Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Tenlastelegging
2.Voorvragen
3.InleidingOp 2 maart 2014 om 21.35 uur komt bij de politie Noord-Holland de melding binnen dat op de [adres] een persoon de ramen van de woning aan het vernielen is. Het zou gaan om de ex-partner van de melder. De melder betreft [betrokkene 1] en haar ex-partner is [slachtoffer]. De politie gaat ter plaatse, maar krijgt vervolgens via de ambulancedienst de melding dat er op [adres] een persoon, naar later blijkt [slachtoffer], is aangetroffen die is neergestoken. Na reanimatie en onderzoek van het ter plaatse zijnde Mobiel Medisch Team blijkt het slachtoffer te zijn overleden.
4.Bewijs
Immers, de aard van verdachtes gedraging, te weten het steken met een – gezien de uitwerking op het lichaam van [slachtoffer] scherp – mes in de borststreek, zijnde een plek waar vitale organen met fatale gevolgen geraakt kunnen worden en ook zijn geraakt, en de omstandigheden waaronder dit is verricht, reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot de levensberoving van [slachtoffer], dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard.
5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Weliswaar stond aan verdachte een vluchtweg via de achterdeur ter beschikking maar de keuze daarvoor zou met zich brengen dat verdachte de woning moest verlaten die hem als verblijfsadres was aangeboden door de bewoonster die zich met haar zoon in een kamer in veiligheid had gebracht. Nu verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank niet aan deze aanranding had moeten onttrekken, is sprake van noodzakelijke verdediging door verdachte van eigen of eens anders lijf of goed. Hiermee is voldaan aan de subsidiariteitseis in de zin van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 24 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:773 met de uitspraken die worden genoemd in dat arrest, in de voorafgaande conclusie van A.G Aben en in de noot van
Verdachte was langere tijd goed bevriend met [slachtoffer], indertijd tevens zijn werkgever en huisgenoot, en hij kende zijn persoon en zijn omstandigheden. Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting was verdachte niet bekend met gewelddadig optreden van [slachtoffer]. Indien sprake was van een vermoeden van aanwezigheid van een wapen in de achter de rug niet zichtbare linkerhand van het slachtoffer werd dit vermoeden gelogenstraft toen [slachtoffer] met die hand een beweging maakte in de richting van verdachte. Bovendien was verdachte even tevoren door [betrokkene 3] op de hoogte gesteld dat zijn vader contact met hem zocht en dat deze vermoedde dat zijn vader nu onderweg was naar de woning, aangezien de pogingen tot contact langs andere weg waren mislukt.
Verdachte heeft zich na het pakken van het mes niet beperkt tot een poging tot afschrikking door het tonen daarvan maar hij heeft het mes vastgehouden en daarmee een stekende beweging gemaakt in de borststreek van [slachtoffer]. Hieraan doet niet af dat de laatste tevens een beweging met zijn hand en met zijn gehele lichaam maakte richting verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank stond dit steken op die kwetsbare plaats van het lichaam en onder die omstandigheden niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding.
Aldus heeft verdachte gehandeld in strijd met de voor hem geldende proportionaliteitseis.
6.Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat de hierboven geconstateerde overschrijding het gevolg was van een bij verdachte door de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Dat de omstandigheid dat [slachtoffer] twee ruitjes van de voordeur insloeg en trachtte binnen te komen bij verdachte enige angst heeft opgewekt is goed voorstelbaar maar de verdediging heeft niet concreet onderbouwd dat en op grond waarvan deze angst zodanig was dat verdachte als onmiddellijk gevolg hiervan verder is gegaan in zijn verdediging dan geboden. Verdachte heeft zulks zelf ook niet verklaard.
De rechtbank honoreert het beroep op noodweerexces daarom evenmin.
Niet is gebleken dat bij verdachte sprake was van een zodanige psychische drang dat van hem niet verwacht mocht worden dat hij hier weerstand tegen bood. Daarnaast zou, indien dat wel het geval was, het handelen van verdachte de proportionaliteitstoets niet kunnen doorstaan op grond van de omstandigheden die de rechtbank onder 5.3. aanleiding gaven het beroep op noodweer te verwerpen.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op psychische overmacht.
7.Motivering van de sanctie
8.Vermogensmaatregel
9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank ziet geen rechtens te funderen grond om de gevorderde materiële schade, waarvan vast staat dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden, te matigen wegens het door de verdediging gestelde eigen aandeel van het slachtoffer.
10.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.Beslissing
vijf (5) jaren.
[benadeelde partij 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.372,04(vierduizenddriehonderdtweeënzeventig euro en vier cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van de nabestaande
drieënvijftig (53) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
[benadeelde partij 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 397,04(driehonderdzevenennegentig euro en vier cent), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van de nabestaande
zeven (7) dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.