ECLI:NL:RBNHO:2014:8574

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
AWB-13_4889
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Indeling van monitorarmen voor douanerechten en de toepassing van het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane over de indeling van monitorarmen voor douanerechten. Eiseres, [X] B.V., had tegen twee uitnodigingen tot betaling (utb's) bezwaar gemaakt, die verweerder op 24 mei en 10 juni 2013 had uitgereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de indeling van de ingevoerde goederen op postniveau in geschil is. Eiseres stelde dat de goederen onder tariefpost 8428 moesten worden ingedeeld, terwijl verweerder dit betwistte en stelde dat de goederen onder post 8473 of 8479 moesten worden ingedeeld. De rechtbank oordeelde dat de monitorarmen, die een ergonomisch gebruik van de aan de armen bevestigde apparaten mogelijk maken, een zelfstandige functie hebben en daarom onder post 8479 moeten worden ingedeeld. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.703,50. De rechtbank oordeelde dat eiseres te goeder trouw had gehandeld en dat er geen sprake was van een vergissing van de douaneautoriteiten, waardoor de voorwaarden voor het vertrouwensbeginsel niet waren vervuld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 13/4889 en HAA 13/4890

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 augustus 2014 in de zaken tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: K. Winters),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor [P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 24 mei 2013 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor € 8.222,27 aan douanerechten (utb 1).
Verweerder heeft op 10 juni 2013 aan eiseres een uitnodiging tot betaling uitgereikt voor
€ 19.713,83 aan douanerechten (utb 2).
Verweerder heeft bij aparte uitspraken op bezwaar van 22 oktober 2013 de bezwaren tegen de utb’s ongegrond verklaard en de utb’s gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Het beroep tegen utb 2 is geregistreerd onder nummer HAA 13/4889 en het beroep tegen utb 1 onder nummer HAA 13/4890.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen haar directeur, [A] en haar office manager[B], bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, vergezeld van drs. ing. A.J.C. Lindsen en mr. E.J.M. van Heugten, kantoorgenoten van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.A.M. Uhlenbroek en mr. J.J. Birkhoff.

Feiten

1.
Eiseres is in 1982 opgericht en gespecialiseerd in de ontwikkeling, productie en im- en export van professionele oplossingen in klein kantoormeubilair, voornamelijk ergonomische werkplekaccessoires. Eén van de productsoorten die eiseres produceert en verhandelt bestaat uit monitorarmen. De monitorarmen kunnen worden bevestigd aan de wand, een bureau of een andersoortige werkplek. De monitorarm maakt het mogelijk om hetgeen daaraan is bevestigd in hoogte te verstellen en in diverse richtingen te zwenken en te kantelen. Aan de monitorarm kunnen naast monitoren – onder andere – laptops, tablets, telefoons en printers worden bevestigd. De onderhavige monitorarmen betreffen zowel standaard dynamische armen als dynamische gasveerarmen.
2.
Op 11 mei 2010 heeft verweerder bij de logistiek dienstverlener van eiseres een fysieke controle uitgevoerd. Daarbij zijn goederen met de aanduidingen [C], [D] en [E] onderzocht. In het vak ‘Verificatie mededelingen’ staat vermeld:
“Artikel 1
Wijze van controle : DAADWERKELIJKE OPNEMING VAN DE GOEDEREN
Uitslag van de controle : 0
Bevindingen : FYCO 6559, VAK 31-01, 31-12, 34-12. CONFORM, 26-06-2010 [naam]
Ambtenaar : [naam]”
3.
Tussen 25 mei 2010 en 11 juli 2011 zijn in naam en voor rekening van eiseres in totaal 22 aangiften ten invoer gedaan voor goederen die in de aangiften zijn omschreven als ‘delen en toebehoren voor monitoren’, ‘TV wandsteunen’, ‘montagepalen en TV armen’, ‘delen van monitoren’, ‘toebehoren voor monitoren’ en ‘delen van toestellen bedoeld bij de onderverdelingen 8525 60 00, 8525 80 30, 8528 41 00, 8528 51 00 en 8528 61 00’. De goederen zijn aangegeven onder de goederencode 8529 90 20 00. Het onderhavige geschil ziet uitsluitend op monitorarmen die compleet worden ingevoerd, al dan niet in (deels) gedemonteerde staat.
4.
Op 5 en 6 juni 2012 en 10 juli 2012 heeft verweerder een controle na invoer uitgevoerd bij eiseres. Verweerder heeft naar aanleiding van deze controle de utb’s uitgereikt.

Relevante regelgeving

Post 8428 luidt als volgt:
“Andere hef-, hijs-, laad- en losmachines en -toestellen, alsmede andere machines en toestellen voor het hanteren van goederen (bijvoorbeeld liften, roltrappen, transportbanden, kabelbanen)”
De toelichting IDR op deze post luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Met uitzondering van de hef- en hijsmachines en -toestellen en de machines en toestellen voor het hanteren van goederen, bedoeld bij een der posten 84.25 tot en met 84.27, omvat deze post een grote verscheidenheid van machines en toestellen voor het mechanisch hanteren (heffen, hijsen, verplaatsen, laden, lossen, enz.) van materialen of van andere goederen, met inbegrip van soortgelijke machines en toestellen die voor een speciale bedrijfstak (landbouw, metaalnijverheid, enz.) of voor het verplaatsen van personen bestemd zijn. Deze post is niet beperkt tot machines en toestellen voor het hanteren van vaste stoffen, maar omvat eveneens dergelijke machines en toestellen voor vloeistoffen en gassen. Deze post omvat evenwel niet de bij post 84.13 bedoelde vloeistofelevatoren, noch drijvende dokken, caissons en dergelijke uitsluitend met hydrostatische druk werkende toestellen voor het lichten van schepen (post 89.05 of 89.07).
De bepalingen van de toelichting IDR op post 84.26 betreffende de machines en toestellen met eigen beweegkracht en andere mobiele machines en toestellen en de machines met verschillende functies, alsmede de hef-, hijs-, laad- en losmachines en de machines en toestellen voor het hanteren van goederen, die bestemd zijn om in machines en toestellen te worden ingebouwd of om op bij afdeling XVII bedoelde vervoermiddelen te worden gemonteerd, zijn van overeenkomstige toepassing op de machines en toestellen bedoeld bij post 84.28.
Het merendeel van de bij post 84.28 bedoelde toestellen en installaties bestaat uit een mechanisme met bijvoorbeeld takels, lieren, vijzels in een omvangrijke metaalconstructie.
De statische delen van deze constructies (masten voor kabelbanen, enz.) worden onder deze post ingedeeld indien zij tegelijk met de toestellen voor het heffen of hanteren van goederen worden aangeboden.
Indien zij afzonderlijk worden aangeboden, vallen zij onder post 84.31, voor zover zij zijn voorzien – of zijn ingericht om voorzien te worden – van mechanische delen (wielen, rollen, katrollen, looprails, geleiderails, enz.) die noodzakelijk zijn voor de werking van de bewegende delen van de complete machine; in het tegenovergestelde geval behoren zij tot post 73.08.”
Post 8473 luidt als volgt:
“Delen en toebehoren (andere dan koffers, hoezen en dergelijke) waarvan kan worden onderkend dat zij uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor machines en toestellen bedoeld bij de posten 84.69 tot en met 84.72”
De toelichting IDR op deze post luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Met inachtneming van de regels betreffende de indeling van delen (zie de toelichting IDR (algemene opmerkingen) in aant. 1 op
Aantekening 2 IDRop afdeling XVI) omvat post 84.73 delen en toebehoren die uitsluitend of hoofdzakelijk bestemd zijn voor machines, apparaten en toestellen bedoeld bij de posten 84.69 tot en met 84.72.
Het in deze post bedoelde toebehoren bestaat uit een verwisselbare uitrusting waardoor de machines voor speciale werkzaamheden kunnen worden aangepast of uit mechanismen die ze geschikt maken voor bijkomende werkzaamheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de machine.”
Post 8479 luidt als volgt:
“Machines en mechanische toestellen met een eigen functie, niet genoemd of niet begrepen onder andere posten van dit hoofdstuk”
De toelichting IDR op deze post luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Deze post is beperkt tot
machines en mechanische toestellen die een eigen functie hebben, en die:
1.
niet van dit hoofdstuk zijn uitgezonderd door de werking van een aantekening op een afdeling of op een hoofdstuk;
2.
niet specifieker zijn bedoeld bij een post van een ander hoofdstuk; en
3.
niet ingedeeld kunnen worden onder een bepaalde post van dit hoofdstuk, omdat:
1.
geen andere post de machines en toestellen omvat door een verwijzing naar hun functie, omschrijving of type; en
2.
geen andere post de machines en toestellen omvat door een verwijzing naar hun gebruik of naar de industrie waar ze worden toegepast; of
3.
ze onder twee (of meer) andere posten van dit hoofdstuk zouden kunnen worden ingedeeld (machines voor algemene toepassing).
De machines en mechanische toestellen bedoeld bij deze post onderscheiden zich van de delen van machines en toestellen die overeenkomstig de regels als delen van machines en toestellen worden ingedeeld, door de omstandigheid dat zij een eigen functie hebben.
Voor de toepassing van het vorenstaande worden geacht
een eigen functiete hebben:
1.
mechanische inrichtingen met of zonder motor of andere krachtmachines, die geheel onafhankelijk van elke andere machine, van elk ander toestel of ander werktuig kunnen functioneren.
(…)
2.
mechanische inrichtingen die slechts kunnen functioneren indien zij op een andere machine, een ander toestel of werktuig zijn gemonteerd of zijn opgenomen in een meer complex geheel, onder voorwaarde evenwel dat hun functie:
1.
zich onderscheidt van die van de machine, het toestel of het werktuig waarop zij moeten worden gemonteerd of van die van het geheel waarvan zij deel gaan uitmaken, en
2.
geen integrerend en onscheidbaar deel vormt van de functie van die machine, dat toestel, werktuig of geheel.”

Geschil en beoordeling

1.
In geschil is of verweerder de utb’s terecht heeft uitgereikt. Primair is de indeling van de ingevoerde goederen op postniveau in geschil. In dit verband is tussen partijen niet in geschil dat de aangegeven goederencode onjuist is. Subsidiair is in geschil of verweerder op de voet van artikel 220, tweede lid, sub b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) had moeten afzien van boeking achteraf.
De indeling
2.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen moeten worden ingedeeld onder tariefpost 8428. De in de monitorarmen aangebrachte mechanismen kunnen hetgeen erop is aangebracht in hoogte en richting verstellen en kantelen. Deze mechanismen benadrukken de functies die de monitorarmen hebben en die zijn opgenomen in de omschrijving van de voorgestane post waaronder het heffen en hanteren van goederen.
3.
Ter zitting heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat de goederen moeten worden ingedeeld onder post 8473. Omdat de armen uitsluitend zijn bestemd voor gebruik van automatisch gegevensverwerkende machines (hierna: agm) en eenheden daarvoor vormen zij een toebehoor dat uitsluitend bestemd is voor een machine als bedoeld in post 8471. Een monitorarm is een toebehoor bij de monitor en geen deel van een monitor. De monitor werkt zonder de arm immers feilloos. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, indien de goederen multifunctioneel zijn, ze moeten worden ingedeeld onder post 8479. Verweerder meent dat eiseres de bewoordingen van post 8428 teveel oprekt. Een computer en een monitor vormen geen gereedschap in de daar bedoelde zin. Een monitorarm is geen werktuig, los van het feit dat een werktuig niet per definitie complex hoeft te zijn.
4.
Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven. De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: GS) zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten. Voorts kan volgens de rechtspraak van het HvJ EU de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product. De inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (zie onder meer de arresten van 4 maart 2004, Krings, C-130/02, Jurispr. Blz I-2121, punt 28, en van 17 maart 2005 Ikegami, C-467/03, Jurispr. Blz. I-2389).
5.
De rechtbank volgt de indeling onder post 8428, die eiseres voorstaat, niet omdat het bij deze post gaat om machines en toestellen voor het hanteren van goederen. Daarvan is geen sprake bij de in te delen monitorarmen. De monitorarmen zien er slechts op het gebruik van de aan die armen bevestigde apparaten ergonomisch verantwoord te laten plaatsvinden. De aan de arm bevestigde apparaten worden niet gehanteerd of vervoerd in de zin van post 8428. Dat het positioneren van het aan de arm bevestigde apparaat met name bij de dynamische gasveer monitorarmen zonder enige krachtsinspanning mogelijk is, maakt dit niet anders. Ook het feit dat de post is geschreven in een tijdperk waarin voornamelijk zware industriële producten werden ingedeeld en daardoor niet is toegesneden op het gebruik van de goederen, zoals eiseres stelt, doet hier niet aan af.
6.
De indeling onder post 8473 die verweerder voorstaat wordt niet gevolgd omdat de monitorarmen geen deel of toebehoor zijn van een agm. Immers de monitorarmen bestaan niet uit een verwisselbare uitrusting waardoor de daaraan bevestigde agm’s voor speciale werkzaamheden kunnen worden aangepast of uit mechanismen die ze geschikt maken voor bijkomende werkzaamheden of voor bijzondere werkzaamheden die verband houden met de hoofdfunctie van de agm. Daar komt bij dat de goederen multifunctioneel zijn te gebruiken. Aan de monitorarmen kunnen, zoals eiseres ter zitting onweersproken heeft gesteld, meerdere soorten apparaten worden bevestigd.
7.
De rechtbank stelt vast dat de monitorarmen gelet op de aard en objectieve kenmerken daarvan een ergonomisch beter gebruik van het erop gemonteerde apparaat mogelijk maken. Die functie wordt geheel onafhankelijk van het aan de armen bevestigde apparaat uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat dit moet worden gezien als een zelfstandige functie van de monitorarmen. Dit betekent dat de monitorarmen moeten worden ingedeeld onder post 8479, waarvoor een percentage douanerecht is vastgesteld van 1,7% .
8.
Het bovenstaande overziend is de rechtbank van oordeel dat complete monitorarmen, al dan niet in (deels) gedemonteerde staat, moeten worden ingedeeld onder post 8479. De beroepen zullen dan ook gegrond worden verklaard.
Vertrouwensbeginsel
9.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat niet tot boeking achteraf kan worden overgegaan omdat de rechten niet zijn geboekt als gevolg van een vergissing van de douaneautoriteiten. In de afgelopen jaren heeft verweerder de aangiften ten invoer meermaals zowel administratief als fysiek gecontroleerd. Verweerder heeft op 11 mei 2010 en op 4 juni 2010 een fysieke controle uitgevoerd op twee in de onderhavige utb’s begrepen aangiften. Het feit dat verweerder de aangiften wat betreft de indeling telkens conform heeft afgedaan is volgens eiseres een vergissing van verweerder.
Daar komt bij dat de Hoge Raad in zijn uitspraak van 20 juni 2014, nr. 12/02517, ECLI:NL:HR:2014:1466 heeft geoordeeld dat ook sprake is van een vergissing als de autoriteiten jarenlang een substantieel aantal aangiften hebben aanvaard, terwijl de douaneaangiften alle voor de toepassing van de regeling vereiste feitelijke gegevens bevatten. Daarvan is hier ook sprake. Eiseres heeft de vergissing redelijkerwijs niet kunnen ontdekken. Immers, zij heeft jarenlang de goederen aangegeven onder dezelfde tariefpost en dit is meermalen door verweerder, ook na controle, akkoord bevonden. Zij heeft te goeder trouw gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen voldaan. Dit betekent dat is voldaan aan de cumulatieve eisen van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW, zodat niet tot boeking achteraf kon worden overgegaan.
10.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aan alle voorwaarden van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW is voldaan. Tijdens de fysieke controle van 11 mei 2010 zijn andere typen monitorarmen opgenomen dan waar de onderhavige aangiften op zien, te weten de typen [D], [C] en [E]. Hoewel sprake is van een vergissing is er slechts vertrouwen gewekt ten aanzien van die specifieke monitorarmen. Daar komt bij dat eiseres zich nu zelf op het standpunt heeft gesteld dat de goederencode in de aangiften niet juist is vermeld. Bovendien is de omschrijving van de goederen in de aangiften niet volledig dan wel onjuist. Gelet daarop kan ook geen vertrouwen worden ontleend aan het feit dat jarenlang zonder controle de aangiften zijn gevolgd. Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, eerste lid, aanhef en onder b, van het CDW.
11.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 20 juni 2014 – onder andere – het volgende overwogen:
“(…)
3.4.2. (…) Volgens artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW gaan de douaneautoriteiten niet tot boeking achteraf van douanerechten over indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Om te beginnen moet inning van de rechten achterwege zijn gebleven ten gevolge van een vergissing van de bevoegde autoriteiten zelf, vervolgens moet de belastingschuldige deze vergissing redelijkerwijze niet hebben kunnen ontdekken, en ten slotte moet laatstbedoelde te goeder trouw zijn en aan alle bepalingen inzake de douaneaangifte hebben voldaan.
Deze drie voorwaarden zijn door het Hof van Justitie uitgelegd. Wat de eerste voorwaarde betreft heeft het Hof van Justitie diverse keren beslist dat artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW de bescherming beoogt van het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige in de juistheid van alle factoren die een rol spelen bij het besluit om al dan niet tot navordering van douanerechten over te gaan. Het gewettigd vertrouwen van de belastingschuldige is slechts vatbaar voor bescherming uit hoofde van dat artikel, indien het de bevoegde autoriteiten “zelf” zijn geweest die de grondslag hebben gecreëerd voor dat gewettigd vertrouwen. Enkel de vergissingen die aan een actieve gedraging van de bevoegde autoriteiten zijn toe te schrijven, geven recht op niet-navordering van douanerechten.
Wat de tweede van die voorwaarden betreft, moet bij de beantwoording van de vraag of een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten kon worden ontdekt, worden gelet op de aard van de vergissing, de beroepservaring van de betrokken ondernemers en de mate van de door hen betrachte zorgvuldigheid. De aard van de vergissing is ervan afhankelijk hoe ingewikkeld de betrokken regeling is of, andersom, of die regeling voldoende eenvoudig is, en hoelang de autoriteiten aan hun onjuiste zienswijze zijn blijven vasthouden.
Wat de derde voorwaarde betreft, is de aangever verplicht de bevoegde douaneautoriteiten alle in de gemeenschapsregeling en in de in voorkomend geval ter aanvulling of omzetting daarvan vastgestelde nationale regeling voorziene noodzakelijke inlichtingen te verschaffen voor de gewenste douanebehandeling van de betrokken goederen.
Vergelijk voor dit een en ander het arrest van het Hof van Justitie van 18 oktober 2007, Agrover Srl, C‑173/06, ECLI:EU:C:2007:612, punten 30 tot en met 33, en de aldaar aangehaalde rechtspraak.
3.4.3. Uit deze rechtspraak van het Hof van Justitie blijkt dat een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW zich niet uitsluitend voordoet indien de autoriteiten na een controle van een of meer douaneaangifte(n) geen bezwaar hebben gemaakt tegen de vermelding van een onjuiste tariefpost. Deze bepaling staat ook aan een boeking achteraf in de weg indien de autoriteiten in een eerder tijdvak voor soortgelijke transacties geen bezwaar hebben gemaakt tegen de achteraf gezien onjuiste vermelding van een tariefpost in de aangifte, dan wel indien de autoriteiten jarenlang – zonder enige controle te verrichten – een substantieel aantal douaneaangiften hebben aanvaard, terwijl die douaneaangiften alle voor de toepassing van de desbetreffende regeling vereiste feitelijke gegevens bevatten en deze gegevens juist waren in die zin dat bij een latere controle geen nieuwe gegevens aan het licht kwamen.
Uit vorenbedoelde jurisprudentie kan evenwel en anders dan het Hof heeft geoordeeld niet worden afgeleid dat het begrip ‘vergissing van de douaneautoriteiten’ zo moet worden uitgelegd dat uitsluitend de hiervoor omschreven handelingen of het hiervoor omschreven nalaten door de douaneautoriteiten een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW kunnen vormen. Met andere woorden die jurisprudentie laat naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is de ruimte om ook een andere handeling of een andere gedraging van de douaneautoriteiten als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW te beschouwen, mits de desbetreffende handeling of gedraging van de douaneautoriteiten een ‘actieve gedraging’ vormt als bedoeld in de hiervoor vermelde jurisprudentie van het Hof van Justitie.
Het antwoord op de vraag of een ‘actieve gedraging’ van de douaneautoriteiten bij de belastingplichtige ook gewettigd vertrouwen wekt, dient vervolgens aan de hand van de tweede voorwaarde van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW te worden beoordeeld. De beantwoording daarvan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo kan gewettigd vertrouwen worden gewekt door het achtereenvolgens plaatsvinden van diverse ‘actieve gedragingen’ die, hoewel afzonderlijk beschouwd onvoldoende, in (onderlinge) samenhang beschouwd voldoende grondslag bieden voor gewettigd vertrouwen.
(…)
Gelet op de hiervoor in 3.4.2 bedoelde rechtspraak van het Hof van Justitie met betrekking tot de tweede voorwaarde volstaat het zich eenmalig voordoen van een actieve gedraging evenwel niet voor een beroepsaangever om daaraan gewettigd vertrouwen te ontlenen met betrekking tot alle daaropvolgend gedane aangiften voor soortgelijke goederen waarvoor de douaneautoriteiten geen of te weinig rechten bij invoer boeken en invorderen.
(…)”
12.
De rechtbank overweegt allereerst dat op eiseres de bewijslast rust haar stelling aannemelijk te maken dat de voorwaarden voor een beroep op het vertrouwensbeginsel zijn vervuld. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan haar bewijslast heeft voldaan.
13.
Eiseres verwijst naar bijlage zes bij het beroepschrift. In dit stuk, een berekening van verweerder behorend bij de vooraankondiging van een van de utb’s, is bij de aangifte van 4 juni 2010 vermeld het woord “fyco”. Verweerder heeft over deze vermelding ter zitting verklaard dat daarvan in het systeem geen verdere gegevens zijn aangetroffen. Volgens verweerder heeft bij die aangifte dan ook geen controle op de kenmerken van de goederen plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat eiseres hierover geen nadere gegevens heeft overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de enkele vermelding van het woord “fyco” op een berekeningslijst zonder nadere onderbouwing onvoldoende aanwijzing is dat de in de aangifte vermelde goederencode is gecontroleerd. Gelet daarop kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een vergissing, waaraan een gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend.
14.
Eiseres heeft voorts gewezen op de fysieke controle van 11 mei 2010. Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat het een vergissing is dat de aangifte na die controle conform is afgedaan. Daar kan volgens verweerder echter geen vertrouwen aan worden ontleend ten aanzien van de indeling van de onderhavige monitorarmen omdat het andere typen monitorarmen betreft dan waar de in de utb’s besloten liggende aangiften op zien.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de hierboven geciteerde uitspraak van de Hoge Raad dat het zich één maal voordoen van een actieve gedraging niet volstaat voor een beroepsaangever om daaraan gewettigd vertrouwen te ontlenen. Eiseres is naar het oordeel van de rechtbank een ervaren beroepsaangever. Zij heeft ter zitting aangegeven dat zij al jarenlang klein kantoormeubilair, in het bijzonder monitorarmen, importeert. Zij kon dan ook op de hoogte zijn van het belang van het vermelden van de juiste goederencode (en andere gegevens) bij het doen van aangifte. Deze enkele actieve gedraging, die naar het oordeel van de rechtbank overigens wel ziet op soortgelijke goederen, is onvoldoende om van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW te kunnen spreken.
15.
Eiseres meent evenwel dat zich naast voornoemde fysieke controle nog een tweede actieve gedraging heeft voorgedaan, omdat verweerder al jarenlang een substantieel aantal aangiften met dezelfde goederencode als de onderhavige aangiften heeft aanvaard terwijl de douaneaangiften alle voor de toepassing van de regeling vereiste feitelijke gegevens bevatten en verweerder dus had kunnen constateren dat bij de aangiften een onjuiste goederencode was vermeld.
16.
Verweerder heeft gesteld dat de gegevens vermeld in de aangiften zeer summier zijn en niet toereikend waren om bij zeer summiere controle te kunnen onderkennen dat een onjuiste goederencode is aangegeven.
17.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 1 april 1993 met nummer C-250/91 (Hewlett Packard France) onder meer het volgende overwogen:
“(…)
19
Wat de omstandigheid betreft dat de bevoegde autoriteiten geen bezwaar hebben gemaakt tegen de tariefindeling van de goederen door de belastingschuldige in zijn douaneaangifte, volgt uit het arrest Foto-Frost (reeds aangehaald, r.o. 24) [22 oktober 1987, C-341/85], dat er in een dergelijk geval sprake is van een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten indien de douaneaangifte van de belastingschuldige alle voor de toepassing van de betrokken regeling vereiste feitelijke gegevens bevatte, zodat een latere controle waartoe de bevoegde instanties eventueel zouden overgaan, geen nieuwe gegevens aan het licht kan brengen.
20
Dit is met name het geval, wanneer alle door de belastingschuldige ingediende douaneaangiften volledig waren in die zin, dat zij met name, naast de aangegeven tariefpost, de beschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur bevatten, en wanneer gedurende een betrekkelijk lange periode een groter aantal importen heeft plaatsgevonden, zonder dat er met betrekking tot de tariefpost ooit bezwaar is gemaakt.
(…)”
18.
De rechtbank stelt vast dat eiseres, op wie in dezen de bewijslast rust, geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat de aangiftebescheiden een beschrijving van de goederen volgens de specificaties van de nomenclatuur bevatten. In dit verband wijst de rechtbank er voorts op dat eiseres erkent dat de in de aangiften gehanteerde goederencode niet juist is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het jarenlang accepteren van de onjuiste goederencode door de douane geen actieve gedraging oplevert.
19.
Gelet op alle bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten op grond waarvan eiseres het gewettigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij bij de aangiften de juiste goederencode heeft vermeld. Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW zodat verweerder terecht tot een boeking achteraf is overgegaan.
20.
Gelet op punt 8 dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
21.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.703,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van het hoorgesprek met een waarde per punt van € 243, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- bepaalt dat de in geding zijnde goederen, zijnde complete monitorarmen, al dan niet in (deels) gedemonteerde staat, worden ingedeeld onder post 8479;
- draagt verweerder op om de utb’s te verminderen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.703,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en
mr. M.C.A. Onderwater, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.