ECLI:NL:RBNHO:2014:8794

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
17 september 2014
Zaaknummer
HAA 13/5018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het aanwijzingsbesluit voor ligplaatsen in Zaanstad

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vaststelling van het aanwijzingsbesluit ‘ligplaatsen zijkanaal D’ en het aanwijzingsbesluit ‘ligplaatsen woonschepen Overig Zaanstad’. Eiser, eigenaar van een woonboot, heeft beroep ingesteld omdat zijn ligplaats niet was aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad van Zaanstad een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het aanwijzen van ligplaatsen voor woonschepen. De rechter moet zich terughoudend opstellen en toetsen of het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften of dat er geen onevenwichtigheid in de belangenafweging is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeenteraad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de ligplaats van eiser niet aan te wijzen, onder verwijzing naar stedenbouwkundige belangen en de mogelijkheid om voorzieningen rondom de woonboot te organiseren.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de belangen van buurtbewoners niet zijn betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeenteraad voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de ingediende zienswijzen niet doorslaggevend waren voor de beslissing. Daarnaast heeft eiser het gelijkheidsbeginsel ingeroepen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gemaakte fouten in het verleden niet verplichten tot herhaling van eerdere besluiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/5018

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. D.H. Woelinga),
en
de gemeenteraad van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.A. van Baak).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het aanwijzingsbesluit ‘ligplaatsen zijkanaal D’ en het aanwijzingsbesluit ‘ligplaatsen woonschepen Overig Zaanstad’ vastgesteld, alsmede de nota van antwoord die op beide aanwijzingsbesluiten betrekking had.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren verder aanwezig mr. M. Kamp en T. IJk.
Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen met de zaaknummers
HAA 13/5101, 13/5044 en 14/498, gericht tegen hetzelfde besluit.

Overwegingen

1.
Eiser is eigenaar van een woonboot aan [adres]. In het bestreden besluit, ten aanzien van ‘Overig Zaanstad’, is dit adres niet aangewezen als ligplaats.
2.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Woonschepenverordening Zaanstad 2010 wijst de raad ligplaatsen aan (aanwijzingsbesluit met bijbehorende kaart).
3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het aanwijzen van ligplaatsen voor woonschepen. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de boordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
4.
De rechtbank benadrukt daarnaast dat, zoals ook besproken ter zitting, de vraag of iemand op een later moment in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning voor een als ligplaats aangewezen locatie, in deze procedure niet aan de orde is.
Verweerder heeft dit in zijn algemeenheid ook verwoord in de nota van antwoord, zoals neergelegd in bijlage 1 bij het bestreden besluit. In deze nota is te lezen dat het besluit ziet op het aanwijzen van ligplaatsen en geen beslissing inhoudt over het wel of niet verlenen van ligplaatsvergunningen. Niet verweerder maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad zal beslissen over de aan te vragen ligplaatsvergunningen.
De rechtbank zal beroepsgronden die zien op de vraag of eiser op een later moment in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning voor een als ligplaats aangewezen locatie om deze reden niet bespreken.
5.1
Eiser voert in beroep allereerst aan dat het uitgangspunt ‘legaliseren wat kan, handhaven wat moet’, zoals door verweerder in verschillende beleidsstukken genoemd wel is toegepast voor het gebied ‘zijkanaal D’ maar niet voor ‘overig Zaandstad’. De plek waar de woonboot van eiser ligt, valt onder het laatstgenoemde gebied en deze plek had gelegaliseerd moeten worden. Eiser merkt verder op dat het, anders dan door verweerder is beweerd, wel mogelijk is om voorzieningen rondom zijn woonboot te organiseren.
5.2
Verweerder heeft aangegeven dat de aanwezigheid van de woonboot van eiser ongewenst is op de plek waar hij nu ligt omdat de nabijgelegen groenstrook vanuit stedenbouwkundig oogpunt vrij dient te blijven. Een voor verweerder bijkomend argument is dat het ook niet mogelijk is de voorzieningen, behorende bij een woonfunctie, te realiseren.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat verweerder om stedenbouwkundige redenen niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van aanwijzing van de plek waar eisers boot ligt als ligplaats. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser voert verder aan dat de belangen van de buurtbewoners ten onrechte niet in de besluitvorming zijn betrokken. In dit verband heeft eiser een verklaring van de directeur van de nabijgelegen basisschool overgelegd waaruit blijkt dat hij meent dat de woonboot van eiser op de huidige locatie ten goede komt aan de sociale veiligheid rondom de school. Bovendien hebben ook andere buurtbewoners schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen ‘bewoning van de woonboot achter [adres]’.
6.2
Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat de sociale veiligheid rondom de school ook op een andere manier kan worden opgelost dan door het aanwijzen van de betreffende plaats als ligplaats.
6.3
Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Het ontwerp aanwijzingsbesluit ‘Overig Zaanstad’ heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen en in die periode konden zienswijzen worden ingediend, zoals ook gedaan door eiser en door zijn buren. Verweerder heeft vervolgens in de nota van antwoord gereageerd op de ingediende zienswijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om aan hetgeen door de basisschooldirecteur en buurtbewoners naar voren is gebracht geen doorslaggevende betekenis te hechten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit bovendien voldoende zorgvuldig voorbereid.
7.1 Het bestreden besluit is volgens eiser ten slotte in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft door een fout drie ligplaatsen, waarop boten van het bedrijf [naam] liggen, gelegaliseerd. Bovendien handhaaft verweerder op deze plekken niet, terwijl daar wel aanleiding toe is omdat er meer boten liggen dan toegestaan.
7.2
Verweerder heeft in de nota van antwoord bevestigd dat er in het verleden een fout is gemaakt als gevolg waarvan het bedrijf [naam] bij de rechtbank met succes heeft afgedwongen dat achter zijn bedrijf ligplaatsen aangewezen moesten worden.
7.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat een bestuursorgaan is gehouden in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Dit betekent dat de door verweerder in het verleden gemaakte fout er niet toe noopt dat ook de plaats waar de boot van eiser ligt, thans moet worden aangewezen als ligplaats. De beroepsgrond slaagt niet (ECLI:NL:RVS:2012:BV1821).
8. Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.J. Hübel, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.