In deze zaak heeft eiseres, een natuurlijke persoon, een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een verkeersovertreding. Het verzoek werd aanvankelijk afgewezen door de minister van Veiligheid en Justitie, maar later alsnog ingewilligd. Echter, het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 16 mei 2014 werd duidelijk dat de minister het verzoek van eiseres niet correct had behandeld. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van eiseres wel degelijk als een Wob-verzoek moest worden opgevat, ondanks dat dit niet expliciet in de aanvraag was vermeld. De rechtbank stelde vast dat de primaire besluiten onbevoegd waren genomen, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelde verder dat eiseres recht had op vergoeding van de proceskosten, aangezien het primaire besluit I was herroepen door het verstrekken van de gevraagde informatie in het tweede besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op het griffierecht en de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juli 2014.