In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een (middellijk) aandeelhouder en bestuurder van een inhoudingsplichtige, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had aanslagen inkomstenbelasting ontvangen over de jaren 2007 en 2008, waarbij hij geen bewijs had geleverd van de afdracht van loonbelasting. De inspecteur had de aanslagen opgelegd zonder verrekening van voorheffingen, wat leidde tot een geschil over de ontvankelijkheid van het bezwaar en de hoogte van de aanslagen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er loonbelasting was ingehouden en afgedragen, en dat de boete die was opgelegd voor het jaar 2008 terecht was, maar verlaagd werd tot € 3.000. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en handhaafde de aanslag over 2007 met een belastbaar inkomen op nihil. De aanslag over 2008 werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 4.178 zonder verrekening van voorheffing. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat er loonbelasting was ingehouden, en dat de boete passend was, maar dat deze verlaagd moest worden in het licht van de omstandigheden.