000; verweerder heeft geen voorheffingen verrekend.
1.3.
Verweerder heeft op 28 april 2013 van eiser een brief ontvangen met bezwaar tegen de uitkomsten van het onder 2.5 genoemde boekenonderzoek. Verweerder heeft dit geschrift na overleg met eiser als beroepschrift tegen de uitspraken op bezwaar doorgestuurd naar de rechtbank.
1.4.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.N.A.H. Renckens en K.T. Kruijdenhof. Het onderzoek ter zitting is geschorst met het oog op overleg tussen partijen.
1.6.
Op 29 april 2014 heeft verweerder een brief verzonden aan de rechtbank waarvan de griffier een afschrift aan eiser heeft gestuurd. De griffier heeft ook het proces-verbaal van de zitting van 2 april 2014 aan partijen gestuurd. Ter griffie is op 23 september 2014 een nadere brief van eiser ontvangen, gedateerd 18 juli 2014.
1.7.
Het (tweede) onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2014. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.N.A.H. Renckens en K.T. Kruijdenhof. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.8.
Op 25 september 2014 heeft eiser nog aanvullende stukken toegestuurd. De rechtbank ziet geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen en laat deze stukken dan ook buiten beschouwing.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiser was in de jaren 2007 en 2008 directeur van en enig aandeelhouder in [A BEDRIJF] BV. [A BEDRIJF] BV was voor 50% aandeelhouder van[B BEDRIJF] BV en [C BEDRIJF] BV.
Eiser was in dienstbetrekking bij [D BEDRIJF] BV te [PLAATS], een 100%-dochter van[B BEDRIJF] BV; die dienstbetrekking is niet vastgelegd in een schriftelijke arbeidsovereenkomst. Tot de stukken behoren een salarisstrook van oktober 2007 en één van januari 2008 met vermelding van betalingen per kas door [D BEDRIJF] BV aan eiser.
2.2.
Eiser heeft over 2007 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.626. Hij vermeldde in zijn aangifte looninkomsten van[B BEDRIJF] tot een bedrag van € 39.076 en een bedrag van € 12.260 aan ingehouden loonheffing. Deze bedragen kwamen voor op een jaaropgave van [D BEDRIJF] BV.
Eiser heeft over 2008 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.512. Hij vermeldde in zijn aangifte looninkomsten van[B BEDRIJF] tot een bedrag van € 61.791 en een bedrag van € 21.729 aan ingehouden loonheffing. Deze bedragen kwamen voor op een (alsnog overgelegde) jaaropgave van [D BEDRIJF] BV.
2.3.
Desgevraagd heeft eiser de inspecteur op 31 augustus 2010 geschreven dat het registratienummer van [D BEDRIJF] BV [NUMMER] was.
2.4.
[B BEDRIJF] BV heeft voor de jaren 2007 en 2008 geen opgave gedaan van loonbetalingen aan eiser.
2.5.
Naar aanleiding van de beantwoording van vragen van de Belastingdienst heeft verweerder een boekenonderzoek laten instellen bij eiser. Het (eind)rapport van dat boekenonderzoek vermeldt (beknopt weergegeven) onder meer dat:
- het nummer [NUMMER] geen bestaand nummer was van enige inhoudingsplichtige;
- dat eiser nadien opgaf dat [NUMMER] het juiste nummer was en dat dat nummer op naam staat van[B BEDRIJF][E BEDRIJF] BV;
- dat eiser niet voorkwam als loongenieter van deze vennootschap;
- [A] van[B BEDRIJF] op 3 april 2012 had verklaard dat de loonadministratie over 2007 en 2008 niet meer toegankelijk was;
- er geen inhoudingsplichtige was te vinden met eiser als genieter van looninkomsten;
- eiser er mee instemde om de aangifte te corrigeren door verrekening van loonheffing achterwege te laten en het ook eens was met de inkomenscorrecties.

3.Geschil en standpunten van partijen

3.1.
In geschil is of verweerder bij het opleggen van de aanslagen, loonbelasting had moeten verrekenen en of de boete terecht is opgelegd.
3.2.
Eiser is van mening dat verweerder bij het opleggen van de aanslagen had moeten overgaan tot verrekening van loonbelasting als voorheffing en dat er daarom (voor het jaar 2008) ook geen reden kan zijn voor het opleggen van een boete.
3.3.
Verweerder heeft aanvankelijk gesteld dat het bezwaar voor het jaar 2007 te laat is ingesteld en daarom niet-ontvankelijk is. Met betrekking tot het materiële geschilpunt is verweerder van mening dat terecht geen loonbelasting is verrekend en dat een boete van € 5.000 passend en geboden is. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Ontvankelijkheid en beoordeling van het geschil

de ontvankelijkheid van het beroep en het bezwaar voor 2007
4.1.
Ter zitting heeft eiser een brief getoond, gedateerd 4 augustus 2012 en gericht aan de ontvanger met als adres het juiste postbusnummer van de Belastingdienst. De brief betreft “kenmerk [NUMMER] en uitspraak op het bezwaarschrift H76” en houdt onder meer in dat eiser “bezwaar” maakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij wil aannemen dat dit stuk bij de Belastingdienst is binnengekomen en dat dat als beroepschrift had moeten worden doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank ziet geen reden een ander standpunt in te nemen en zal de brief van 4 augustus 2012 op grond van het bepaalde in artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht dan ook aanmerken als een tijdig binnengekomen beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar van 10 juli 2012.
4.2.
Verweerder heeft bij de uitspraak van 10 juli 2012 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard in verband met het ontbreken van gronden. Gelet op het feit dat tussen het opleggen van de aanslag en de uitspraak op bezwaar het boekenonderzoek liep en verweerder, naar eiser gemotiveerd heeft gesteld en verweerder ter zitting van 2 april 2014 heeft bevestigd, uitstel had verleend voor het aanvoeren van de gronden, heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in verband met het ontbreken van gronden.
de hoogte van de aanslagen
4.3.
Op grond van artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in samenhang met artikel 9:2, eerste lid, letter a, van de Wet IB 2001 kan de geheven loonbelasting verrekend worden met de verschuldigde inkomstenbelasting. Van geheven loonbelasting is sprake als de inhoudingsplichtige een gedeelte van het overeengekomen brutobedrag van het loon niet uitbetaalt met het oogmerk het niet-uitbetaalde bedrag als loonheffing af te dragen. Daarvoor is niet bepalend of afdracht van het ingehouden bedrag aan de Belastingdienst daadwerkelijk plaatsvindt (zie Hoge Raad 24 december 2010, nr. 09/01685, ECLI:NL:HR:2010:BM6686).
4.4.
De inspecteur heeft onder verwijzing naar de bevindingen van het boekenonderzoek en na het raadplegen van bestanden gesteld dat met betrekking tot aan eiser betaald loon uit dienstbetrekking geen gegevens zijn aangetroffen van enige inhouding door (voorheen) [D BEDRIJF] BV, dan wel van enige andere inhoudingsplichtige. Daarbij heeft de inspecteur nog gesteld dat de door eiser genoemde loonbelastingnummers niet corresponderen met de naam van [D BEDRIJF] BV.
Het ligt op de weg van eiser, als (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van de inhoudingsplichtige [D BEDRIJF] BV, om bewijs te leveren van feiten en/of omstandigheden waaruit volgt dat wel degelijk inhouding heeft plaatsgevonden.
Eiser heeft in dat verband gesteld dat de loonadministratie over de jaren 2007 en 2008 niet meer toegankelijk was en hij heeft loonstroken overgelegd met vermelding van ingehouden loonheffing. Deze loonstroken zijn achteraf opgemaakt (zoals ook blijkt uit de vermelding van de cumulatieve jaarbedragen over 2007 op de loonstrook van oktober 2007) en vermelden geen loonbelastingnummer.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat [D BEDRIJF] BV een deel van zijn brutoloon heeft ingehouden met het oogmerk dit bedrag als loonheffing af te dragen.
4.5.
Door het overleggen van enig bewijs van betaling van de in te houden en af te dragen loonbelasting had eiser aannemelijk kunnen maken dat er, wat er zij van het voorgaande, wel sprake is geweest van afdracht in aansluiting op de gestelde inhouding. Ter zitting van 2 april 2014 is de daadwerkelijke betaling van de aan de Belastingdienst af te dragen loonbelasting nadrukkelijk aan de orde geweest. Ter zitting van 24 september 2014 heeft eiser nog verklaard dat hij de bancaire betalingen van [D BEDRIJF] BV fiatteerde maar dat hij niet beschikt over enig daadwerkelijk bewijs van betaling van loonbelasting.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden tot een andere conclusie dan die aan het slot van overweging 4.4.
4.6.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat het uiteindelijk vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd moet worden met het bedrag dat eiser ten onrechte als voorheffing heeft vermeld in zijn aangifte. Dit leidt ertoe dat het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2007 moet worden vastgesteld op negatief € 2.304 (€ 9.956 - € 12.260) en dat voor 2008 op € 4.178 (€ 25.907 - € 21.729). De rechtbank verstaat dat verweerder na het onherroepelijk vaststaan van deze uitspraak verliesbeschikkingen zal nemen.
de boete (2008)
4.7.
Verweerder heeft gesteld dat eiser opzettelijk te verrekenen loonheffing had vermeld in zijn aangifte, wetende dat die niet was ingehouden met het oogmerk deze af te dragen. Omdat eiser (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van de inhoudingsplichtige was en zelf de bancaire betalingen fiatteerde was hij op de hoogte van de gang van zaken met betrekking tot het niet daadwerkelijk inhouden van loonbelasting. Door niettemin in zijn aangifte inkomstenbelasting melding te maken van te verrekenen loonbelasting heeft hij naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het als voorheffing vermelde bedrag bij het opleggen van de aanslag verrekend zou worden. Verweerder heeft verklaard dat de aanvankelijk opgelegde boete verminderd moet worden in verband met het feit dat eiser meer inzicht had gegeven in de fiscaal relevante gebeurtenissen en dat daarom de boete is verminderd tot € 5.000. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van deze opvatting. Nu de rechtbank het belastbaar inkomen op een lager bedrag heeft berekend is er reden de boete te verminderen tot € 3.000.
slotsom
4.8.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

Eiser heeft niet gesteld dat hij in het kader van de beroepsprocedure kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen en de rechtbank vindt dan ook geen aanleiding een kostenveroordeling uit te spreken.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • handhaaft de aanslag over 2007 met vaststelling van het belastbaar inkomen op nihil en zonder verrekening van loonbelasting;
  • vermindert de aanslag over 2008 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.178 zonder verrekening van voorheffing en met dienovereenkomstige berekening van de heffingsrente;
  • vermindert de boete voor het jaar 2008 tot een bedrag van € 3.000;
  • gelast dat verweerder het door eiser in de zaak 13/4408 betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en
mr. I.J.B. Corbey, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof [PLAATS] (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH [PLAATS].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.